ECLI:NL:RBARN:2012:BX1203

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
126256 / HA ZA 11-9165 rechtbank Arnhem 221326 / HAZA 11-1376
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Vergunst
  • Rutger Jan Schimmelpenninck
  • Bernardus Franciscus Maria Knüppe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale onbevoegdheid van de rechtbank in faillissementszaak DSB Bank N.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, hebben de curatoren van DSB Bank N.V. een incident aanhangig gemaakt tegen twee eisers, die in Hongarije wonen. De eisers stelden dat de rechtbank onbevoegd was om van hun zaak kennis te nemen, omdat zij op grond van de EEX-Vo in Hongarije gedagvaard hadden moeten worden. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de EEX-Vo en het Nederlandse procesrecht. De eisers hadden eerder al een beroep gedaan op de relatieve onbevoegdheid, maar dit was nodeloos, omdat zij niet gelijktijdig met hun incident een beroep op de internationale onbevoegdheid hadden gedaan. De rechtbank oordeelde dat de eisers tijdig een beroep hadden gedaan op de internationale onbevoegdheid, maar dat zij dit nodeloos hadden gedaan. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en veroordeelde de eisers in de kosten van het incident. Het vonnis werd uitgesproken op 11 juli 2012 door mr. D. Vergunst.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Nevenzittingsplaats rechtbank Zutphen
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 126256 / HA ZA 11-916, bij de rechtbank Arnhem geregistreerd onder rolnummer 221326 / HAZA 11-1376
Vonnis in incident van 11 juli 2012
in de zaak van
1. mr. Rutger Jan SCHIMMELPENNINCK,
wonende te Amsterdam, en
2. mr. Bernardus Franciscus Maria KNÜPPE,
wonende te Dordrecht,
beiden in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze
vennootschap DSB BANK N.V., gevestigd te Wognum, gemeente Medemblik,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. R.K.J. van Zomeren te Heerhugowaard,
tegen
1. [eiser incident 1],
en zijn echtgenote
2. [eiser incident 2],
beiden voorheen wonende te [plaats],
beiden thans wonende te [woonplaats], Hongarije,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. J. van Andel te Driebergen.
Partijen zullen hierna de curatoren, respectievelijk [eiser incident 1] en [eiser incident 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 8 februari 2012
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
- het antwoord in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [eiser incident 1] en [eiser incident 2] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, waarbij zij zich beroepen op het feit dat zij – reeds ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding - woonachtig zijn in [woonplaats] te Hongarije, zodat zij op grond van artikel 2 van de EG Verordening nr. 44/2001, nader aan te duiden als EEX-Vo, gedagvaard hadden moeten worden voor het bevoegde gerecht in Hongarije. Tevens wijzen zij naar de artikelen 15 en 16 EEX-Vo op grond waarvan zij van mening zijn dat zij uitsluitend in Hongarije voor de rechter gedagvaard hadden mogen worden, nu het gaat om een consumentenovereenkomst.
2.2. De curatoren stellen zich op het standpunt dat [eiser incident 1] en [eiser incident 2] krachtens artikel 128 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gehouden zijn alle excepties en hun antwoord ten principale tegelijk naar voren te brengen, op straffe van verval van niet tijdig aangevoerde excepties. Nu zij dat hebben nagelaten dienen zij in dit incident niet-ontvankelijk te worden verklaard en is hun recht om van antwoord te dienen komen te vervallen.
2.3. Op grond van artikel 24 EEX-Vo is het gerecht waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd, tenzij de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten. Of de betwisting van de bevoegdheid tijdig plaatsvindt, dient te worden bepaald aan de hand van het Nederlandse procesrecht.
Op grond van artikel 208 Rv, derde lid, dienen [eiser incident 1] en [eiser incident 2] incidentele vorderingen zoveel mogelijk tegelijk in te stellen. Dat hebben zij niet gedaan. Zij hebben immers op 28 december 2011 incidenteel geconcludeerd dat deze rechtbank niet en de rechtbank Alkmaar relatief wel bevoegd zou zijn, welke vordering bij vonnis van 8 februari 2012 is afgewezen. Blijkens de parlementaire geschiedenis leidt schending van deze regel niet tot niet-ontvankelijkheid, maar hoogstens tot een veroordeling in de kosten van een tweede en volgende incidentele vordering, als nodeloos gemaakt. Artikel 128, derde lid Rv is daarmee niet in strijd. Die wetsbepaling bepaalt weliswaar dat alle excepties en het antwoord ten principale tegelijk naar voren dienen te worden gebracht, maar deze regel strekt er slechts toe te voorkomen dat excepties worden opgeworpen, nadat voor antwoord is geconcludeerd en lijdt bovendien uitzondering ten aanzien van excepties van onbevoegdheid en van de exceptie van beraad, die steeds voorafgaand aan de conclusie van antwoord mogen worden opgeworpen, zonder dat sprake is van verval van het recht om alsnog voor antwoord te concluderen.
2.4. De slotsom is dat [eiser incident 1] en [eiser incident 2] tijdig een beroep hebben gedaan op de internationale onbevoegdheid van deze rechtbank, zij het nodeloos niet gelijk met het incident waarbij zij een beroep deden op de relatieve onbevoegdheid. Aangezien zij woonplaats hebben in Hongarije, dienen zij op grond van artikel 2 EEX-Vo te worden opgeroepen voor de gerechten van die staat. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren.
2.5. Nu [eiser incident 1] en [eiser incident 2] nodeloos dit tweede incident hebben opgeworpen, zullen zij worden veroordeeld in de kosten daarvan.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart de rechtbank onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen;
3.2. veroordeelt [eiser incident 1] en [eiser incident 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op € 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.