ECLI:NL:RBARN:2012:BX0581
Rechtbank Arnhem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling in strafzaak
In de zaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van een misdrijf volgens artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, heeft de rechtbank Arnhem op 5 juli 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot inbewaringstelling. De officier van justitie had beroep aangetekend tegen de eerdere afwijzing van deze vordering door de rechter-commissaris op 15 juni 2012. Tijdens de zitting in raadkamer op 5 juli 2012 zijn zowel de officier van justitie als de verdachte, bijgestaan door mr. J.A. Schadd, gehoord. De rechtbank heeft de stukken van het dossier bestudeerd en de argumenten van de rechter-commissaris in overweging genomen.
De rechter-commissaris had de vordering tot inbewaringstelling afgewezen op basis van de overweging dat, hoewel er ernstige bezwaren waren, de grond voor voorlopige hechtenis ontbrak. De rechtbank oordeelt echter dat de afwijzing op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving omtrent voorlopige hechtenis, zoals vastgelegd in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, niet uitsluit dat de verdachte in dit geval onder de voorwaarden van artikel 67a, tweede lid, onder 2, valt. De rechtbank wijst erop dat de wetsgeschiedenis geen aanwijzingen biedt dat de misdrijven genoemd in artikel 67a, derde lid, onder 3, niet onder het bereik van sub 2 vallen.
Desondanks verklaart de rechtbank het hoger beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat er geen ernstige reden is om aan te nemen dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan brengen. De rechtbank bevestigt de beslissing van de rechter-commissaris, maar op andere gronden. De uitspraak is gedaan door de rechters in het bijzijn van de griffier, P. Willems.