ECLI:NL:RBARN:2012:BX4321

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/831, 12/832, 12/833, 12/834, 12/835 en 12/836
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke navorderingsaanslagen en onttrekkingen aan het vermogen van een stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen die aan eiser zijn opgelegd door de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of eiser in de jaren 2003 tot en met 2005 bedragen heeft onttrokken aan het vermogen van de Stichting, en of deze onttrekkingen moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur van de Belastingdienst bij uitspraken op bezwaar van 27 januari 2012 de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente heeft gehandhaafd, waartegen eiser beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 18 juli 2012 heeft eiser zijn standpunten toegelicht en bewijsstukken overgelegd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden rondom de onttrekkingen aan het vermogen van de Stichting. Eiser heeft in de jaren 2003 tot en met 2005 verschillende bedragen onttrokken, waaronder voor de verbouwing van een kantoor en de aankoop van een auto. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onttrekkingen in sommige gevallen terecht zijn aangemerkt als inkomen, terwijl andere correcties onterecht zijn aangebracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de navorderingsaanslagen voor de premie Ziekenfondswet in stand blijven, maar dat de navorderingsaanslagen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gegrond zijn, en heeft deze verminderd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige administratie en de gevolgen van onterecht onttrokken bedragen aan een stichting. De rechtbank heeft de proceskosten niet toegewezen, omdat eiser geen vergoeding voor gemaakte kosten heeft aangevoerd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 12/831, 12/832, 12/833, 12/834, 12/835 en 12/836
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 augustus 2012
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 27 juli 2007 de volgende navorderingsaanslagen opgelegd en beschikkingen vastgesteld:
- voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.37) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 229.211. Tevens is bij beschikking € 16.964 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].S.37) premie Ziekenfondswet (hierna: premie Zfw), berekend naar een premiegrondslag van € 20.250. Tevens is bij beschikking € 185 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.47) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.864. Tevens is bij beschikking € 977 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].S.47) premie Zfw, berekend naar een premiegrondslag van € 20.800. Tevens is bij beschikking € 64 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.57) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.181. Tevens is bij beschikking € 2.250 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].S.57) premie Zfw, berekend naar een premiegrondslag van € 21.050. Tevens is bij beschikking € 82 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 27 januari 2012 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brieven van 3 februari 2012, ontvangen door de rechtbank op 23 februari 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].
Eiser heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt met toestemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De bij de pleitnota gevoegde bijlage wordt tot de gedingstukken gerekend.
Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Stichting [A] (hierna: de Stichting) is opgericht op 13 december 2001 door mevrouw [B] (hierna: erflaatster). De Stichting heeft ten doel het verlenen van, al dan niet financiële, hulp en ondersteuning aan binnen het Rijk gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
Op 19 oktober 2002 is erflaatster overleden. Bij testament van 13 december 2001 is de Stichting door erflaatster als enig erfgenaam benoemd. De adviseur van erflaatster, eiser, eigenaar van belastingadvieskantoor [C] en beheerder van het vermogen van erflaatster sinds 1995, is benoemd tot executeur-testamentair.
2.2. Eiser is op 1 december 2002 in loondienst van de Stichting getreden voor één dag in de week.
2.3. Op 16 oktober 2006 heeft verweerder bij de Stichting een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de premies werknemersverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2005. De controle heeft niet tot enige correctie geleid. Van de bevindingen van de controle is op 1 november 2006 een rapport opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
1 Reikwijdte van de controle
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de premies werknemersverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2005.
De controle heeft zich beperkt tot het vaststellen van de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de af te dragen premies werknemersverzekeringen.
(…)
Voorbehoud
Het is niet vanzelfsprekend dat bij een controle van de werknemersverzekeringen het gehele terrein van de loonheffing wordt onderzocht. De fiscale aangiften zijn niet in dit onderzoek betrokken. De Belastingdienst kan in de toekomst een vervolgonderzoek doen over dezelfde periode. Als daarbij feiten worden ontdekt die gevolgen hebben voor de belastingheffing, kan alsnog een naheffingsaanslag worden opgelegd met betrekking tot de hierboven niet genoemde elementen.
(…)”
2.4. Verweerder heeft op 18 en 19 juni 2007 een boekenonderzoek ingesteld bij de Stichting. Van de bevindingen van de controle is met dagtekening 19 juli 2007 een rapport opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
2.1 Bestuur
(…)
Bij de oprichting bestaat het bestuur uit:
- voorzitter [B], geb. 4-1-1926
- penningmeester [D], geb. 17-4-1962
- secretaris [E], geb. 10-9-1947
Na het overlijden van mw. [B] (…), is op 24-2-2004 mw. [F] (geb. 20-7-1922) als bestuurslid en als penningmeester opgevoerd. Mw. [D] is na het overlijden van mw. [B] voorzitter geworden.
Er is een gesprek geweest met mevrouw [F] en de heer [E].
Mevrouw [F] is klant bij [C], het belastingadvieskantoor van de heer [X]. Zij is niet op de hoogte van het feit dat ze sinds 24-2-2004 in het bestuur van de Stichting zit en is hiervan ook niet op de hoogte gebracht door [X]. [B] en [E] zijn voor haar ook onbekende personen. Notulen van de Stichting heeft zij nooit gezien.
[E], ook klant bij [C], kende mevrouw [B] niet persoonlijk. Hij is door [X] gevraagd om in het bestuur van de Stichting zitting te nemen. [E] was op de hoogte van het doel van de Stichting en hij wist dat [B] geen familie had. Hij heeft [X] diverse keren gevraagd waar het geld van de Stichting heen gaat maar ontving hierop altijd ontwijkende antwoorden van [X]. Vergaderingen zijn er volgens [E] nooit geweest en notulen heeft hij nooit gezien. [E] heeft zichzelf op 15-6-2007 uitgeschreven als bestuurslid.
(…)
2.3 Feiten in chronologische volgorde
(…)
Op de hieronder genoemde data zijn voor de verbouwing van het kantoor van de heer [X] bedragen van de rekening van de Stichting opgenomen:
03-01-2003 € 6.200
27-01-2003 € 6.000
11-02-2003 € 15.000
14-03-2003 € 20.000
Een bedrag van € 14.950 is door hem aan de Stichting terugbetaald.
(…)
16-4-2003 [X] koopt op eigen naam een BMW voor € 40.330, hij gebruikt de auto in privé. Deze staat bij de Stichting op de in 2007 opgemaakte balans.
Heel 2003 Handel in effecten en aankoop van een vakantiehuis in Tsjechië voor € 143.675, op wiens naam het huis staat is niet bekend. In advertenties wordt het “ons huis” genoemd. Volgens [X] moet de aankoop als belegging worden gezien.
(…)
2003 (…)
Stichting betaalt facturen die op naam staan van [C]
[X] declareert een fotocamera ad € 627 en een computer ad € 1.160
2004 [X] declareert diverse kosten i.v.m. bezoeken aan Tsjechië
De Stichting betaalt voor [X] het lidmaatschap van de golfclub en de aanschaf van golftassen en golfboeken € 1.382.
De Stichting betaalt € 623 teveel aan loon aan de heer [X].
3 schenkingen ([G] € 850, [H] € 750 en de [I] € 69). Van de [H] is overigens een schilderij afgenomen die op kantoor van [C] hangt (dus geen schenking) en een advertentie van [C] in het blad van de [I] wordt aangemerkt als gift (dus ook geen schenking)
2005 Stichting betaalt € 2.487 golfkosten voor de heer [X] en voor het lidmaatschap van zijn zoon.
[X] koopt 3 nieuw te bouwen vakantiehuisjes in Tsjechië, oplevering en betaling in 2006. In 2005 betaalt de Stichting € 35.229 voor de inrichting van het in 2003 gekochte vakantiehuis in Tsjechië (facturen/bonnen ontbreken). De heer [X] richt op 21-6-2005 een Tsjechische rechtspersoon ([J] s.r.o) op waarin volgens hem de vakantiehuisjes op de balans komen te staan. De rechtspersoon heeft als enig oprichter en aandeelhouder [X]. De activiteiten van de s.r.o. bestaan uit het verhuren van onroerende goederen, woningen en niet voor bewoning bestemde ruimten. Alle kosten die de s.r.o. maakt, worden betaald door de Stichting. Niet bekend is op wiens naam de vakantiehuisjes staan.
[X] boekt € 42.750 over van de Raborekening van de Stichting op de spaarrekening van belastingadvieskantoor [C] (i.v.m. hogere rente). Dit bedrag boekt hij daarna naar zijn privé-rekening waar vandaan de betalingen inzake de aankoop van de vakantiehuisjes plaatsvinden.
(…)
2007 Door de Belastingdienst Den Bosch zijn de jaarstukken 2003 t/m 2005, alle notulen en geldleningsovereenkomsten op 25-10-2006, 22-12-2006 en op 17-01-2007 opgevraagd. Pas in 2007 zijn de jaarrekeningen 2003 en 2004 opgestuurd. Notulen en leningsovereenkomsten zijn niet opgestuurd en deze konden tijdens een ingesteld onderzoek op 18 en 19 juni 2007 niet worden overlegd.
3 Aangifte inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen/Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (alle bestanddelen met uitzondering van de winst uit onderneming)
3.1 Inkomsten de heer [X] (…)
De onttrekkingen uit de Stichting ten gunste van de heer [X], [C] en [J] sro, worden aangemerkt als inkomsten, resultaat uit overige werkzaamheden. In de jaren 2002 t/m 2006 zijn de volgende bedragen onttrokken:
2002 2.100
2003 227.581
2004 20.116
2005 74.853
2006 173.307
totaal 497.957
(…)
Over de jaren 2002 t/m 2005 zullen navorderingsaanslagen worden opgelegd. Het aangegeven inkomen zal worden verhoogd met de onttrekkingen.
(…)
Inkomenscorrectie 2003: € 227.581
Inkomenscorrectie 2004: € 20.116
Inkomenscorrectie 2005: € 74.853
(…)
3.2 Gecorrigeerde inkomen de heer [X]
Het gecorrigeerde inkomen over de jaren 2002 t/m 2005 wordt door bovengenoemde correcties:
2002 2003 2004 2005
Aangegeven inkomen -1.120 3.605 15.748 7.328
correctie 2.100 227.581 20.116 74.853
Gecorrigeerd inkomen 980 231.186 35.864 82.181
(…)”
2.5. Vervolgens zijn met dagtekening 27 juli 2007 de in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV en premie Zfw aan eiser opgelegd.
2.6. Bij de RDW is eiser met ingang van 29 maart 2003 als houder van een BMW [K] geregistreerd. Voor deze auto is € 40.330 betaald. De factuur staat op naam van eiser.
2.7. Op 18 juli 2003 heeft eiser een inschrijvingsformulier voor de coöperatieve vereniging [L], gevestigd in Tsjechië, ingevuld en ondertekend. Op dit formulier is bij ‘voornaam, achternaam’ de naam van eiser en de naam van de Stichting vermeld. Aan dit lidmaatschap is een recht op een op dit park te bouwen vakantiehuis met nummer [001] verbonden. De correspondentie en facturen die hierop betrekking hebben zijn gericht aan eiser en de Stichting.
2.8. In een uittreksel uit het handelsregister in Tsjechië van 15 november 2006 is vermeld dat op 3 augustus 2005 [J] s.r.o. (hierna: [J] s.r.o.), gevestigd te [Q] (Tsjechië) is ingeschreven in het handelsregister. Tevens is hierin vermeld dat eiser zaakvoerder is en vennoot met een handelsaandeel van 100%. In deze s.r.o. is volgens eiser de eigendom ondergebracht van een aantal vakantiewoningen op het [L] in Tsjechië.
2.9. Op 12 oktober 2007 is een overeenkomst van geldlening opgemaakt voor de verbouw van het kantoorpand van [C], met de Stichting als schuldeiser en eiser, als vertegenwoordiger van [C] Belastingadvieskantoor (hierna: [C]), als schuldenaar. Hierin is onder meer vermeld dat schuldeiser op 1 januari 2003 € 50.000 ter leen heeft verstrekt aan de schuldenaar voor de verbouw van het kantoorpand. De schuldenaar is niet verplicht tot periodieke aflossing. De lening dient uiterlijk op 31 december 2025 te worden afgelost. Als tegenprestatie voor de geldlening is de schuldenaar aan de Stichting verschuldigd het gebruik van de faciliteiten van het kantoor als vergaderruimte, archiefruimte en voor de afdoening van de administratie. Deze overeenkomst van geldlening is door eiser ondertekend en, namens de Stichting, door [F] en [D].
2.10. Eveneens op 12 oktober 2007 is een overeenkomst van hypothecair krediet opgemaakt tussen de Stichting als schuldeiser en [J] s.r.o. als schuldenaar. Hierin is onder meer vermeld dat schuldeiser op 1 juni 2006 een hypothecair krediet heeft verstrekt van € 275.000. Deze overeenkomst van hypothecair krediet is namens [J] s.r.o. door eiser ondertekend en, namens de Stichting, door [F] en [D].
2.11. Aan de Stichting is een navorderingsaanslag recht van successie opgelegd in verband met de verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de Stichting niet als algemeen nut beogende instelling kan worden aangemerkt. Hof Arnhem heeft in deze zaak op 17 mei 2011 (nr. 10/00460, LJN: BY6157) uitspraak gedaan. Hierin is onder meer het volgende overwogen (waarbij voor C moet worden gelezen; eiser):
“(…) Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet aan te merken als een anbi. Zij heeft wel activiteiten verricht, maar afgezien van enkele verhoudingsgewijs kleine schenkingen, waren deze niet gericht op het algemeen nut. Het Hof volgt belanghebbende niet in de stelling dat de activiteiten voor het overige in hoofdzaak gericht waren op vermogensvermeerdering. C treedt per 1 december 2002 in loondienst van belanghebbende voor een bedrag van € 1.000 bruto per maand. Begin 2003 leent belanghebbende renteloos een bedrag van € 47.200 uit aan C (waarvan C uiteindelijk in ieder geval
€ 14.950 terugbetaalt aan belanghebbende). In ruil hiervoor stelt C kantoorruimte ter beschikking aan belanghebbende. Op 16 april 2003 koopt C met geld van belanghebbende een auto met een waarde van
€ 40.330, welke door belanghebbende aan C ter beschikking wordt gesteld. C gebruikt de auto ook voor privédoeleinden. In 2003 betaalt belanghebbende facturen die op naam staan van F, het administratiekantoor van C. In 2004 vergoedt belanghebbende aan C een fotocamera à € 627, een computer à € 1.160, het lidmaatschap van een golfclub en golftassen en -boeken à € 1.382 en een advertentie van F in het blad van de [I]. Ook wordt in 2004 € 623 teveel aan loon betaald aan C. In 2005 betaalt belanghebbende € 2.487 aan golfkosten voor C en zijn zoon. Naar het oordeel van het Hof houden de betalingen die door belanghebbende in deze jaren zijn verricht en de activiteiten die namens belanghebbende in deze jaren zijn ontplooid in hoofdzaak verband met de persoonlijke behoeftebevrediging van C en zijn zij slechts in beperkte mate terug te voeren op de wens het vermogen van belanghebbende te vermeerderen. Het Hof komt tot dit oordeel mede gelet op het - in verhouding tot de hierboven genoemde betalingen - relatief geringe vermogen van belanghebbende. De omstandigheid dat sommige betalingen na het boekenonderzoek zijn gecorrigeerd, zoals belanghebbende stelt, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Immers, eventuele correcties laten onverlet dat in de jaren 2002, 2003 en 2004 de activiteiten van belanghebbende in hoofdzaak waren gericht op de persoonlijke behoeftebevrediging en daarmee op het particulier belang van C. Ten slotte betrekt het Hof de volgende omstandigheid bij het oordeel. Het vermogensbeheer van C heeft erin geresulteerd dat een aanzienlijk deel van het vermogen van belanghebbende is uitgeleend aan C, F, of door C beheerste rechtspersonen als I s.r.o. Anders dan belanghebbende stelt, acht het Hof een dergelijk vermogensbeheer niet in overeenstemming met de normale praktijk. Gelet op het bovenstaande heeft de Inspecteur zich naar het oordeel van het Hof terecht op het standpunt gesteld dat belanghebbende in 2002 niet was aan te merken als anbi.
(…)”
2.12. De navorderingsaanslag recht van successie staat inmiddels onherroepelijk vast.
3. Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiser in de jaren 2003 tot en met 2005 bedragen heeft onttrokken aan het vermogen van de Stichting en zo ja, of deze onttrekkingen tot het resultaat uit overige werkzaamheden van eiser behoren. Ook is in geschil of de navorderingsaanslagen vanwege formele gebreken dienen te worden vernietigd.
4. Beoordeling van het geschil
Formele punten
Motiveringsgebrek
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen niet zijn gemotiveerd. Volgens hem is het rapport dat is opgemaakt van het boekenonderzoek bij de Stichting alleen naar de Stichting en niet naar hem persoonlijk verzonden. Pas bij de uitspraak op bezwaar heeft hij de motivering van de navorderingsaanslagen ontvangen. Eiser stelt dat hij hierdoor is benadeeld.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat er uitsluitend bij de Stichting een boekenonderzoek is ingesteld en niet bij eiser en/of [C]. Gelet hierop kon er ook alleen een rapport boekenonderzoek ten name van de Stichting worden opgemaakt. De rechtbank overweegt verder dat eiser degene is die alle werkzaamheden voor de Stichting verricht, inclusief de administratie, en uit dien hoofde het rapport boekenonderzoek ook zal hebben ingezien. Ook is het adres van de Stichting hetzelfde als het adres dat eiser op zijn correspondentie voor zichzelf gebruikt. Verder is in dit rapport nader uitgewerkt hoe de navorderingsaanslagen IB/PVV die aan eiser zijn opgelegd zijn berekend. Onder deze omstandigheden is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld doordat hij niet op eigen naam een vooraankondiging heeft gehad van de navorderingsaanslagen die aan hem zijn opgelegd.
De stelling van eiser, dat hij pas bij de uitspraak op bezwaar de motivering van de navorderingsaanslagen heeft ontvangen, kan niet slagen. Deze motivering was immers al opgenomen in het rapport boekenonderzoek van de Stichting.
Termijnoverschrijding uitspraak op bezwaar
Eiser heeft betoogd dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat verweerder niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Dit betoog faalt omdat het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet kan leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. Wel had eiser beroep bij de rechtbank kunnen indienen vanwege het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder (zie de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb). Van deze mogelijkheid heeft eiser echter geen gebruik gemaakt.
Nieuw feit
Eiser betwist dat verweerder beschikt over een nieuw feit op grond waarvan kan worden nagevorderd. In dat kader heeft eiser aangevoerd dat tijdens een looncontrole de gehele boekhouding al is gecontroleerd door verweerder. Volgens eiser is sprake van een ambtelijk verzuim en kan daarom niet (meer) worden nagevorderd.
In het rapport dat is opgemaakt van de looncontrole is vermeld dat uitsluitend de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de af te dragen premies werknemersverzekeringen is beoordeeld. Ook is expliciet opgenomen dat de fiscale aangiften niet in het onderzoek zijn betrokken. Gelet hierop vormen de bevindingen van het boekenonderzoek – zoals weergegeven onder de feiten onder punt 2.4. – wel een nieuw feit op grond waarvan verweerder kan navorderen en is van een ambtelijk verzuim geen sprake.
Onjuiste vermelding belastingjaar op aanslagbiljet voor de Zfw 2003 en 2004
Met betrekking tot de stelling van eiser dat de navorderingsaanslagen premie Zfw 2003 en 2004 moeten worden vernietigd vanwege de vermelding van een onjuist jaar op de aanslagbiljetten, overweegt de rechtbank als volgt.
De constatering van eiser dat op de aanslagbiljetten voor de premie Zfw 2003 en 2004 ten onrechte het jaar 2005 is vermeld is juist. Voor het aanslagnummer, de premiegrondslag en het heffingspercentage is echter wel uitgegaan van het juiste jaar. Eiser heeft in zijn bezwaarschriften ook aangegeven dat de aanslagnummers duiden op respectievelijk het jaar 2003 en 2004. De rechtbank stelt verder vast dat aan eiser met dezelfde dagtekening navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 zijn opgelegd. Hierop is een belastbaar inkomen vermeld dat als premie inkomen is vermeld op de belastingaanslagen premie Zfw voor die jaren. Deze feiten en omstandigheden in aanmerking nemende ziet de rechtbank geen aanleiding de navorderingsaanslagen premie Zfw 2003 en 2004 vanwege de vermelding van een onjuist belastingjaar te vernietigen.
Inhoudelijk
Wil sprake zijn van een ingevolge de artikelen 3.90 en 3.94 van de Wet IB 2001 te belasten bate, dan dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan: de bate is verkregen als opbrengst van een dienst of andere werkzaamheid in het economische verkeer, terwijl de arbeid niet is verricht in het kader van een onderneming of dienstbetrekking van de belastingplichtige. De arbeid dient voorts te zijn gericht op het behalen van geldelijk voordeel, waarbij dat voordeel redelijkerwijs kon worden verwacht.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de bewijslast van de feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat sprake is van een belastbaar voordeel op verweerder rust. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat de uitgaven die de Stichting heeft gedaan geen zakelijke uitgaven ten behoeve van de Stichting zijn geweest, maar betrekking hebben op privé-uitgaven ten behoeve van eiser en daarbij gewezen op de bevindingen tijdens het boekenonderzoek bij de Stichting. Verder heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van Hof Arnhem van 17 mei 2011, nr. 10/00460, LJN: BQ6157, waarin het Hof de Stichting niet als anbi heeft aangemerkt omdat de activiteiten van de Stichting in hoofdzaak waren gericht op de persoonlijke behoeftebevrediging en daarmee op het particulier belang van eiser.
De eerste vraag die in dit verband moet worden beantwoord is of de invloed van eiser in de Stichting dusdanig groot was dat eiser feitelijk besliste welke uitgaven de Stichting zou doen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De werkzaamheden van het bestuur hebben slechts geleid tot enkele verhoudingsgewijs kleine schenkingen overeenkomstig haar doelstelling. Eiser beheerde het vermogen van de Stichting. Dat de bestuursleden enige invloed hadden op de wijze waarop eiser met het vermogen van de Stichting omging is niet aannemelijk geworden. De heer [E] heeft daartoe blijkbaar wel een poging gedaan maar heeft zich, vanwege het uitblijven van een antwoord van eiser op zijn vraag waar het geld van de Stichting naartoe ging, in 2007 uitgeschreven als bestuurslid. In de bij de pleitnota van eiser gevoegde brief van mevrouw [F] van 26 juli 2010 is vermeld dat zij niets weet van de beleggingen van de Stichting, omdat deze in handen waren van eiser. Zij hield zich als bestuurslid bezig met het beleid naar welke goede doelen het geld van de Stichting moest gaan. Mevrouw [D] was destijds de echtgenote van eiser. Dat zij als bestuurslid enige invloed heeft uitgeoefend op de wijze waarop eiser met het vermogen van de Stichting is omgegaan, is gesteld noch gebleken. Verder heeft Hof Arnhem geoordeeld dat de activiteiten die namens de Stichting zijn verricht en de activiteiten die namens de Stichting zijn ontplooid in hoofdzaak verband houden met de persoonlijke behoeftebevrediging van eiser en dat zij slechts in beperkte mate terug te voeren zijn op de wens het vermogen van de Stichting te vermeerderen. Ook dit duidt niet op enige invloed van de bestuursleden. De bestuursleden was het immers, zoals eiser in zijn pleitnota ook heeft aangegeven, juist te doen om het dienen van goede doelen en niet om de persoonlijke behoeftebevrediging van eiser.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder met hetgeen is geconstateerd tijdens het boekenonderzoek, aannemelijk heeft gemaakt dat eiser arbeid heeft verricht met het oog op het onttrekken van vermogen aan de Stichting. Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van de kennis en de mogelijkheden die zijn werkzaamheden als werknemer/vermogensbeheerder hem boden. Voor zover eiser hiermee vermogen definitief aan het vermogen van de Stichting heeft onttrokken is dan ook sprake van beoogde en voorzienbare voordelen. Deze arbeid die eiser heeft verricht voor de persoonlijke behoeftebevrediging is naar het oordeel van de rechtbank niet verricht in het kader van zijn dienstbetrekking bij de Stichting. Voor het verrichten van deze werkzaamheden was hij niet aangesteld. Feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat eiser de arbeid heeft verricht ik het kader van een onderneming zijn niet aangedragen. Als gevolg hiervan dienen deze voordelen te worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord wat de omvang van deze voordelen is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Correctie verbouwing kantoor
Voor de verbouwing van het kantoor van [C] heeft eiser in 2003 € 47.200 van de rekening van de Stichting opgenomen. Eiser heeft deze opnames aangemerkt als lening en heeft verklaard dat hij hierop in 2003 en latere jaren heeft afgelost en dat thans nog een schuld resteert van € 20.000. Eiser heeft verder verklaard dat de Stichting als tegenprestatie voor het ter beschikking stellen van geld voor het verbouwen van het kantoor, waarin ook de werkzaamheden voor de Stichting worden uitgeoefend, geen huur hoeft te betalen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een lening en dat deze opnames tot het inkomen van eiser gerekend moeten worden.
Uit het overzicht van de opnames dat in het rapport boekenonderzoek is opgenomen volgt dat eiser voornoemd bedrag van
€ 47.200 heeft opgenomen in de periode 3 januari 2003 tot en met 14 maart 2003. Deze opnames zijn door eiser bij de Stichting in het grootboek opgenomen met de omschrijving ‘lening verbouwing kantoor’. Vervolgens zijn, voor het eerst op 23 april 2003, door [C] bedragen op rekening van de Stichting gestort. Deze zijn door eiser geboekt met de omschrijving ‘[X] aflossing lening’. Ook nadien hebben er nog stortingen plaatsgevonden waaraan eiser dezelfde omschrijving heeft toegekend. In 2003 is volgens de opsomming in het rapport boekenonderzoek onder deze omschrijving € 10.900 geboekt, in 2004 per saldo € 2.200 en in 2005 is er onder deze omschrijving niets geboekt.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder niet heeft gesteld dat deze stortingen geen verband houden met de bedragen die eiser heeft opgenomen voor de verbouwing van het kantoor. De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat de stortingen verband houden met de door eiser gedane opnames voor de verbouwing van het kantoor.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat eiser en de Stichting voor de verbouwing van het kantoor een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan. Eiser heeft vanaf de eerste opname op 3 januari 2003 deze opnames aangemerkt als lening voor de verbouwing van het kantoor en de stortingen aangemerkt als aflossing op deze lening. Dat pas na afloop van het boekenonderzoek een overeenkomst van geldlening is opgemaakt voor de verbouw van het kantoor doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Een overeenkomst van geldlening kan immers ook mondeling worden aangegaan. De opnames zijn niet definitief aan het vermogen van de Stichting onttrokken en kwalificeren dan ook niet als inkomen maar als geldlening.
Dat eiser is bevoordeeld door de voorwaarden waaronder het geld door de Stichting aan eiser ter leen is verstrekt, heeft verweerder niet gesteld. De rechtbank stelt nog wel vast dat de balans en de toelichting op de balans per 31 december 2004, 31 december 2005 en 31 december 2006 een toename van de lening kantoor (als onderdeel van de lening [C]) laat zien. Waardoor deze toename is ontstaan is niet duidelijk. Dat er enig verband bestaat met de opnames van eiser en daarmee met de door verweerder aangebrachte correcties heeft verweerder niet aangevoerd. De correctie die ziet op de verbouwing van het kantoor is ten onrechte aangebracht.
Correctie lidmaatschapsrecht vakantiehuis in Tsjechië
In 2003 is van de rekening van de Stichting een bedrag van € 143.675 opgenomen in verband met het lidmaatschap van de coöperatieve vereniging [L] (hierna: coöperatieve vereniging) en de daaraan gekoppelde gerechtigdheid tot een nog te bouwen vakantiehuis op het villapark. Ook in de jaren 2004 en 2005 zijn hiervoor nog opnames gedaan (2004: € 7.628, 2005: € 2.022 voor meerwerk). Het lidmaatschapsrecht is door eiser op de balans van de Stichting onder ‘Onroerend goed’ geactiveerd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het lidmaatschapsrecht op naam van eiser staat en dat de opnames als gevolg daarvan als een door eiser genoten voordeel moeten worden aangemerkt.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de tenaamstelling in alle stukken gelijk is. Deze tenaamstelling kan er op duiden dat het lidmaatschapsrecht op naam van de Stichting staat en dat de naam van eiser is vermeld in zijn hoedanigheid van contactpersoon voor de Stichting. Deze tenaamstelling kan er echter ook op duiden dat het lidmaatschapsrecht, zoals verweerder stelt, op naam van eiser staat. Een bevestiging voor dit standpunt is te vinden in de brief van 27 juli 2003 (zie bijlage 5 bij het beroepschrift), waarin eiser welkom wordt geheten als lid van de coöperatieve vereniging. Hierbij merkt de rechtbank echter wel op dat het om een standaardbrief lijkt te gaan waarin dezelfde tekst zowel in het Tsjechisch als in het Nederlands is opgenomen. Ook kan het zo zijn dat het lidmaatschapsrecht op twee namen is gesteld, op de naam van de Stichting en op de naam van eiser. Gegevens over op wiens naam het lidmaatschapsrecht door de coöperatieve vereniging is gesteld, ontbreken.
Voor de vraag of de correctie terecht bij eiser is aangebracht is echter meer van belang of eiser in economische zin gerechtigd is tot het lidmaatschapsrecht. Zoals hiervoor reeds overwogen is het lidmaatschapsrecht bij de Stichting geactiveerd. Ook zijn de huuropbrengsten in de resultatenrekening van de Stichting verwerkt. Dat dit pas voor het eerst in 2006 is gebeurd laat zich verklaren door het feit dat de vakantiewoning waarop het lidmaatschapsrecht ziet voor die tijd nog in aanbouw was. Dat deze huuropbrengsten feitelijk aan eiser ten goede zijn gekomen is gesteld noch gebleken. Ook andere aanwijzingen die duiden op een economische gerechtigdheid van eiser tot het lidmaatschapsrecht ontbreken. Gelet hierop heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de gelden die eiser heeft opgenomen van de rekening van de Stichting ook daadwerkelijk aan het vermogen van de Stichting zijn onttrokken.
Dat de betalingen via de rekening van [C] lopen is voor de bepaling van de economische gerechtigdheid niet van belang. Dat eiser reclame maakt voor het villapark, in 2007 vijf huizen last minute ter verhuur aanbiedt, op de Nederlandse website van het villapark onder het kopje ‘De familie [X]’ wordt geschreven over ‘ons huis’ en hierop het mailadres van [C] is vermeld, zegt evenmin iets over de economische gerechtigdheid van eiser tot het in 2003 verkregen lidmaatschapsrecht.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de opnames die eiser in 2003 heeft gedaan en die door hem zijn geboekt met de omschrijving ‘[L]’, ten onrechte tot het inkomen van eiser gerekend. De correctie van € 143.675 is ten onrechte aangebracht. Hetzelfde geldt voor de opname in 2004 van € 7.628 en de opname in 2005 van € 2.022.
In 2005 heeft de Stichting € 35.229 betaald voor de inrichting van het vakantiehuis waaraan het lidmaatschapsrecht gekoppeld is. Nu het gaat om een vakantiehuis waarvan de rechtbank van oordeel is dat het daarop betrekking hebbende lidmaatschapsrecht aan de Stichting toebehoort, is niet aannemelijk dat eiser dit bedrag aan het vermogen van de Stichting heeft onttrokken. Ook deze correctie is ten onrechte aangebracht.
Correctie lening [J] s.r.o.
Eiser heeft bedragen opgenomen van de rekening van de Stichting ten behoeve van de aankoop van een aantal vakantiewoningen op het [L] in Tsjechië. In 2005 gaat het om een bedrag van in totaal € 42.750. Dit bedrag is op 27 december 2005, 28 december 2005 en 30 december 2005 opgenomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voormeld bedrag aan het vermogen van de Stichting is onttrokken en als inkomen van eiser moet worden aangemerkt. Volgens eiser is hiervan geen sprake omdat de woningen op naam staan van [J] s.r.o. en de Stichting deze gelden aan deze vennootschap ter leen heeft verstrekt.
De rechtbank overweegt dat op 12 oktober 2007 een overeenkomst van hypothecair krediet is opgemaakt tussen de Stichting als schuldeiser en [J] s.r.o. als schuldenaar. Hierin is onder meer vermeld dat schuldeiser op 1 juni 2006 een hypothecair krediet heeft verstrekt aan de schuldenaar van € 275.000. Voormeld bedrag van € 42.750 is echter opgenomen in december 2005 zodat deze overeenkomst van hypothecair krediet hierop niet kan zien. Andere feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het in 2005 opgenomen bedrag ter leen is verstrekt zijn niet aangevoerd. Ook is niet aannemelijk geworden dat de woningen eigendom zijn van [J] s.r.o.. Gegevens hierover ontbreken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voormeld bedrag van € 42.750 aan het vermogen van de Stichting is onttrokken en tot het inkomen van eiser moet worden gerekend.
Correctie auto
Eiser heeft op 16 april 2003 op eigen naam een auto gekocht en deze ook betaald. Bij het opmaken van het grootboek is het aankoopbedrag van € 40.330 ten laste van de Stichting gebracht. Eiser heeft gesteld dat het bestuur van de Stichting bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden heeft besloten aan eiser een auto ter beschikking te stellen. Gelet op feit dat de bestuursleden geen enkele invloed hadden op de gang van zaken binnen de Stichting, acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Deze bestuursleden hielden zich bezig met het nemen van beslissingen over de te steunen goede doelen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van een onttrekking aan het vermogen van de Stichting door opname voor privé-uitgaven. Als gevolg daarvan is de correctie terecht aangebracht en zijn ook de autokosten terecht gecorrigeerd. Deze bedroegen in 2003 € 6.471, in 2004 € 4.761 en in 2005 € 4.257.
Correcties 2003, 2004 en 2005
Gelet op het vorenoverwogene dienen de correcties te worden berekend als volgt:
2003
Aangebrachte correctie € 227.581
Af:
Correctie lening verbouwing kantoor
(€ 47.200 -/- € 10.900) € 36.300
Correctie lidmaatschapsrecht
vakantiehuis Tsjechië € 143.675
€ 179.975 -/-
Resteert € 47.606
Rekening houdend met de terecht aangebrachte correctie voor de auto van € 46.801 (€ 40.330 + € 6.471) resteert dan nog een correctiebedrag van € 805. De rechtbank ziet geen aanleiding ook dit bedrag te corrigeren. Aannemelijk is dat er kosten worden gemaakt voor het beheer van de tot het vermogen van de Stichting behorende beleggingen en voor het lidmaatschapsrecht. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2003 wordt dan:
Aangegeven € 3.605
Correctie € 46.801
€ 50.406
2004
Aangebrachte correctie € 20.116
Af:
Correctie lidmaatschapsrecht
vakantiehuis Tsjechië € 7.628 -/-
Resteert € 12.488
Rekening houdend met de terecht aangebrachte correctie voor de auto van € 4.761 resteert dan nog een correctiebedrag van € 7.727. Dit bedrag heeft naar het oordeel van de rechtbank voor het overgrote deel betrekking op privé-uitgaven van eiser. Zo heeft de Stichting € 1.382 betaald voor het lidmaatschap van de golfclub en de aanschaf van golftassen en golfboeken. Dat deze kosten zijn gemaakt voor acquisitie, zoals eiser stelt, acht de rechtbank gelet op de activiteiten die in de Stichting worden ontplooid, niet aannemelijk. Dat de Stichting in 2004 in totaal € 3.302 aan verkoopkosten en beleggingskosten heeft gemaakt acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Ook van de overige aan het vermogen van de Stichting onttrokken bedragen is niet aannemelijk geworden dat deze als zakelijk kunnen worden aangemerkt. Wel aannemelijk is dat de Stichting in 2004 kosten heeft gemaakt. Ook in 2004 behoren tot het vermogen van de Stichting beleggingen en het lidmaatschapsrecht. De rechtbank zal de kosten voor het beheren hiervan vaststellen op € 2.000. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2004 wordt dan:
Aangegeven € 15.748
Correctie (€ 4.761 voor de
auto en € 5.727 aan overige
privé uitgaven) € 10.488
€ 26.236
2005
Aangebrachte correctie € 74.853
Af:
Correctie lidmaatschapsrecht vakantiehuis Tsjechië
(€ 2.022 + € 35.229) € 37.251 -/-
Resteert € 37.602
De correctie voor de auto van € 4.257 en de lening [J] s.r.o. van € 42.750 zijn, zoals hiervoor overwogen, terecht aangebracht. Het correctiebedrag dat dan nog resteert is € 9.406 negatief. Afgezien van de bedragen die zijn onttrokken voor de auto en de vakantiewoningen in Tsjechië, zijn er naar het oordeel van de rechtbank bedragen aan de Stichting onttrokken voor privé uitgaven van eiser. Zo heeft de Stichting € 2.487 betaald aan golfkosten voor eiser en zijn zoon. Rekening houdend met de ten onrechte aangebrachte correctie voor het lidmaatschapsrecht van de woning in Tsjechië, heeft eiser de door hem voor privé uitgaven onttrokken bedragen echter gecompenseerd door stortingen op rekening van de Stichting. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2005 wordt dan:
Aangegeven € 7.328
Correctie (€ 4.257 voor de auto
en € 42.750 lening [J] s.r.o) € 47.007
Negatieve correctie in
verband met stortingen
door eiser € 9.406 -/-
€ 44.929
De door de rechtbank berekende belastbare inkomens voor de jaren 2003 tot en met 2005 zijn hoger dan de premiegrondslagen voor de Zfw voor die jaren zodat de navorderingsaanslagen premie Zfw in stand blijven.
Bewijsaanbod
Eiser heeft in zijn beroepschrift het volgende bewijsaanbod gedaan. Voor zover de rechtbank mocht oordelen dat op eiser enige bewijslast drukt die niet in het voorgaande of in de bijlagen is vermeld, biedt hij bewijs aan van al zijn stellingen door alle middelen rechtens, met de mogelijke beperking van 7 jaar bewaarplicht van schriftelijke bescheiden. De rechtbank zal dit bewijsaanbod passeren aangezien dit onvoldoende door eiser is gespecificeerd.
Heffingsrente
Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslagen.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene zijn de beroepen gericht tegen de navorderingaanslagen Zfw en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente ongegrond en tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat eiser niet heeft gesteld dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslagen Zfw 2003, 2004 en 2005 en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2003, 2004 en 2005 en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente gegrond;
- vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.406;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2004 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.236;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2005 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.929;
- vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. A.H.M. Haerkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 14 augustus 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.