ECLI:NL:RBARN:2012:BX4564

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
230369
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de reikwijdte van een erfdienstbaarheid van weg tussen varkenshouderij en aangrenzend perceel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, betreft het een geschil over de reikwijdte van een erfdienstbaarheid van weg. De eiser, eigenaar van een varkenshouderij, heeft een erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten behoeve van zijn perceel, dat grenst aan het perceel van de gedaagde, Wimbemij B.V. Wimbemij heeft een toegangspoort geplaatst die de toegang tot de erfdienstbaarheid blokkeert, wat de eiser in zijn bedrijfsvoering belemmert. De eiser vordert in kort geding dat Wimbemij wordt veroordeeld om de toegangspoort te verwijderen of een toegangspas te verstrekken, zodat hij de erfdienstbaarheid kan uitoefenen. Wimbemij voert verweer en vordert in reconventie dat de eiser de erfdienstbaarheid op een minder bezwarende wijze uitoefent, conform de vergunning die aan de eiser is verleend.

De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid van weg moet worden uitgeoefend op de minst bezwarende wijze, zoals vastgelegd in de vestigingsakte. De rechter wijst de primaire vordering tot verwijdering van de toegangspoort af, maar kent de subsidiaire vordering toe, waarbij Wimbemij wordt verplicht om een toegangspas te verstrekken aan de eiser. De rechter overweegt dat de aanwezigheid van de toegangspoort op zichzelf niet in de weg staat aan de uitoefening van de erfdienstbaarheid, mits de eiser de mogelijkheid heeft om de poort zelf te openen. De rechtbank wijst ook de vordering tot schadevergoeding af, omdat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van de schade die hij stelt te lijden door de blokkade van de toegang.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste uitoefening van erfdienstbaarheden en de noodzaak om de belangen van beide partijen in overweging te nemen. De rechter veroordeelt Wimbemij tot betaling van proceskosten aan de zijde van de eiser, en vice versa, en legt dwangsommen op voor het niet naleven van de uitspraak.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 230369 / KG ZA 12-297
Vonnis in kort geding van 17 juli 2012
in de zaak van
[eisers in conventie]
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna zowel gezamenlijk als afzonderlijk in mannelijk enkelvoud te noemen: [eiser]
advocaat mr. M.J. Willemsen te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIMBEMIJ B.V.,
gevestigd te Velddriel, gemeente Maasdriel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Wimbemij
advocaat mr. W.T.G. Beekhuijzen te 's-Hertogenbosch.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Wimbemij
- de eis in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is sinds 1993 eigenaar van een perceel met varkensstal in de nabijheid van de [adres] te [werknemer], gemeente [gemeente] (hierna: het perceel van [eiser]). [eiser] exploiteert een varkenshouderij op zijn perceel.
2.2. Bij besluit van 23 juni 1995, nummer 14866/GGZ, van Burgemeester en Wethouders van [gemeente], heeft [eiser] in het kader van de Wet milieubeheer vergunning verkregen voor een veebezetting van maximaal 450 vleesvarkens op zijn perceel te [werknemer] (hierna: de revisievergunning). In art. 4.10 revisievergunning staat vermeld:
‘Op of in de inrichting mogen per week maximaal 2 vrachtwagens komen. Het doel van de aanwezigheid van een vrachtwagen dient te zijn het lossen van voer, het lossen van dieren (biggen) en/of het laden van dieren (vleesvarkens).’
2.3. Wimbemij is sedert 2011 eigenares van het perceel [adres] 54 te [werknemer]
(hierna: het perceel van Wimbemij). Dat perceel grenst aan het perceel van [eiser].
2.4. Ten behoeve van het perceel van thans [eiser] en ten laste van het perceel van thans Wimbemij is bij leveringsakte op 16 februari 1984 verleden voor mr. H.P.J.M. Koopmans destijds notaris te [gemeente], overgeschreven ten hypotheekkantore te Arnhem
op 17 februari 1984 in deel 7323 nummer 11, een erfdienstbaarheid van weg gevestigd.
In die akte staat vermeld:
‘De comparanten verklaarden voorts ten behoeve van het bij deze verkochte onroerende goed
(zijnde het verkochte) als heersend erf en ten laste van het aan de verkopers verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [gemeente] sectie M nummer 324 (zijnde het huis met grond aan de [adres]) als lijdend erf, te vestigen de erfdienstbaarheid van weg naar- en van de openbare weg, de [adres] te [werknemer], zulks op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze.’
2.5. Vanaf de [adres] loopt over het perceel van Wimbemij een weg naar het perceel van [eiser] (hierna: de toegangsweg). Deze weg loopt langs de woning en andere opstallen op het perceel van Wimbemij. Het gedeelte van de toegangsweg dat gelegen is tussen de [adres] en de woning op het perceel van Wimbemij is door de rechtsvoorganger van Wimbemij geasfalteerd. De toegangsweg werd tot voor kort als
aan- en afvoerweg gebruikt ten behoeve van de voornoemde varkenshouderij van [eiser].
2.6. Bij brief van 11 oktober 2011 heeft de gemeente [gemeente] aan [eiser] onder andere geschreven:
‘8. Wij leggen u een last onder dwangsom op van € 1.000,- per overtreding met een
maximum van € 10.000,- als u niet vóór 1 november 2011 de overtreding van
voorschrift 4.10 van de vergunning van 23 juni 1995 beëindigt en beëindigd houdt.
Mogelijke opheffing overtreding
U dient de bedrijfsvoering zo aan te passen dat maximaal 2 vrachtwagens per week de inrichting bezoeken voor het lossen van voer, het lossen van dieren (biggen) en/of het laden van dieren (vleesvarkens).
Constatering
Tijdens de controle heeft u aangegeven dat op het terrein van de inrichting met regelmaat meer dan 2 vrachtwagens per week komen. Voor de andere bewegingen (inzaaien, bewerken, oogsten en mestafvoer) is geen maximaal aantal bewegingen opgenomen in de vergunning. Wel dient voldaan te worden aan de maximale geluidsnormen en de genoemde bedrijfstijden.
In uw brief geeft u aan bezwaar te willen maken tegen dit voorschrift omdat een vergunning is afgegeven die niet werkbaar is. U verwacht dat de gemeente dit herstelt. De verleende vergunning is gebaseerd op uw aanvraag. Daarin zijn de maximale aantallen verkeersbewegingen genoemd. De vergunning is verleend op 23 juni 1995 en onherroepelijk geworden op 4 augustus 1995. De beroepstermijn heeft u ongebruikt gelaten ondanks dat in de considerans bij de vergunning expliciet is ingegaan op het maximaal aantal vergunde vrachtwagenbewegingen.’
2.7. Eind 2011 heeft Wimbemij ter hoogte van de woning op haar perceel een afsluitbaar hek op de toegangsweg geplaatst (hierna: de toegangspoort) dat alleen door Wimbemij kan worden geopend.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1. [eiser] vordert in conventie – samengevat – met veroordeling van Wimbemij in de proceskosten,
primair
Wimbemij te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot verwijdering van de geplaatste toegangspoort en deze alsmede andere obstakels ter blokkering van de erfdienstbaarheid van weg in de toekomst verwijderd te houden op straffe van een dwangsom,
subsidiair
Wimbemij te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis een toegangspas c.q. toegangssleutel van de toegangspoort af te geven aan [eiser], teneinde hem in staat te stellen de toegangspoort zelf en zonder oponthoud te openen op een manier waardoor [eiser] niet beperkt wordt in de uitoefening van de erfdienstbaarheid,
zowel primair als subsidiair
Wimbemij te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen als voorschot op de door [eiser] gelegden schade ene bedrag van € 8.000,00 alsmede een bedrag van € 913,92 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de toegangspoort de uitoefening blokkeert van de ten behoeve zijn perceel gevestigde erfdienstbaarheid van weg. Volgens [eiser] is de aan- en afvoer van varkens door deze blokkade stilgevallen en dientengevolge de exploitatie van het varkensbedrijf op zijn perceel. Hij stelt daardoor schade te lijden. [eiser] wil daarom weer de mogelijkheid hebben om de toegangsweg te kunnen gebruiken als aan- en afvoerweg. Daarbij vordert hij een voorschot op schadevergoeding.
3.3. Wimbemij voert verweer en vordert in reconventie – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten vermeerderd met rente,
primair
I. [eiser] te veroordelen c.q. te gebieden de erfdienstbaarheid van weg naar en van de openbare weg, de [adres] te [werknemer] niet anders uit te oefenen dan op de minst bezwarende wijze, zoals de erfdienstbaarheid ten tijde van de overdracht van het perceel medio 1993 werd uitgeoefend, door op straffe van een dwangsom:
a) per week maximaal twee vrachtwagens en geen personenwagen toe te laten en alleen tussen 7:00 uur – 19:00 uur voor het lossen van voer en dieren en het laden van mest en dieren met een maximaal gewicht van 25 ton aan te tonen met een weegbrief;
b) na ieder gebruik van de weg de weg schoon te maken en afval op te ruimen;
c) stapvoets, te weten 5 km per uur, te rijden;
d) te laden en te lossen aan de lange zijde van de varkensstal;
e) voor zijn rekening en risico jaarlijks onderhoud uit te voeren aan de weg;
subsidiair
II. [eiser] te gebieden de erfdienstbaarheid van weg naar en van de openbare weg, de [adres] te [werknemer], op straffe van een dwangsom niet anders uit te oefenen dan op de minst bezwarende wijze door de erfdienstbaarheid uit te oefenen conform de de vergunning van 23 juni 1995;
primair en subsidiair
III. a) [eiser] te veroordelen tot herstel van de asfaltweg op het perceel van Wimbemij, op straffe van een dwangsom;
b) [eiser] te veroordelen tot betaling aan Wimbemij van een voorschot ad
€ 50.000,00 op schadevergoeding.
3.4. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie
4.1. Waar het geschil om draait is de reikwijdte van de op 16 februari 1984 gevestigde erfdienstbaarheid. Wimbemij heeft het toegangshek namelijk geplaatst omdat volgens haar met veel zwaarder transportmaterieel over de toegangsweg gereden werd ten behoeve van de varkenshouderij van [eiser] en ook veel vaker dan op grond van de erfdienstbaarheid is toegestaan. Wimbemij voert aan dat in dit verband maatgevend is de omvang die het varkensbedrijf had dat gevestigd was op dat perceel van [eiser] ten tijde van de overdracht van het perceel aan [eiser] in 1993.
4.2. Bij beantwoording van de vraag wat de inhoud is van een erfdienstbaarheid komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen omschrijving. In de vestigingsakte is de erfdienstbaarheid omschreven als een erfdienstbaarheid van weg naar en van de [adres], zulks op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze. Uit niets blijkt dat bij de vestiging van de erfdienstbaarheid is bedoeld de wijze van uitoefening te beperken tot gebruik van bepaalde voertuigen met een bepaalde omvang en gewicht en tot een bepaald aantal vervoersbewegingen. Nu niet in geschil is dat ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid reeds een varkensbedrijf gevestigd was op het perceel van [eiser], moet de erfdienstbaarheid dan ook aldus worden uitgelegd dat de erfdienstbaarheid van weg ook mag worden uitgeoefend met vrachtwagens die worden gebruikt in het kader van de uitoefening van dit varkensbedrijf. Hierdoor geldt verder dat in beginsel daaronder ook vallen vrachtwagens waarvan de omvang en gewicht, evenals het aantal vervoersbewegingen dat zij maken, toenemen met de groei van de bedrijvigheid op het perceel ten behoeve waarvan de erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, zelfs als die groei in 1984 bij de vestiging van de erfdienstbaarheid niet was voorzien, zij het dat ook dan, zo volgt uit de vestigingsakte, het gebruik van de erfdienstbaarheid moet geschieden op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze. Met inachtneming hiervan heeft [eiser] heeft dan ook het recht om de erfdienstbaarheid van weg te kunnen blijven uitoefenen.
4.3. Aan de uitoefening van dat recht staat de aanwezigheid van de toegangspoort op zichzelf niet in de weg. Waar het om gaat is dat de eigenaar van het heersend erf de eigenaar van het dienend erf de mogelijkheid biedt zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het heersend erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid. Die situatie kan ook worden bereikt door [eiser] een sleutel of een pasje te verstrekken waarmee de toegangspoort telkens geopend en weer gesloten kan worden. Verwijdering van de toegangspoort is dus niet nodig. Om die reden zal niet de primaire vordering tot verwijdering van de poort toegewezen worden, maar de subsidiaire vordering tot het verstrekken van een toegangspas of sleutel van de poort. Het spoedeisend belang daarbij is daarin gelegen dat het afgesloten zijn van de poort zonder dat [eiser] die zelf kan openen te gelden heeft als een voortdurende schending van zijn recht op uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg. Die omstandigheid is verder aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat die beperkt zal worden zoals hierna vermeld.
4.4. [eiser] vordert tevens een voorschot op schadevergoeding. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is echter terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar
– kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5. [eiser] stelt dat sinds maart 2012 de exploitatie stilligt van de varkenshouderij en dat dit hem € 450,00 per week kost omdat Wimbemij weigert vrachtwagens toe te laten tot het perceel van [eiser]. Wimbemij betwist dat. Volgens haar is het maar één keer voorgekomen dat zij de toegangspoort niet heeft geopend voor een vrachtwagen die op het perceel van [eiser] moest zijn. Dat de exploitatie stilligt heeft volgens Wimbemij dan ook een andere reden, namelijk dat [eiser] de varkenshouderij op zijn perceel wil beëindigen. Tegenover dit gemotiveerde verweer van Wimbemij heeft [eiser] zijn stellingen niet nader onderbouwd. Als gevolg daarvan is de gepretendeerde vordering tot schadevergoeding niet voldoende aannemelijk geworden. Daarbij heeft [eiser] niet gesteld, althans niet concreet, wat zijn spoedeisend belang is bij toewijzing van deze vordering. Die zal ook worden afgewezen.
4.6. Het vorenstaande leidt er tevens toe dat er onvoldoende grond is voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
4.7. Wimbemij zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 104,69
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.187,69
5. De beoordeling in reconventie
5.1. Zoals uit het hiervoor in conventie overwogene volgt, komt aan de zinsnede
‘zulks op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze’ uit de vestigingsakte niet de betekenis toe dat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg maatgevend is de omvang van het varkensbedrijf dat op het perceel van [eiser] gevestigd was in 1984 en kan daaruit ook niet worden afgeleid dat bepalend is de omvang van dat bedrijf ten tijde van de overname van het perceel in 1993. Voor toewijzing van de vordering sub I bestaat dan ook geen grond. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
5.2. De vordering sub II zal wel toegewezen worden. Niet in geschil is dat [eiser] nog steeds gebruik maakt van de onherroepelijk geworden revisievergunning van 23 juni 1995. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen met betrekking tot de reikwijdte van de erfdienstbaarheid is voorshands aannemelijk dat de erfdienstbaarheid van weg op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze wordt uitgeoefend als de uitoefening geschiedt met inachtneming van de in de revisievergunning opgenomen bepalingen, in het bijzonder die over het aantal vervoersbewegingen in art. 4.10 revisievergunning. Gelet op de brief
van 11 oktober 2011 van de gemeente [gemeente] is verder aannemelijk dat [eiser] die bepalingen heeft overtreden. Hij heeft dat ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding ook de gevorderde dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat die beperkt zal worden zoals hierna vermeld.
In de omstandigheid dat [eiser] wat betreft het aantal vervoersbewegingen kennelijk niet overeenkomstig de vergunning heeft gehandeld, ligt tevens het spoedeisend belang van Wimbemij besloten bij toewijzing van de vordering sub II.
5.3. Voor de vordering sub III.a voert Wimbemij aan dat de vrachtwagens die tot voor kort af- en aanreden over de toegangsweg zo groot en zwaar waren en zo intensief gebruikmaakten van de weg dat de woning en de andere opstallen langs de toegangsweg, evenals de asfaltlaag op de weg, beschadigd zijn. Wimbemij heeft daartoe foto’s in het geding gebracht waarop onder andere scheuren in de muren van de gebouwen en in de asfaltlaag op de toegangsweg zijn te zien. Die foto’s maken op zichzelf tegenover de betwisting van [eiser] echter onvoldoende aannemelijk dat die schade het gevolg is van de vervoersbewegingen. Dat zal dan ook nader onderzocht moeten worden, bijvoorbeeld aan de hand van een deskundigenonderzoek, maar daarvoor leent dit kort geding zich niet.
De vordering sub III.a zal dus worden afgewezen.
5.4. Het vorenstaande brengt mee dat ook de vordering sub III.b tot betaling van een voorschot op schadevergoeding niet zal worden toegewezen.
5.5. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wimbemij worden begroot op € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00) als salariskosten van de advocaat van Wimbemij,
te vermeerderen met rente zoals hierna volgt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1. veroordeelt Wimbemij om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis een toegangspas c.q. toegangssleutel van de toegangspoort af te geven aan [eiser], teneinde hem in staat te stellen de toegangspoort zelf en zonder oponthoud te openen op een manier waardoor [eiser] niet beperkt wordt in de uitoefening van de erfdienstbaarheid,
6.2. veroordeelt Wimbemij om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag of een gedeelte van een dag dat zij niet voldoet aan het bepaalde onder 7.1 tot een maximum van in totaal € 100.000,00,
6.3. veroordeelt Wimbemij in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.187,69,
6.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6. gebiedt [eiser] om de erfdienstbaarheid van weg naar en van de openbare weg, de [adres] te [werknemer], uit te oefenen op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze door de erfdienstbaarheid uit te oefenen conform de de revisievergunning van 23 juni 1995,
6.7. veroordeelt [eiser] om aan Wimbemij een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat hij niet voldoet aan het bepaalde onder 7.6 tot een maximum van in totaal € 100.000,00,
6.8. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Wimbemij tot op heden begroot op € 408,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.9. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken
op 17 juli 2012.
Coll: MJD