RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/1367
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 juli 2012.
[B.V.], hierna genoemd: eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 februari 2012.
Bij besluit van 27 september 2011 heeft verweerder voor het westelijke parkeerterrein en een gedeelte van het oostelijke parkeerterrein, gelegen bij winkelcentrum Stadspoort, een parkeerschijfzone ingesteld.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder, beslissende op het door eiseres gemaakte bezwaar, het besluit van 27 september 2011 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 juni 2012. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. Van Oosten voornoemd, advocaat te Amsterdam. Voorts is namens verweerder dhr. P. ten Kleij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevr. ing. H.C. Campen, juridisch adviseur verkeer, en drs. K. Jacobs, beleidsmedewerker verkeer.
Uit de stukken blijkt dat de winkeliers van het winkelcentrum Stadspoort het door hen ervaren parkeerprobleem bij verweerder hebben aangekaart. Verweerder heeft overleg gevoerd met de winkeliers en met andere betrokkenen. Dit heeft geresulteerd in het onderhavige verkeersbesluit waarbij een parkeerschijfzone is ingesteld voor het westelijke parkeerterrein en voor een deel van het oostelijke parkeerterrein, namelijk het deel ten zuiden van de [winkel]. Uit de stukken blijkt dat verweerder heeft overwogen om een parkeerschijfzone in te stellen voor het gehele oostelijke parkeerterrein, maar daar niet toe heeft besloten. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 27 september 2011 tevens moet worden aangemerkt als een besluit om geen parkeerschijfzone in te stellen voor het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein. Het bezwaar en beroep van eiseres is gericht tegen dit besluit.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; en
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer:
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVW worden verkeersbesluiten, voor zover zij het verkeer betreffen op andere wegen dan onder beheer van het Rijk, een provincie of een waterschap, genomen door burgemeester en wethouders of, krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2008, LJN: BC7622) komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit als het onderhavige een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle daarbij betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van de weigering zo'n besluit te nemen terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of die weigering strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot die weigering is kunnen komen.
Aan het besluit tot instelling van de parkeerschijfzone ligt ten grondslag dat dit nodig is in verband met het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van de WVW). Aan het besluit tot het niet instellen van een parkeerschijfzone voor het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein ligt kennelijk ten grondslag dat dit niet nodig is in verband met het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken, waaronder de parkeeronderzoeken, voldoende blijkt dat vóór de instelling van de parkeerschijfzone
- de parkeerdruk op het westelijke parkeerterrein en een deel van het oostelijke parkeerterrein zodanig hoog was dat instelling van een parkeerschijfzone op die terreinen nodig was in verband met het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
- de parkeerdruk op het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein niet zodanig hoog was dat instelling van een parkeerschijfzone op dat deel van het oostelijke parkeerterrein nodig was in verband met het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan.
Partijen verschillen van mening over de vraag of door de parkeerschijfzone zoals die nu is ingesteld, te verwachten was dat de parkeerdruk op het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein zodanig zou toenemen dat tegelijk met de instelling van die parkeerschijfzone ook een parkeerschijfzone voor het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein moest worden ingesteld. Concreet gaat het daarbij om de vraag of en in hoeverre langparkeerders die niet meer op het westelijke parkeerterrein en het betreffende deel van het oostelijke parkeerterrein terecht kunnen, zullen uitwijken naar het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein.
Verweerder heeft in diverse stukken uiteengezet dat er voor langparkeerders voldoende alternatieven zijn. Daarbij heeft verweerder onder meer op het volgende gewezen. Voor bezoekers van Cinemec zijn voldoende betaalde parkeerplaatsen aanwezig en gelet op de afstand tussen Cinemec en het oostelijke parkeerterrein is niet te verwachten dat bezoekers van Cinemec daar zullen parkeren. Carpoolers kunnen gebruik maken van het carpoolterrein aan de A12. Bewoners van Atriumstede kunnen parkeren in de eigen parkeergarage en buiten de tijden van de parkeerschijfzone. Winkeliers en werknemers van het winkelcentrum hebben de mogelijkheid om te parkeren bij Cinemec.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, mede in aanmerking genomen de ruime beoordelingsmarge die verweerder toekomt en het feit dat op voorhand niet met zekerheid viel te zeggen of de parkeerdruk op het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein zou toenemen en hoe groot die toename zou zijn, aldus voldoende heeft onderbouwd waarom hij ten tijde van het besluit tot het instellen van de parkeerschijfzone, geen reden zag om ook al voor het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein een parkeerschijfzone in te stellen.
Verweerder heeft in het verweerschrift nog vermeld dat met eiseres is afgesproken om de parkeerdruk periodiek te monitoren, om eventueel aanvullende maatregelen te kunnen treffen wanneer de parkeerdruk onevenredig hoog wordt. Uit de stukken blijkt dat in dat kader op 30 en 31 maart 2012 een parkeeronderzoek is uitgevoerd door Advin.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder, in aanmerking genomen de belangen van eiseres, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om nog geen parkeerschijfzone voor het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein in te stellen, en de resultaten van de monitoring af te wachten.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
De rechtbank merkt nog op dat het eiseres vrij staat om, indien naar haar mening op enig moment sprake is van een zodanige parkeerdruk op het oostelijke deel van het oostelijke parkeerterrein dat het nodig is om ook daar een parkeerschijfzone in te stellen ter waarborging van de bruikbaarheid, een daartoe strekkend verzoek bij verweerder in te dienen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Smeenk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 juli 2012.