ECLI:NL:RBARN:2012:BX2631

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/720572-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Arnhem

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 25 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De feiten vonden plaats op 11 januari 2012 in Arnhem, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen van medeverdachten niet betrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten geloofwaardig waren en dat de verdachte daadwerkelijk geweld had gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van honderd uur, waarvan dertig uur voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de impact van de gebeurtenis op het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die voortvloeit uit de bewezenverklaring van het geweld. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de benadeelde partij niet direct met de verdachte in contact hoeft te komen voor de schadevergoeding. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/720572-12
Datum zitting : 11 juli 2012
Datum uitspraak : 25 juli 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [Naam verdachte], [Voornamen verdachte],
geboren op : [Geboortedatum] 1994 te Arnhem,
adres : [Adres],
plaats : [Postcode, woonplaats].
Raadsvrouw : mr. K.I.M. van Sadelhoff, advocaat te Zevenaar.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2012 in de gemeente Arnhem met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [Naam park], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam slachtoffer], welk geweld bestond uit -het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) stompen/slaan in/op het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [Naam slachtoffer] en/of -het meermalen, althans eenmaal, stompen/slaan op/tegen het (boven)lichaam van die [Naam slachtoffer] en/of -het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [Naam slachtoffer] (terwijl die [Naam slachtoffer] (al dan niet) op de grond ligt);
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 11 juli 2012 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.I.M. van Sadelhoff voornoemd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [Naam slachtoffer]. Namens de benadeelde partij is verschenen mevrouw [Naam vertegenwoordiger benadeelde partij].
Voorts zijn ter terechtzitting verschenen mevrouw W.H.W. Nijland van de William Schrikker Groep en mevrouw S. Peters van de Raad voor de Kinderbescherming.
De officier van justitie, mr. J.G. Kolkman, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 januari 2012 is [Naam slachtoffer] te Arnhem2 op of bij een fietspad3 door meerdere personen meermalen (met kracht4) geslagen/gestompt in/op het gezicht5, op/tegen het (boven)lichaam6 en geschopt/getrapt7 tegen het (boven)lichaam8, terwijl hij (al dan niet)
op de grond lag9.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar de aangifte, de foto’s en de door verschillende personen afgelegde verklaringen in het dossier dat een groep was gevormd en dat ieder van hen in meer of mindere mate geweld heeft gebruikt op een fietspad, hetgeen een voor het publiek toegankelijke weg betreft. Uit de verklaring van bijvoorbeeld [Medeverdachte 5] blijkt dat ook verdachte geweld heeft gebruikt, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde, omdat uit de verklaringen in het dossier – die op zichzelf weinig overtuigend zijn, nu de personen die deze verklaringen hebben afgelegd hun eigen aandeel willen relativeren door te stellen dat iedereen een aandeel heeft gehad in het incident – niet blijkt dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft gehad in het geweld. Ter illustratie wijst de raadsvrouw op de verklaring van [Naam slachtoffer] dat de jongens die hem geslagen hebben, in een andere taal spraken. [Medeverdachte 4] noemt verdachte zijdelings en [Medeverdachte 1] zegt zelfs dat verdachte niet heeft geslagen, maar dat hij wel de scooter heeft omgetrapt, hetgeen wordt ontkracht door [Medeverdachte 5], aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van de feiten is vast komen te staan dat [Naam slachtoffer] op 11 januari 2012 in Arnhem door meerdere jongens met kracht is gestompt/geslagen in/op zijn gezicht, meermalen is gestompt/geslagen op/tegen zijn (boven)lichaam en meermalen is geschopt/getrapt op/tegen het (boven)lichaam, terwijl [Naam slachtoffer] tenminste een deel van deze gewelddadigheden heeft ondergaan toen hij op de grond lag. Het voorval heeft plaatsgevonden op of nabij een fietspad, waarmee naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen is dat het ging om geweldpleging op of aan de openbare weg.
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze openlijk geweldpleging. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. [Medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte een ‘vuistslag’ heeft gegeven10 en ‘meerdere klappen’11. [Medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij eveneens heeft gezien dat verdachte [Naam slachtoffer] sloeg.12 [Medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij met [Medeverdachte 3], [Medeverdachte 2] en verdachte was en dat ‘ieder’ [Naam slachtoffer] een klap of schop gaf.13
Nu uit deze verklaringen blijkt dat verdachte [Naam slachtoffer] in ieder geval (al dan niet meermalen) heeft geslagen, slaagt het verweer van de raadsvrouw van verdachte - dat uit de verklaringen niet blijkt dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft gehad in het geweld - naar het oordeel van de rechtbank niet. Verder heeft de rechtbank, in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw van verdachte stelt, geen reden om aan te nemen dat de verklaringen van de betrok-kenen ongeloofwaardig zijn. De enkele stelling dat [Medeverdachte 2], [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 4] ten onrechte hebben verklaard dat verdachte geweld heeft gebruikt om hun eigen aandeel in het geheel te relativeren, acht de rechtbank onvoldoende om op basis daarvan elke waarachtigheid aan die verklaringen te ontzeggen, zeker nu deze (mede)verdachten ook zich zelf niet hebben ontzien.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 11 januari 2012 in de gemeente Arnhem met anderen, op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam slachtoffer], welk geweld bestond uit –het meermalen, (met kracht) stompen/slaan in/op het gezicht, en -het meermalen, stompen/slaan op/tegen het (boven)lichaam van die [Naam slachtoffer] en -het meermalen, (met kracht) schoppen/trappen op/tegen het (boven)lichaam van die [Naam slachtoffer] (terwijl die [Naam slachtoffer] (al dan niet) op de grond ligt).
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan wordt daarvan vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
* het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd
3 april 2012;
* rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende verdachte, gedateerd respectievelijk 23 februari 2011, 11 april 2012 en 9 juli 2012; en
* een (reclasserings)advies van het Leger des Heils betreffende verdachte, gedateerd 3 april 2012; en
* een rapportage van de Willem Schrikker Groep betreffende verdachte, gedateerd
11 april 2012.
De strafmaat
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering van de Willem Schrikker Groep. Daarbij heeft officier van justitie rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, de justitiële documentatie van verdachte, de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de richtlijn voor strafvervolging jeugd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring dient naar de mening van de raadsvrouw, na aftrek van het voorarrest, geen straf meer te resteren voor verdachte. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte een minimaal aandeel in de geweldpleging heeft gehad en in jeugddetentie in pedagogische zin ‘zijn les geleerd’ heeft, waardoor hij bepaalde contacten heeft verbroken en andere vriendschappen heeft opgepakt.
Ook verzoekt de raadsvrouw de rechtbank bij een eventuele straftoemeting rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn lagere IQ, het feit dat het risico op recidive in zijn geval laag wordt ingeschat en de omstandigheid dat hij fysiek niet veel kan doen aangezien hij over drie maanden wordt geopereerd en dan nog drie maanden met een mitella rondloopt.
Voorts merkt op de raadsvrouw op dat de reclassering heeft geadviseerd een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, maar dat reclasseringscontact thans feitelijk weinig inhoud meer heeft, verdachtes ouders verdachte ook goed begeleiden en er in de rapportages bovendien vanuit wordt gegaan dat sprake is geweest van het plegen van zware mishandeling in plaats van openlijke geweldpleging.
Beoordeling door de rechtbank
De bewezenverklaring komt er, kort gezegd, op neer dat verdachte in een gevecht betrokken is geraakt, waarbij hij zich met vijf andere jongens tegen [Naam slachtoffer] heeft gericht. De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan c.q. voortduren van het geweld en rekent verdachte dit zwaar aan. Zonder twijfel heeft de betreffende gebeurtenis, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk, een behoorlijke impact op [Naam slachtoffer] (gehad).
De rechtbank heeft kennis genomen van de verschillende rapportages en adviezen die ten aanzien van verdachte zijn opgesteld. In het meest recente stuk, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 juli 2012 staat onder meer dat bij verdachte op de lagere school een verstandelijke beperking is geconstateerd, hij op de diverse levensgebieden redelijk adequaat lijkt te functioneren, de voorlopige hechtenis veel indruk op hem heeft gemaakt en het recidiverisico laag wordt ingeschat. Indien verdachte schuldig worden bevonden, wordt zorgelijk geacht dat verdachte geen inzicht toont en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en handelen.
Ter terechtzitting is voorts door mevrouw W.H.W. Nijland van de William Schrikker Groep toegelicht dat verdachte flink is uitgetest in de jeugdinrichting en een periode nodig heeft gehad dit te verwerken. Zij adviseert de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen (met een onvoorwaardelijke deel gelijk aan de ondergane detentie), zodat de jeugdreclassering toezicht kan houden zolang zij dat nodig acht.
De aard en ernst van het feit in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat een straf als voorgesteld door de raadsvrouw van verdachte de situatie geen recht doet. Een deels voorwaardelijke werkstraf is, mede gezien de omstandigheid dat door de William Schrikker Groep nodig wordt geacht dat voorlopig (extern) toezicht op verdachte blijft bestaan, naar het oordeel van de rechtbank gepast. Dat dit naar de mening van de raadsvrouw van verdachte weinig toegevoegde waarde zal hebben, doet daaraan niet af.
De rechtbank voelt er evenwel niet voor om de officier van justitie te volgen in haar betoog dat een zodanig forse onvoorwaardelijke werkstraf moet worden opgelegd dat dit ertoe leidt dat daarvan, na aftrek van het voorarrest, nog een deel resteert. Uitgaande van de verklaringen in het dossier heeft verdachte in het geheel immers een relatief beperkte rol gehad. Op dit punt zal de rechtbank aldus ten voordele van verdachte afwijken van de strafeis van de officier van justitie.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de strafoplegging als hieronder vermeld.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [Naam slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit.
Middels het indienen van een voegingsformulier, gedateerd 6 april 2012, heeft hij een bedrag van € 1.409,39 gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Het bedrag van € 1.409,39 valt blijkens de toelichting op de vordering uiteen in een bedrag van € 400,- ter zake van immateriële schade en € 1.009,39 aan materiële schade, te weten € 545,08 voor schade aan zijn brommer, € 389,- voor de weggenomen Blackberry, € 48,51 voor zijn weggenomen muts en € 26,80 aan reis- en parkeerkosten voor de keren dat hij op het politiebureau moest komen. Voorts heeft
[Naam slachtoffer] de rechtbank verzocht een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde vordering gedeeltelijk dient te worden toegewezen, namelijk voor een bedrag van € 971,88 (waarvan
€ 545,08 in verband met schade aan de brommer, € 26,80 aan reiskosten en € 400,- aan immateriële schade) met daarnaast de wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit. Voor het overige dient de vordering volgens haar niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Naar de mening van de officier van justitie dienen verdachte en zijn mededaders allen hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld voor het te betalen bedrag. Ook heeft zij de rechtbank verzocht een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte volgt de officier van justitie in haar stelling dat de telefoon en muts niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de schade aan de scooter merkt zij op dat deze, behoudens het bedrag in verband met het eigen risico en een eventuele premieverhoging, door de verzekeraar zijn vergoed. Voor wat betreft de reiskosten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast acht zij een bedrag van
€ 250,- ter zake van immateriële schade, gezien de jurisprudentie op dit gebied, redelijker dan de verzochte € 400,-. Verder verzoekt de raadsvrouw de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu zulks niet duidelijk is verzocht en verdachte op dit moment geen inkomsten heeft vanwege een nul-uren-contract, waardoor hij mogelijk alsnog een vrijheidsbenemende straf moet uitzitten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat slechts de schade die rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaring in het kader van deze strafrechtelijke procedure in aanmerking komt voor vergoeding. Dit betekent dat de vordering van [Naam slachtoffer], voor zover deze ziet op de schade aan de brommer en weggenomen Blackberry en muts, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In zoverre treft het verweer van de raadsman van verdachte dan ook doel.
Aan de benadeelde partij is door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging rechtstreeks nadeel toegebracht dat gedeeltelijk uit vermogensschade bestaat (de door de verdediging niet betwiste reiskosten) en gedeeltelijk uit ander nadeel (immateriële schade verband houdende met angstgevoelens en stress). Deze schade is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank acht het verzoek om vergoeding van deze kosten dan ook toewijsbaar. Anders dan de raadsvrouw van verdachte ziet de rechtbank gezien de ernst van agressie waaraan [Naam slachtoffer] is blootgesteld geen reden voor matiging van het gevorderde bedrag aan immateriële schade. De rechtbank zal een bedrag van € 426,80 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2012.
Ook ziet de rechtbank aanleiding een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, teneinde [Naam slachtoffer] de inning van het hem te betalen bedrag uit handen te nemen en een confrontatie tussen hem en verdachte zoveel mogelijk te voorkomen. De rechtbank wijst erop dat daar namens [Naam slachtoffer] uitdrukkelijk om is verzocht (en een schadevergoedingsmaatregel bovendien ook ambtshalve kan worden opgelegd). De draagkracht van verdachte speelt in dit kader geen rol. Dit laat onverlet dat het openbaar ministerie wellicht openstaat voor de mogelijkheid om met verdachte een betalingsregeling te treffen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals vermeld onder punt 3 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren.
Bepaalt dat de werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende jeugddetentie vast op 50 (vijftig) dagen.
Bepaalt dat van de werkstraf 30 (dertig) uren, subsidiair 15 (vijftien) dagen vervangende jeugddetentie niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering van de Willem Schrikker Groep, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (26 dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, met dien verstande dat de werkstraf met 52 (tweeënvijftig) uren wordt verminderd.
Heft op het, inmiddels geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis.
8a. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe.
Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) van de veroordeelde wordt betaald ook veroordeelde daardoor tegenover de benadeelde partij zal zijn gekweten - tegen kwijting te betalen aan de benadeelde partij
[Naam slachtoffer], een bedrag van € 426,80 (vierhonderdzesentwintig euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2012.
Verklaart de benadeelde partij [Naam slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn
vordering, nu dit schade betreft die niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door als de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van [Naam slachtoffer], te
betalen € 426,80 (vierhonderdzesentwintig euro en tachtig eurocent) te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2012, bij gebreke van volledige betaling en
volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 (acht) dagen, met dien
verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde
verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde en/of zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan de verplichting het hiervoor genoemde bedrag aan de Staat te betalen, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen en indien en voor zover veroordeelde en/of zijn mededader(s) aan de vordering van de benadeelde partij heeft/hebben voldaan de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Barrau (kinderrechter, als voorzitter), mr. J.J. Catsburg en mr. L.C.P. Goossens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2012.
14
1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Naam verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Midden, district Arnhem Veluwezoom, opgemaakte (stam) proces-verbaal met registratienummer 2012004679, gesloten op 26 april 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2 Het proces-verbaal van aangifte, p. 80.
3 Het proces-verbaal van verhoor van M. [Medeverdachte 2], p. 114 en het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 5], p. 189.
4 Het proces-verbaal van aangifte, p. 81, vijfde alinea.
5 Het proces-verbaal van verhoor van M. [Medeverdachte 2], p. 117, eerste alinea en het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1], p. 152, derde en vijfde alinea.
6 Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1], p. 159, tiende en elfde alinea en het proces-verbaal van verhoor van M. [Medeverdachte 2], p. 117, derde alinea, laatste zin.
7 Het proces-verbaal van aangifte, p. 81, vijfde alinea en het proces-verbaal van verhoor van W. [Medeverdachte 3], p. 134, vijfde alinea.
8 Het proces-verbaal van verhoor van M. [Medeverdachte 2], p. 117, vijfde alinea.
9 Het proces-verbaal van aangifte, p. 81, vierde alinea en het proces-verbaal van verhoor van M. [Medeverdachte 2],
p. 117, derde alinea, vijfde tot en met achtste zin en veertiende en vijftiende zin, alsmede de vijfde alinea en het proces-verbaal van verhoor van W. [Medeverdachte 3], p. 134, vierde alinea, tweede tot en met vierde zin.
10 Het proces-verbaal van verhoor van M. [Medeverdachte 2], p. 117.
11 Het proces-verbaal van verhoor van M. [Medeverdachte 2], p. 116-117.
12 Het proces-verbaal van verhoor van W. [Medeverdachte 3], p. 134.
13 Het proces-verbaal van verhoor van A. [Medeverdachte 4], p. 198.