ECLI:NL:RBARN:2012:BX3812

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
220659
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Beens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en garantstelling in civiele procedure tussen uitzendbureau en borg

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 juli 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Hobij International Work Force B.V. (eiseres) en Van der Valk International B.V. (gedaagde) over een garantstelling. Hobij, een uitzendbureau, had een overeenkomst van borgtocht gesloten met Van der Valk, waarbij Van der Valk zich garant stelde voor de betaling van facturen van Uniwall, die door Hobij aan Uniwall waren gefactureerd voor het ter beschikking stellen van uitzendpersoneel. De rechtbank oordeelde dat Van der Valk op grond van de garantstelling gehouden was om de openstaande betalingsverplichtingen van Uniwall over te nemen en aan Hobij te voldoen. De rechtbank verwierp de verweren van Van der Valk, die stelde dat de garantstelling was verlopen en dat Hobij de afwikkeling van het faillissement van Uniwall diende af te wachten. De rechtbank concludeerde dat Hobij Van der Valk redelijkerwijs als borg kon aanspreken, ook na de datum waarop de garantstelling officieel eindigde, omdat de garantstelling in werking trad bij het uitblijven van betaling door Uniwall na de afgesproken termijn. Van der Valk werd veroordeeld tot betaling van € 31.480,45 aan Hobij, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De proceskosten aan de zijde van Hobij werden begroot op € 2.989,31.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 220659 / HA ZA 11-1322
Vonnis van 4 juli 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOBIJ INTERNATIONAL WORK FORCE B.V.,
gevestigd te Veghel,
eiseres,
advocaat mr. C.A.M.H. Vink te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER VALK INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna Hobij en Van der Valk genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Hobij is een uitzendbureau.
2.2 Van der Valk is één van de beherend vennoten van de vennootschap onder firma Van der Valk – Van der Wiel V.O.F (hierna te noemen: de v.o.f.). De andere beherend vennoot van de v.o.f. is Van der Wiel Infra en Milieu B.V.
2.3 Nuon heeft ten behoeve van de bouw van een energiecentrale in de Eemshaven te Groningen aan de v.o.f. opdracht gegeven om de tijdelijke huisvesting te realiseren voor personen die bij dit bouwproject betrokken waren. De v.o.f. heeft vervolgens opdracht gegeven aan Uniwall tot het leveren en installeren van 1300 badkamers. Uniwall heeft daartoe op haar beurt vanaf oktober 2010 uitzendkrachten ingehuurd van Hobij.
2.4 Tijdens de uitvoering door Uniwall van haar door de v.o.f. opgedragen werkzaamheden, hebben Uniwall en Hobij gesproken over de door Hobij gewenste zekerheid voor betaling van haar facturen. Uniwall heeft daarover vervolgens overleg gevoerd met Van der Valk. In een e-mail van 17 januari 2011 van [betrokkene 1], directeur van Uniwall aan [betrokkene 2], financieel directeur van Van der Valk, staat het volgende:
“bij de opmaat naar een productie van 100 per week heb ik zoveel meer mensen nodig van de flexwerk organisatie Hobij, dat versnelde betaling niet volstaat, men wil deels betaling vooruit. Om dit voor te zijn ben ik al bezig, en heb contact met andere leveranciers van tijdelijk personeel. De kwaliteit van de mensen die ze leveren is echter redelijk. Indien jullie dezelfde holdinggarantie kunnen sturen voor Hobij die ook Haceka heeft dan is het probleem opgelost. Hun naam is Hobij International Work Force BV te Veghel.
Ik hoor graag even van je.”
2.5 Bij e-mail van 18 januari 2011 heeft [betrokkene 2] daarop als volgt geantwoord:
“Is de garantie dan geldig voor de twee weken dat we opschalen naar 100 mensen? Dus zeg maar tot 1/2 februari?”
Diezelfde dag heeft [betrokkene 1] hierop als volgt gereageerd:
“Zeker, veiligheidshalve zou ik er drie van maken…”
2.6 Van der Valk heeft vervolgens een door haar op 19 januari 2011 ondertekende verklaring aan Hobij ter beschikking gesteld. In deze verklaring staat:
“Hierbij verklaart Van der Valk International B.V. financieel volledig garant te staan voor de betaling en afname van personeel ten behoeve van de levering van 1300 badkamers voor het project NUON door Hobij International Work Force BV te Veghel. Deze garantiestelling zal in werking treden bij faillissement van Uniwall BV of bij betaling na de afgesproken termijn van 30 dagen na levering door Uniwall BV en heeft een maximale hoogte van 100.000 euro. De garantstelling treedt in werking op datum van ondertekening en loopt tot en met vrijdag 4 februari 2011.”
2.7 Uniwall heeft een deel van de facturen van Hobij onbetaald gelaten. Bij brief van 31 maart 2011 heeft Hobij het volgende geschreven aan Van der Valk:
“(…) Op 19 januari 2011 is door Van der Valk (…) een garantstelling afgegeven ten aanzien van Uniwall BV (…). De garantie houdt in dat Van der Valk (…) financieel garant staat voor de vorderingen welke HOBIJ (…) heeft op Uniwall BV.
Aangezien Uniwall BV de openstaande vorderingen nog niet heeft voldaan, verzoeken wij dringend Van der Valk (…) betreffende vorderingen, conform garantstelling, over te nemen en aan HOBIJ (…) te voldoen. (…)”
2.8 Bij beschikking van 2 mei 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad is Hobij in staat van faillissement verklaard. Bij beschikking van 26 april 2012 van diezelfde rechtbank is het faillissement van Uniwall opgeheven bij gebrek aan baten.
3. Het geschil
3.1. Hobij vordert samengevat - veroordeling van Van der Valk tot betaling van € 34.682,98, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Van der Valk voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Hobij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Van der Valk op grond van de (hiervoor onder 2.6 geciteerde) garantstelling gehouden is om de nog openstaande betalingsverplichting van Uniwall voor de ter beschikking gestelde uitzendkrachten in de periode 19 januari tot en met 4 februari 2011 over te nemen en aan Hobij te voldoen. Hobij vordert tevens wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en faillissementskosten.
4.2 Van der Valk heeft tijdens de comparitie verklaard dat zij de rechtsgeldige ondertekening van haar verklaring van 19 januari 2011 niet meer betwist. Dit verweer behoeft dan ook geen inhoudelijke beoordeling meer.
4.3 Vast staat dat Van der Valk op verzoek van Uniwall de verklaring van 19 januari 2011 aan Hobij heeft gezonden, nadat Hobij aan Uniwall had aangegeven dat zij meer financiële zekerheid wenste in verband met het door haar ter beschikking stellen van uitzendpersoneel aan Uniwall. Uit de tijdens de comparitie namens partijen afgelegde verklaringen blijkt dat Hobij en Van der Valk hierover geen rechtstreeks contact met elkaar hebben gehad.
4.4 Bij de beantwoording van de vraag wat de rechtsverhouding is die aldus is ontstaan tussen Hobij en Van der Valk komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze verklaring van 19 januari 2011 van Van der Valk mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu partijen in de periode vóór 19 januari 2011 geen contact met elkaar hebben gehad, dient bij de uitleg van de verklaring van Van der Valk aan de tekst daarvan doorslaggevende betekenis toe te komen. Volgens deze verklaring staat Van der Valk “financieel volledig garant voor de betaling en afname van personeel ten behoeve van de levering van 1300 badkamers voor het project Nuon door Hobij (…)”. Nu Van der Valk zich hiermee tegenover Hobij verbindt tot nakoming van een verbintenis die Uniwall tegenover Hobij heeft of zal krijgen, is sprake van een overeenkomst van borgtocht in de zin van artikel 7:850 lid 1 BW.
4.5 Dit brengt mee dat het verweer van Van der Valk dat de vordering van Hobij niet toewijsbaar is omdat Uniwall (jegens de v.o.f.) is tekortgeschoten in haar verplichting om 1.300 badkamers te leveren en installeren, dient te worden verworpen. Uit artikel 7:852 lid 1 BW volgt immers uitsluitend dat Van der Valk als borg, de verweermiddelen die Uniwall als hoofdschuldenaar heeft jegens Hobij als schuldeiser, ook jegens Hobij kan inroepen. Het verweer van Van der Valk heeft echter geen betrekking op een tekortkoming van Hobij in haar verplichtingen jegens Uniwall om uitzendpersoneel ter beschikking te stellen, maar op de verplichtingen van Uniwall jegens de v.o.f. waar Hobij geheel buiten staat. Door Van der Valk is niet gesteld dat Hobij in haar verplichtingen jegens Uniwall is tekortgeschoten. Uit de (hiervoor onder 2.4 geciteerde) e-mail van Uniwall van 17 januari 2011 kan worden afgeleid dat volgens Uniwall “[d]e kwaliteit van de mensen die ze [Hobij, toevoeging rechtbank] leveren […] redelijk [is]”.
4.6 Van der Valk heeft verder als verweer aangevoerd dat de garantstelling loopt tot 4 februari 2011 en het beroep van Hobij op de garantstelling eerst nadien is gedaan. Voor zover Hobij na deze datum een beroep kan doen op de garantstelling, dient zij de afwikkeling van het faillissement af te wachten, aldus Van der Valk.
4.7 Ook deze verweren slagen niet. In de verklaring van Van der Valk van 19 januari 2011 staat dat “[d]e garantstelling in werking [treedt] op datum van ondertekening en loopt tot en met vrijdag 4 februari 2011”. Hobij heeft uit deze verklaring niet hoeven te begrijpen dat zij – zoals Van der Valk stelt – uiterlijk 4 februari 2011 Van der Valk als borg moet hebben aangesproken. Uit de daaropvolgende zin in de verklaring van Van der Valk staat immers dat de “[d]eze garantiestelling in werking [zal] treden (…) bij betaling na de afgesproken termijn van 30 dagen na levering (…)”. Hobij heeft de garantstelling van 19 januari 2011 ontvangen voor op dat moment nog niet ontstane vorderingen op Uniwall (voor het ter beschikking stellen van uitzendpersoneel in de periode 19 januari tot en met 4 februari 2011). Uit laatstgenoemde zin blijkt dat de garantstelling eerst in werking treedt indien betaling door Uniwall 30 dagen na deze afgesproken termijn uitblijft. Bij de door Van der Valk voorgestane uitleg zou de garantstelling zinledig zijn omdat de betalingstermijn van 30 dagen in alle gevallen eerst zal zijn verstreken na 4 februari 2011. Hobij mocht uit de verklaring van Van der Valk dan ook redelijkerwijs begrijpen dat Van der Valk zich borg heeft gesteld voor de betaling van het door Hobij ten behoeve van het project Nuon aan Uniwall ter beschikking gesteld uitzendpersoneel in de periode 19 januari tot en met 4 februari 2011, waarbij Hobij Van der Valk na 4 februari 2011 nog als borg kon aanspreken.
Uit de verklaring van 19 januari 2011 van Van der Valk blijkt evenmin dat Hobij de afwikkeling van het faillissement van Uniwall diende af te wachten. Uit de tekst van de verklaring blijkt dat “[d]eze garantiestelling in werking [zal] treden” in twee van elkaar te onderscheiden gevallen: ”bij faillissement van Uniwall BV of bij betaling na de afgesproken termijn van 30 dagen na levering(…)”. Uit het woordje “of” blijkt dat beide gevallen (het faillissement van Uniwall of overschrijding van de betalingstermijn) nevengeschikt zijn. Dit brengt mee dat enkel het overschrijden van de betalingstermijn van 30 dagen door Uniwall voldoende is voor het aanspreken van Van der Valk als borg door Hobij.
4.8 De rechtbank verwerpt het verweer dat Hobij haar vorderingen jegens Uniwall onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals hiervoor overwogen geldt dat Van der Valk zich borg heeft gesteld voor de betaling van het door Hobij ten behoeve van het project Nuon aan Uniwall ter beschikking gesteld uitzendpersoneel in de periode 19 januari tot en met 4 februari 2011. Hobij heeft als productie 2 overgelegd haar drie facturen aan Uniwall van respectievelijk 23 januari 2011, 30 januari 2011 en 6 februari 2011 met betrekking tot de periode week 3 tot en met week 5 van 2011. In deze drie facturen van respectievelijk € 10.236,17, € 12.725,75 en € 8.518,53 inclusief b.t.w. staan per week (3-5 van 2011) de namen van de door Hobij aan Uniwall ter beschikking gestelde uitzendkrachten vermeld, met daarbij per uitzendkracht het aantal gemaakte normale werkuren en overwerkuren van 150 en 200 procent. Verder heeft Hobij als productie 14 overgelegd een overzicht van haar openstaande vorderingen op Uniwall van in totaal € 49.709,96 inclusief b.t.w., waarbij als laatste staan vermeld de drie facturen met betrekking tot de periode week 3 tot en met 5 van 2011. Aldus heeft Hobij voldoende inzichtelijk gemaakt hoe haar vordering jegens Uniwall is opgebouwd. Van der Valk heeft deze vordering niet gemotiveerd betwist. Nu gesteld noch gebleken is dat Uniwall destijds ook voor andere projecten uitzendkrachten van Hobij heeft ingehuurd, zal het niet onderbouwde verweer van Van der Valk dat niet gebleken is dat de uitzendkrachten ten behoeve van het project Nuon hebben gewerkt, worden gepasseerd.
4.9 Tijdens de comparitie is namens Hobij verklaard dat van de openstaande vordering van ruim € 49.000,00 door Atradius, de kredietverzekeraar van Hobij, een bedrag van € 12.500,00 aan Hobij is uitgekeerd. De rechtbank ziet anders dan Van der Valk geen reden om Hobij op te dragen de hierop betrekking hebbende bescheiden in het geding te brengen. De stellingen van partijen geven immers geen aanleiding om te veronderstellen dat Hobij meer uitgekeerd heeft gekregen dan € 12.500,00. Op zichzelf is ook weinig aannemelijk dat een kredietverzekeraar tot uitkering zal overgaan als haar verzekerde voor de nog niet betaalde vorderingen op een debiteur nog de mogelijkheid heeft om een derde als borg aan te spreken.
4.10 De rechtbank verwerpt verder het verweer dat de vordering van Hobij niet toewijsbaar is voor zover deze betrekking heeft op de b.t.w. over de aan Uniwall gefactureerde bedragen. Volgens de verklaring van 19 januari 2011 staat Van der Valk “financieel volledig garant (…) voor de betaling en afname van personeel”. Uit artikel 7:850 lid 1 BW volgt dat Van der Valk als borg zich verbindt tot nakoming van de verbintenis die Uniwall tegenover Hobij heeft of zal krijgen. De betalingsverplichting van Van der Valk betreft dus dezelfde verbintenis die Uniwall heeft jegens Hobij. Nu vast staat dat Uniwall b.t.w. is verschuldigd (ten aanzien van de door Hobij ter beschikking gestelde uitzendkrachten), valt niet in te zien waarom Uniwall de b.t.w. niet verschuldigd is.
4.11 Hobij vordert tevens buitengerechtelijke kosten (€ 1.000,00) én de kosten die zij heeft gemaakt ter zake van de faillissementsaanvraag van Uniwall (€ 1.320,00). Volgens Hobij dient Van der Valk op grond van de wet ook deze kosten aan haar te voldoen.
4.12 Uit artikel 6:96 lid 2 BW volgt dat mede als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen, kort gezegd, a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Ter zake van de door Hobij gevorderde faillissementskosten geldt dat deze niet vallen onder één van voornoemde drie categorieën. Zoals hiervoor overwogen volgt uit de tekst van de verklaring van 19 januari 2011 dat Hobij Van der Valk reeds als borg kan aanspreken zodra de betalingstermijn van dertig dagen door Uniwall wordt overschreden. Aldus valt niet in te zien op welke grond Hobij de kosten voor het aanvragen van het faillissement van Uniwall op Van der Valk kan verhalen.
4.13 Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geldt dat Hobij onbetwist heeft gesteld dat haar advocaat – teneinde betaling van Van der Valk als borg te verkrijgen – acht sommatiebrieven aan Van der Valk, tien brieven aan de advocaat van Van der Valk heeft gezonden, en diverse telefoongesprekken heeft gevoerd. Aldus heeft Hobij concreet gesteld dat ter verkrijging van voldoening buiten rechte werkzaamheden zijn verricht die niet tot de instructie van de zaak kunnen worden gerekend. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn redelijk en de verrichte werkzaamheden waren redelijkerwijs noodzakelijk om betaling door Van der Valk te verkrijgen. Het gevorderde bedrag van € 1.000,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.14 Van der Valk heeft niet betwist dat zij vanaf 26 april 2011 in verzuim is ten aanzien van haar betalingsverplichting als borg. Deze betalingsverplichting van Van der Valk vloeit voort uit de overeenkomst van borgtocht tussen haar en Hobij. Deze overeenkomst kan niet worden aangemerkt als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat Van der Valk per laatstgenoemde datum niet de wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente van artikel 6:119 BW verschuldigd is. De wettelijke rente over € 31.480,45 zal worden toegewezen vanaf 26 april 2011.
4.15 De slotsom is dat Van der Valk uit hoofde van de overeenkomst van borgtocht zal worden veroordeeld tot betaling aan Hobij van € 31.480,45, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van € 1.000,00 en de wettelijke rente over € 31.480,45 vanaf 26 april 2011 tot aan de dag van algehele voldoening.
4.16 Van der Valk zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Hobij worden begroot op:
Dagvaarding € 87,31
vast recht € 1.744,00
salaris advocaat € 1.158,00 (2,0 punt x tarief III € 579,00)
totaal: € 2.989,31.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 veroordeelt Van der Valk tot betaling van € 32.480,45 aan Hobij, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 31.480,45 vanaf 26 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2 veroordeelt Van der Valk in de kosten van de procedure, aan de zijde van Hobij begroot op € 2.989,31, vermeerderd met de nakosten aan de zijde van Hobij bepaald op € 131,00, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met EUR 68,00 en de werkelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening,
5.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4 wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.