ECLI:NL:RBARN:2012:BX0588

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
219044
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid van Groko Betonwapening B.V. en de gevolgen voor Metaal B.V.

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Arnhem, is de bestuurder van Groko Betonwapening B.V. aangeklaagd door Metaal B.V. wegens bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank heeft op 13 juni 2012 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin Metaal B.V. vorderingen heeft ingesteld tegen Groko Betonwapening B.V. De kern van de zaak draait om de vraag of de bestuurder van Groko oud, de rechtsvoorganger van Groko, wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet in staat zou zijn haar verplichtingen na te komen bij het aangaan van verbintenissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuurder deze wetenschap had, wat leidde tot de toewijzing van de vordering van Metaal B.V. De rechtbank oordeelde dat Groko als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld, die zijn begroot op € 4.055,31. De vordering van Metaal B.V. tot betaling van een bedrag van € 59.435,95, vermeerderd met wettelijke rente, werd eveneens toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat Metaal B.V. niet voldoende had onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van onrechtmatig handelen en de gevolgen daarvan voor de vennootschap en haar schuldeisers.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 219044 / HA ZA 11-1175
Vonnis van 13 juni 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] METAAL B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. T.M. Schraven te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROKO BETONWAPENING B.V.,
gevestigd te Wijchen,
gedaagde,
advocaat mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna [eiser] en Groko genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2012
- de akte van [eiser]
- de antwoordakte van Groko.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Terecht merkt [eiser] op dat waar de rechtbank in haar vonnis van 22 februari 2012 onder 4.13 over drie facturen spreekt, er sprake moet zijn van vier facturen, te weten de facturen 305903, 306121, 306139 en 306061. Dit blijkt uit dat vonnis.
2.2. Uit de thans door [eiser] gegeven toelichting op haar standpunt ten aanzien van deze vier facturen blijkt dat zij de grondslag van haar vordering zoekt in de regels die in het tussenvonnis onder 4.11 en 4.12 zijn bedoeld. De rechtbank verwijst te dezen naar het tussenvonnis.
2.3. Haar schade ten gevolge van Groko’s onrechtmatig handelen, stelt [eiser], ligt wat dit betreft in de vier openstaande factuurbedragen.
2.4. Groko vestigt in haar antwoordakte allereerst de aandacht op het feit dat het crediteurenakkoord dat in het tussenvonnis onder 4.4 bedoeld is, pas eind 2010 is aangeboden en niet zoals in het tussenvonnis zou staan, eind 2009. Dit laatste staat echter niet in het tussenvonnis, zodat de rechtbank deze opmerking passeert.
2.5. Groko bestrijdt de conclusie dat zij als bestuurder van Groko oud wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Groko oud niet in staat zou zijn haar schulden te voldoen of verhaal te bieden toen zij namens haar de in het tussenvonnis onder 2.5-2.9 bedoelde rechtshandelingen, althans een aantal daarvan, tegenover [eiser] verrichtte. Hiertoe biedt zij aan te bewijzen dat in de eerste zeven à acht maanden van 2010 de lopende verplichtingen, zij het soms met vertraging, werden voldaan. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod omdat het nog voldoen van bepaalde lopende verplichtingen, nog niet hoeft af te doen aan de hierboven bedoelde conclusie. Overigens wijst de rechtbank erop dat het bepaald minder rooskleurige beeld dat Groko in het begin van de conclusie van antwoord schetst van haar eigen situatie, zich slecht verdraagt met wat zij thans betoogt.
2.6. Wat Groko overigens aanvoert, komt er in de kern op neer dat zij in een periode van zwaar weer heeft getracht haar eigen bedrijf veilig te stellen. Zeker heeft zij daarbij een bepaalde beleidsvrijheid. De grens daaraan ligt onder meer in onrechtmatig handelen tegenover schuldeisers zoals in het tussenvonnis onder 4.11 en 4.12 bedoeld. De omstandigheden die Groko opsomt, doen niet af aan de conclusie (4.11 van het tussenvonnis) dat Groko wist of wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Groko oud niet in staat zou zijn haar schulden te voldoen of verhaal te bieden toen zij namens haar de litigieuze rechtshandelingen tegenover [eiser] verrichtte. Dat Groko in die tijd gebonden was aan afspraken met anderen – bedoeld zijn kennelijk een partij met wie zij samenwerkte, een financier, de bank – verandert daar niets aan. De verplichtingen van een b.v. tegenover haar schuldeisers en de verantwoordelijkheid daarbij van haar bestuurder ondervinden uiteraard geen invloed van overeenkomsten met anderen.
2.7. De voorlopige conclusie uit de eigen uitlatingen van Groko, dat er sprake was van de situatie waarin de bestuurder van Groko oud bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, is dan ook nu de slotconclusie van de rechtbank geworden.
2.8. Het voorgaande betekent dat de vordering voor wat betreft de hoofdsom – kort gezegd het bedrag van de veroordeling door de rechtbank te Breda op 16 maart 2011 – voor toewijzing gereed ligt.
2.9. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.10. [eiser] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. De grondslag van de vordering is echter de onrechtmatige daad van een bestuurder, niet een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW worden toegewezen.
2.11. Groko zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,31
- griffierecht 1.744,00
- salaris advocaat 2.235,00 (2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.055,31
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Groko om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 59.435,95 (negenenvijftig duizendvierhonderdvijfendertig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 16 maart 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt Groko in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.055,31,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2012.