ECLI:NL:RBARN:2012:BX2687

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/127905-10 12/90
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard na getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 juli 2012 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel. Het bezwaarschrift was ingediend op 17 januari 2012, naar aanleiding van een bevel tot afname van DNA-materiaal dat op 22 november 2011 was gegeven. De veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.I.A. Schröder, betwistte de rechtmatigheid van de afname, met name omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de afname door een niet-medisch professional. De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, stelde dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden.

Tijdens de zittingen op 4 april en 11 juli 2012 zijn getuigen gehoord, waaronder de verbalisant die het DNA-materiaal had afgenomen. De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA-profiel conform de wettelijke vereisten was uitgevoerd. De rechtbank benadrukte dat de informatie over de afname niet openbaar is en dat de privacy van de veroordeelde niet onterecht wordt aangetast, mits hij zich aan de wet houdt en geen nieuwe strafbare feiten pleegt. De rechtbank merkte op dat de huidige standaard teksten van het proces-verbaal voor DNA-afname onduidelijkheden en discussies kunnen veroorzaken, en adviseerde het openbaar ministerie om deze teksten aan te passen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarbij zij de noodzaak van een duidelijke verslaglegging van de DNA-afname benadrukte. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.H. van Laethem, in aanwezigheid van griffier R. van Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
ENKELVOUDIGE RAADKAMER
Parketnummer : 05/127905-10
Rechtbanknummer : 12/90
Datum zitting : 04 april 2012 en 11 juli 2012
Datum uitspraak : 25 juli 2012
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer naar aanleiding van het op 17 januari 2012 ingekomen bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van:
naam : [Naam veroordeelde] (hierna: veroordeelde)
geboren op : [Geboortedatum veroordeelde] 1990 te Apeldoorn
adres : [Adres veroordeelde]
plaats : [Postcode, woonplaats veroordeelde].
De behandeling in raadkamer
In besloten raadkamer van 4 april 2012 en 11 juli 2012 zijn veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, gehoord.
De feiten
In het dossier bevinden zich de volgende stukken:
- het op 26 mei 2011 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij hij ter zake van
"mishandeling" is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uur subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- een bevel tot afname DNA-materiaal d.d. 22 november 2011;
- de stukken waaruit blijkt dat van veroordeelde nog geen DNA-profiel beschikbaar
is;
- de stukken waaruit blijkt dat de afname van het DNA-materiaal op 12 januari 2012 is uitgevoerd;
- het door veroordeelde ingediende bezwaarschrift, ingekomen op 17 januari 2012;
- de conclusie van de officier van justitie d.d. 30 januari 2012;
- een proces-verbaal terechtzitting d.d. 04 april 2012.
Het beklag
Veroordeelde maakt bezwaar tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel zoals omschreven in het door hem ingediende bezwaarschrift.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.
De beoordeling
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
Veroordeelde stelt dat hij niet op voorhand gewezen is op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen afname van DNA anders dan door een arts of verpleegkundige. Daarmee zijn de rechten van veroordeelde niet gewaarborgd zoals omschreven in artikel 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (verder: het Besluit).
De raadkamer overweegt hieromtrent als volgt.
Het DNA-materiaal is afgenomen door de verbalisant [Naam verbalisant]. Voorts was als waarnemer aanwezig de verbalisant 4346, zijnde [Naam verbalisant 2]. Op 11 juli 2012 zijn in raadkamer gehoord de getuigen [Verbalisant 2], [Naam verbalisant] en [Naam vader veroordeelde].
[Naam verbalisant] heeft verklaard dat zij sinds 2003 bevoegd is om DNA-materiaal af te nemen. Sindsdien heeft zij vele malen DNA-materiaal afgenomen. Zij kan zich de DNA-afname bij klager niet herinneren maar zij heeft, zo verklaart zij, nog nooit meegemaakt dat iemand bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat zij, als niet zijnde een arts of verpleegkundige, het DNA-materiaal afneemt. De getuige [Naam verbalisant] heeft nauwgezet haar wijze van werken uiteengezet waarbij zij mededeling doet opsporingsambtenaar te zijn die bevoegd is DNA-materiaal af te nemen. Mocht daartegen bezwaar zijn gemaakt dan had zij contact opgenomen met de DNA-informatiebalie van het openbaar ministerie en zou zij hebben geïnformeerd hoe te handelen.
[Naam verbalisant 2] heeft verklaard dat hij voor de eerste keer als waarnemer bij het afnemen van DNA-materiaal aanwezig was. Hij kon zich klager niet herinneren.
[Naam vader veroordeelde], de vader van klager, is eveneens als getuige gehoord. Hij verklaart dat klager op zeker moment gevraagd heeft of mevrouw (waarmee gedoeld werd op de verbalisant [Naam verbalisant]) arts of verpleegkundige was. Toen mevrouw dat ontkende met de mededeling wel bevoegd te zijn, werd om bewijs gevraagd. Volgens de getuige zou mevrouw toen de nodige papieren hebben laten zien. Na non-verbaal contact met de getuige heeft klager, aldus de getuige, er in toegestemd dat er door mevrouw DNA-materiaal werd afgenomen.
Op grond van het voorgaande, de stelligheid van de verbalisant [Naam verbalisant] die verklaart het nog nooit te hebben meegemaakt dat er bezwaar werd gemaakt tegen een afname door haar als niet zijnde arts of verpleegkundige en de mededeling van de vader van klager waaruit blijkt dat klager op zeker moment toch akkoord is gegaan met een afname door de verbalisant [Naam verbalisant], is de raadkamer van oordeel dat de afname conform de waarborgen zoals omschreven in artikel 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is verricht.
Veroordeelde gaat vervolgens in het bezwaarschrift uitvoerig in op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en stelt dat hij ten onrechte is veroordeeld en in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van 26 mei 2011. De kans is groot dat veroordeelde in hoger beroep zal worden vrijgesproken.
De raadkamer overweegt hieromtrent als volgt:
Met de officier van justitie is de raadkamer van oordeel dat het in dit stadium niet van belang is of veroordeelde in hoger beroep mogelijk wordt vrijgesproken. Een veroordeelde dient conform de regels van de wet celmateriaal af te staan na een veroordeling in eerste aanleg indien de officier van justitie daartoe een bevel afgeeft. Verwezen wordt naar de definitie van "veroordeelde" zoals gesteld in artikel 1, eerste lid onder C van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden: "een veroordeelde is een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot.....". De artikelen 16 en 17 van het Besluit regelen de vernietiging van het DNA-profiel indien veroordeelde in hoger beroep hof mocht worden vrijgesproken.
Tot slot voert veroordeelde aan de opname van zijn DNA in de databank te ervaren als een ernstige inbreuk op zijn privacy en als extra straf. Daarnaast is de ernst van het feit zeer beperkt en is het zeer onwaarschijnlijk dat veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen, waarmee door veroordeelde een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsbepaling als bedoeld in artikel 2, eerste lid aanhef en onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelde.
De raadkamer overweegt hieromtrent als volgt:
Om het beroep op de uitzonderingsbepaling te kunnen beoordelen, dient nagegaan te worden of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten te plegen door de veroordeelde.
Aan veroordeelde is wegens een geweldsmisdrijf een deels voorwaardelijke werkstraf opgelegd. Nu een voorwaardelijk strafdeel (mede) wordt opgelegd om recidive te voorkomen, heeft de rechter die de straf heeft uitgesproken kennelijk niet aannemelijk geacht dat toekomstige delicten zijn uit te sluiten. Indien veroordeelde binnen de proeftijd van 2 jaren geen nieuwe strafbare feiten pleegt, zal hij voor de voorwaardelijk opgelegde straf niet hoeven te vrezen. Ten aanzien van het DNA-profiel van veroordeelde geldt evenzo dat hij niet behoeft te vrezen voor het gebruik van zijn DNA-profiel, indien hij geen strafbare feiten pleegt. Het voorhanden zijn van dit profiel kan aldus er toe bijdragen dat veroordeelde niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Voorts blijkt uit de memorie van toelichting (2002-2003, 28 685 nr. 3) dat de vaststelling van een concreet recidivegevaar niet vereist is en dat louter een toezegging van veroordeelde onvoldoende is om ontbreken van recidivegevaar aan te nemen.
Dat veroordeelde het opnemen van zijn DNA-profiel in de DNA-databank als een ernstige inbreuk op zijn privacy opvat en het als extra straf ziet, ontgaat de raadkamer. Immers, de informatie over het bepalen en verwerken van celmateriaal is niet openbaar. De DNA-profielen worden geautomatiseerd vergeleken en de gegevens van veroordeelde worden pas weer nader bekeken als na het plegen van een strafbaar feit het DNA van hem wordt aangetroffen. Indien veroordeelde, zoals hij stelt, een gewone nette jongen is die studeert en een toekomst als jurist wenst, zich niet wederom schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit, wordt zijn privacy niet (verder) aangetast en zal hij van de opname van zijn DNA-profiel in de DNA databank geen hinder ondervinden.
Het bezwaarschrift zal, gelet op het voorgaande, ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede merkt de raadkamer nog het volgende op.
Tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel wordt met enige regelmaat door veroordeelden een bezwaarschrift ingediend. Hierbij wordt vaak (mede) aangevoerd dat de regels voor DNA-afname, zoals vermeld in het Besluit, niet in acht zijn genomen. Voor de controle van de juistheid van de aan het bezwaar ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, is de raadkamer mede afhankelijk van het proces-verbaal afname DNA-materiaal. Indien de afname niet in een inrichting geschiedt, dient ingevolge het bepaalde in artikel 4, lid 1 onder a van het Besluit dient, van de afname van DNA-materiaal proces-verbaal te worden opgemaakt. De officier van justitie heeft in raadkamer medegedeeld dat sprake is van een proces-verbaal dat standaardteksten bevat die landelijk zijn vastgesteld. In het onderhavige geval was echter het horen van getuigen noodzakelijk voordat voldoende duidelijkheid was over het verloop van de DNA-afname.
Ten aanzien van het "standaard proces-verbaal" overweegt de raadkamer allereerst dat in artikel 4, lid 1 onder a van het Besluit geen eisen zijn opgenomen waaraan het proces-verbaal moet voldoen. Daarom zal de raadkamer het proces-verbaal toetsen aan de in artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen ten aanzien van een proces-verbaal betreffende de opsporing van strafbare feiten.
Het door de waarnemer opgestelde proces-verbaal afname DNA-materiaal voldoet niet aan de eisen gesteld in artikel 153 Sv nu in de afsluitende tekst staat vermeld:
- "Aldus naar waarheid is opgemaakt" in plaats van "op ambtseed (of ambtsbelofte) opgemaakt";
- in het proces-verbaal slecht een handtekening en het nummer van de verbalisant zijn vermeld, maar dat (ruimte voor) de vermelding van naam, rang en functie van de verbalisant ontbreekt.
Nu de wetgever bij afname van DNA-materiaal van een veroordeelde die in een inrichting verblijft, niet eist dat proces-verbaal wordt opgemaakt van de afname van het DNA-materiaal, maar van oordeel is dat kan worden volstaan met een "verklaring" van de waarnemer, zal de raadkamer aan dit vormverzuim geen consequenties verbinden en volstaan met de constatering dat geen gevolg is geven aan het bepaalde in artikel 4, lid 1 onder a van het Besluit.
Voorts verschaft de inhoud van het proces-verbaal afname DNA-materiaal niet altijd voldoende duidelijkheid over de wijze waarop de afname van het DNA-materiaal is geschied, nu sommige delen van de tekst van dit "standaard proces-verbaal" van toepassing worden verklaard indien de verbalisant de betreffende regels aanvinkt. Deze mogelijkheid ontbreekt echter bij de volgende tekstdelen:
- de (thans tussen haakjes geplaatste) mededeling dat veroordeelde op de hoogte is gesteld bezwaar te kunnen maken tegen afname van DNA-materiaal door een functionaris als bedoeld in artikel 3 lid 3 van het besluit;
- de zin: "Het DNA-materiaal werd na verpakking voorzien van een zegel overeenkomst het op dit formulier geplakte zegel".
Nu deze teksten door de verbalisant niet behoeven te worden aangevinkt, blijkt niet uit het proces-verbaal dat een en ander daadwerkelijk is geschied. De tekst wordt immers automatisch in alle processen-verbaal afname DNA-materiaal opgenomen. De raadkamer overweegt hierbij nadrukkelijk dat uit het verhoor van [Naam verbalisant] blijkt dat op één dag van een groot aantal veroordeelden DNA-materiaal wordt afgenomen, waardoor de werkzaamheden routinematig zullen worden verricht en de kans op fouten zal toenemen.
De tekst van het Besluit, noch de wetgeschiedenis, eist dat een veroordeelde schriftelijk instemt met de afname van het DNA-materiaal door een functionaris als bedoeld in artikel 3 lid 3 van het besluit. In de praktijk blijkt dit een gemis. Het instemmen met afname van DNA-materiaal door een ander dan een arts of verpleger wordt met enige regelmaat in de bezwaarprocedure betwist. Reden hiervoor kan zijn dat wel in het proces-verbaal wordt vermeld dat veroordeelde geen bezwaar heeft tegen afname door een functionaris als bedoeld in artikel 3 lid 3 van het Besluit, maar niet wordt vermeld dat aan veroordeelde is medegedeeld dat hij om afname door een arts of verpleger kan verzoeken.
Voorts verdient het aanbeveling om een passage waarin wordt vermeld dat veroordeelde is medegedeeld dat hij om afname door een arts of verpleger kan verzoeken en dat hij/zij geen bezwaar heeft dat de afname door een functionaris als bedoeld in artikel 3 lid 3 van het Besluit geschiedt, als verklaring van veroordeelde het proces-verbaal het proces-verbaal op te nemen. Door veroordeelde het proces-verbaal mede te laten ondertekenen, kan discussie achteraf worden uitgesloten.
De raadkamer is van oordeel dat door de huidige redactie van het standaard proces-verbaal onnodige misverstanden en daarom onnodige discussies bij de rechter ontstaan. Discussies die voorkomen kunnen worden door de redactie van het standaard proces-verbaal aan te passen. Daarom geeft de raadkamer het openbaar ministerie nadrukkelijk in overweging de standaardteksten van proces-verbaal afname DNA-materiaal aan te passen. Dit om de verslaglegging van de DNA-afname duidelijk en volgens het Besluit te doen geschieden, en in raadkamer onnodige discussie te voorkomen.
De beslissing
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.H. van Laethem, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van 25 juli 2012.