ECLI:NL:RBARN:2012:BX0657

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
229701
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Arnhem op 5 juli 2012 het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekers in een civiele procedure, waarin de rechter hen tijdens een comparitiezitting op 13 mei 2012 zou hebben benadeeld. Verzoekers voerden aan dat de rechter vooringenomen was, onder andere omdat zij hen had verzocht een verweer in te trekken, de tegenpartij had geholpen bij een gebrek in het petitum, en hen onvoldoende ruimte had gegeven om hun standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter binnen haar bevoegdheden handelde en dat de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekers geanalyseerd en geconcludeerd dat deze niet de schijn van vooringenomenheid konden onderbouwen. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 229701 HA RK 12-141
Beschikking van 5 juli 2012
in de zaak van
[verzoekers]
verzoekers tot wraking,
tegen
[de rechter],
in haar hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 mei 2012 waarin de gronden tot wraking zijn vermeld;
- het schriftelijke (ongedateerde) verweer van mr. [de rechter].
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers verschenen, bijgestaan door hun raadsman mr. G.J. van Westerveld. Mr. [de rechter] heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [de rechter] als rechter in de zaak met nummer 218711 / HA ZA 11-1148 tussen verzoekers en [partij X].
2.2. Aan het wrakingsverzoek hebben verzoekers ten grondslag gelegd dat de rechter door haar optreden tijdens de comparitie van partijen op 13 mei 2012 de schijn heeft gewekt dat zij een vooringenomenheid jegens verzoekers koestert. Hetgeen verzoekers in dit verband hebben aangevoerd laat zich als volgt samenvatten.
1. De rechter heeft verzoekers ter comparitie verzocht één van hun verweren in te trekken;
2. De rechter is [partij X] te hulp gekomen bij een gebrek in het petitum;
3. De rechter heeft voor de hand liggende, en terzake relevante, vragen niet gesteld, alsmede verzoekers de gelegenheid ontnomen die punten aan de orde te stellen;
4. De rechter sprak tijdens de comparitie ten aanzien van het verrichte bouwkundige onderzoek bij herhaling over ‘fouten’ in plaats van ‘vermeende fouten’;
5. De rechter heeft kenbaar gemaakt dat zij het verrekeningsverweer van verzoekers onzin vond;
6. De rechter heeft verzoekers onvoldoende ruimte gegeven om zelf iets naar voren te brengen;
7. De tolk die ten behoeve van de medegedaagden, de heer en mevrouw [partij Y], ter zitting aanwezig was heeft bij herhaling aangegeven dat hij vanwege de slechte akoestiek in de zittingszaal moeite had partijen te verstaan, hetgeen zijn werkzaamheden bemoeilijkte. De rechter reageerde geagiteerd toen de raadsman van verzoekers daar opmerkingen over maakte;
8. De rechter heeft een voorstel van de raadsman van verzoekers over het verdere verloop van de procedure afgewimpeld.
2.3 Mr. [de rechter] heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk verweer gevoerd. Het verweer wordt hierna, zover nodig, besproken.
3. De beoordeling
3.1. Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2 De wrakingskamer zal de namens verzoekers aangevoerde gronden hierna, deels geclusterd en deels afzonderlijk, bespreken en beoordelen.
Ad. 1, 2, 3, 5, 6 en 8
3.3 De comparitie strekt onder meer tot het verstrekken van inlichtingen door partijen. De rechter heeft daarbij een ruime vrijheid in de aanpak van het geschil. De rechter voert de regie en mag enigszins sturen op de onderwerpen die hij relevant acht, waarbij hij zich mag concentreren op de vraagstukken waarop hij later in de procedure een antwoord zal moeten formuleren. Het is aan de rechter te bepalen welke inlichtingen hij voor een goede beoordeling van de zaak nog nodig heeft en te oordelen over de relevantie van de vragen.
3.4 Naar het oordeel van de wrakingskamer dienen de punten zoals verwoord onder 1, 2, 3, 5, 6 en 8 te worden aangemerkt als zaken die vallen binnen de bedoelde grenzen van de vrijheid van de rechter om actief de regie te voeren tijdens een comparitiezitting. Bezien in die context levert de omstandigheid dat de rechter een andere dan door verzoekers gewenste invulling aan de zitting heeft gegeven en op onderdelen met verzoekers van mening verschilde over wat voor een goede behandeling van de zaak nodig is, dan ook geen aanwijzing op voor – de schijn van – vooringenomenheid van de rechter. Wat betreft de onder 5 vermelde wrakingsgrond merkt de wrakingskamer nog op dat blijkens het proces-verbaal van de comparitie het verrekeningsverweer aan de orde is geweest. Dat de rechter daarbij het woord ‘onzin’ in de mond heeft genomen is niet aannemelijk geworden. Ook de omstandigheid dat de rechter en partijen op onderdelen een andere herinnering hebben over wat op de zitting, die ruim 4 uur heeft geduurd, is voorgevallen kan niet tot het oordeel leiden dat zij vooringenomen jegens verzoekers is.
Ad. 4
3.5 De rechter heeft in haar verweer bevestigd dat zij tijdens de comparitie in het kader van het verrichte bouwkundige onderzoek heeft gesproken over ‘fouten’ waar zij doelde op ‘vermeende fouten’. Zij heeft echter ook naar voren gebracht dat zij, na opmerkingen van de raadsman van verzoekers hieromtrent, een nadere uitleg heeft gegeven van haar bedoelingen. In zijn pleitnota heeft de raadsman van verzoekers bevestigd dat de rechter haar bedoelingen heeft toegelicht. Onder deze omstandigheden leveren de gebezigde bewoordingen geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid heeft gekoesterd, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Dat de rechter op de opmerkingen van de raadsman van verzoekers geagiteerd heeft gereageerd, zoals verzoekers stellen, doet aan het voorgaande niet af.
Ad. 7
3.6 Op grond van de inhoud van het wrakingsverzoek en de reactie hierop van de rechter staat voldoende vast dat de akoestiek in de zittingszaal te wensen overliet, dat de rechter heeft getracht dit op te lossen door aan de tolk samengevat weer te geven hetgeen door de aanwezigen werd gezegd en dat de rechter op enig moment geagiteerd heeft gereageerd op opmerkingen van de raadsman van verzoekers over de slechte akoestiek. Nu deze irritatie voortkwam uit de door de raadsman gekozen bewoordingen, zoals de rechter in haar verweer heeft toegelicht, en dus geen verband hield met de inhoudelijke behandeling van de zaak, valt hieruit geen vooringenomenheid van de rechter af te leiden.
Conclusie
3.7 Het vorenstaande leidt de wrakingskamer tot de conclusie dat het verzoek tot wraking afgewezen moet worden. Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet een uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor vooringenomenheid van de rechter. Er zijn geen aanwijzingen aannemelijk geworden waaruit zou kunnen volgen dat de rechter haar beslissingen heeft gegeven op grond van persoonlijke, jegens verzoekers of hun zaak vooringenomen, opvattingen. Evenmin vormen deze een toereikende grondslag voor de slotsom dat een bij verzoekers bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well, voorzitter, N.K. van den Dungen-Dijkstra en F.M.T. Quaadvliet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier, en in openbaar uitgesproken op 5 juli 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.