Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 12/1388
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 28 augustus 2012
[X], wonende te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. [gemachtigde],
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, verweerder.
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK) de eigen bijdrage AWBZ voor het jaar 2011 vastgesteld. In dit besluit is ook het inkomensgegeven van eiseres bekendgemaakt dat bij de berekening van de eigen bijdrage is gebruikt, te weten het belastbare loon over het jaar 2009.
Eiseres (BSN: [000]) heeft bij het CAK bezwaar gemaakt tegen het besluit. Daarnaast heeft eiseres bij afzonderlijke brief van 11 februari 2011 bij de Belastingdienst bezwaar gemaakt tegen het door het CAK gebruikte inkomensgegeven.
In de bezwaarschriften stelt eiseres zich op het standpunt dat bij de berekening van de eigen bijdrage AWBZ ten onrechte is uitgegaan van het belastbare loon over het jaar 2009. Volgens eiseres had het verzamelinkomen, zoals vermeld in de ingediende aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2009, als inkomensgegeven moeten worden gebruikt.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2011 heeft het CAK het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij brief van 23 mei 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld omdat nog niet op het bezwaar van eiseres was beslist.
Bij brief van 10 oktober 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld omdat de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom nog niet was vastgesteld door verweerder.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en medegedeeld dat daarom geen dwangsom is verschuldigd.
Eiseres heeft bij brief van 29 maart 2012, ontvangen door de rechtbank op 30 maart 2012, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Tot de overgelegde stukken behoort onder meer een afdruk uit de basisregistratie inkomen. Op deze afdruk staat vermeld dat het verzamelinkomen sinds 4 oktober 2010 als authentiek inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen is geregistreerd.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2012 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen mr. [gemachtigde], gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Het beroep van eiseres is ter zitting gelijktijdig behandeld met de soortgelijke beroepen van 25 andere belastingplichtigen waarvoor mr. [gemachtigde] eveneens als gemachtigde optreedt. Deze 25 beroepen heeft de gemachtigde ter zitting ingetrokken onder de toezegging van verweerder dat zodra de uitspraak in de procedure van eiseres onherroepelijk vaststaat, deze uitspraak ook in andere zaken zal worden gevolgd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
In geschil is of verweerder een dwangsom verbeurt vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb, is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onderdeel c, van de Awb, is geen dwangsom verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
In artikel 7:14 van de Awb is artikel 4:17, eerste lid, van die wet van overeenkomstige toepassing verklaard op de besluitvorming in bezwaar.
Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt onder inkomensgegeven verstaan:
1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
In artikel 21f, derde lid, van de AWR is bepaald dat voor zover een inkomensgegeven ten grondslag ligt aan een besluit van een afnemer het wordt bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met dat besluit.
Op grond van artikel 21j, eerste lid, van de AWR wordt met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur gelijkgesteld het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zoals dat met het oorspronkelijke besluit van de afnemer is bekendgemaakt op grond van artikel 21f, derde lid, van de AWR.
Vaststaat dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder om die reden een dwangsom verbeurt. Verweerder neemt het standpunt in dat geen dwangsom is verschuldigd omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens verweerder is het verzamelinkomen het enige inkomensgegeven dat voor het jaar 2009 als authentiek inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen stond geregistreerd en is dit verzamelinkomen ook als authentiek inkomensgegeven aan het CAK verstrekt. Dat het CAK uiteindelijk een ander en verkeerd inkomensgegeven van eiseres, te weten het niet authentieke fiscale jaarloon, ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 13 januari 2011, kan de Belastingdienst niet worden aangerekend, aldus verweerder.
Gelet op de bovengenoemde bepalingen van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onderdeel c, en artikel 7:14 van de Awb dient voor de beantwoording van de in geschil zijnde vraag beoordeeld te worden of het bezwaar kennelijk ongegrond is. Slechts ingeval van een kennelijk ongegrond bezwaar is verweerder immers geen dwangsom verschuldigd aan eiseres. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake als daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is (Kamerstukken 22 495, nr. 3, p. 135).
Bij de beoordeling van de kennelijkheid acht de rechtbank van belang om vast te stellen wat het onderwerp van het bezwaar is. Dit is geregeld in het eerdergenoemde artikel 21j, eerste lid, van de AWR. Op grond van dat artikel wordt het in het besluit van het CAK bekendgemaakte inkomensgegeven, zijnde het belastbare loon, gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van verweerder. Uit de wetsgeschiedenis (zie Memorie van Toelichting, Kamerstukken 31 085, nr. 3) kan worden afgeleid dat met de invoering van artikel 21j, eerste lid, van de AWR een rechtsingang is gecreëerd voor het loongegeven dat een afnemer heeft toegepast en dat het openstellen van deze rechtsgang is bedoeld om burgers de mogelijkheid te geven om de hoogte van het toegepaste loongegeven te betwisten. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres met het bij verweerder ingestelde bezwaar alleen tegen de hoogte van het door het CAK toegepaste belastbare loon kan opkomen. In bezwaar behoefde verweerder dus alleen de juistheid van het toegepaste loongegeven te toetsen. Omdat het bezwaar van eiseres niet gericht is tegen de hoogte van het toegepaste belastbare loon, welke hoogte kennelijk ook niet in geschil is, heeft verweerder het bezwaar – wat er ook zij van de daaraan ten grondslag liggende motivering – terecht kennelijk ongegrond verklaard.
Anders dan eiseres meent, biedt de op grond van artikel 21j, eerste lid, van de AWR opengestelde rechtsgang eiseres niet de mogelijkheid om bij verweerder ter discussie te stellen of het CAK het juiste authentieke inkomensgegeven heeft gebruikt. Dit was naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk in de procedure tegen het besluit van het CAK van 13 januari 2011 waarin de juistheid van de vastgestelde eigen bijdrage AWBZ in geschil was. Ook de juistheid van het geregistreerde verzamelinkomen kan in de onderhavige procedure tussen eiseres en verweerder niet aan de orde worden gesteld. De hoogte van het verzamelinkomen kan worden betwist door middel van een bezwaar tegen de belastingaanslag voor de inkomstenbelasting waarop het verzamelinkomen staat vermeld.
Nu de rechtbank hiervoor tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is verweerder geen dwangsom verschuldigd en dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 28 augustus 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.