ECLI:NL:RBARN:2012:BX0581

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/730802-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling in strafzaak

In de zaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van een misdrijf volgens artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, heeft de rechtbank Arnhem op 5 juli 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot inbewaringstelling. De officier van justitie had beroep aangetekend tegen de eerdere afwijzing van deze vordering door de rechter-commissaris op 15 juni 2012. Tijdens de zitting in raadkamer op 5 juli 2012 zijn zowel de officier van justitie als de verdachte, bijgestaan door mr. J.A. Schadd, gehoord. De rechtbank heeft de stukken van het dossier bestudeerd en de argumenten van de rechter-commissaris in overweging genomen.

De rechter-commissaris had de vordering tot inbewaringstelling afgewezen op basis van de overweging dat, hoewel er ernstige bezwaren waren, de grond voor voorlopige hechtenis ontbrak. De rechtbank oordeelt echter dat de afwijzing op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving omtrent voorlopige hechtenis, zoals vastgelegd in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, niet uitsluit dat de verdachte in dit geval onder de voorwaarden van artikel 67a, tweede lid, onder 2, valt. De rechtbank wijst erop dat de wetsgeschiedenis geen aanwijzingen biedt dat de misdrijven genoemd in artikel 67a, derde lid, onder 3, niet onder het bereik van sub 2 vallen.

Desondanks verklaart de rechtbank het hoger beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat er geen ernstige reden is om aan te nemen dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan brengen. De rechtbank bevestigt de beslissing van de rechter-commissaris, maar op andere gronden. De uitspraak is gedaan door de rechters in het bijzijn van de griffier, P. Willems.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector Strafrecht Raadkamer
Parketnummer: 05/730802-12 Rolnummer : 10
De rechtbank heeft kennis genomen van het door de officier van justitie ingestelde appel tegen de beschikking van 15 juni 2012 van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit arrondissement in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum en plaats] wonende te [adres]
bij welke beschikking de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling heeft afgewezen.
In raadkamer van 5 juli 2012 zijn de officier van justitie en verdachte, bijgestaan door mr. J.A. Schadd, gehoord.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken. De raadkamer overweegt het volgende.
De rechter-commissaris heeft de afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling als volgt gemotiveerd:
"overwegende:
dat er weliswaar sprake is van ernstige bezwaren maar dat de grond voor de voorlopige hechtenis ontbreekt.
Betrokkene wordt verdacht van artikel 300 Sr. In artikel 67a lid 2, onder 2, Sv. is als grond voor de voorlopige hechtenis opgenomen dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte een misdrijf begaat waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of waardoor de veiligheid van de gezondheid of personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel dat algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan. De wetgever heeft bij het tot stand brengen van deze bepaling zwaardere misdrijven voor ogen gehad dan het misdrijf omschreven in artikel 300 Sr. Immers, als dat niet zo zou zijn geweest dan zou het overbodig zijn om in artikel 67a lid 2 onder 3 Sv artikel 300 Sr expliciet op te nemen. Uit het onderhavige dossier blijkt dat er op geen enkele wijze ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat ernstiger is dan het misdrijf van artikel 300 Sr, en/of waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Door de recidive grond
aan te nemen zoals de officier van justitie in de vordering vermeldt, wordt de inhoud van artikel 67 lid 2 sub 3 omzeild."
De rechtbank is anders dan de rechter-commissaris van oordeel dat het feit waarvan betrokkene wordt verdacht, te weten overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, toepassing van het gestelde onder artikel 67a, tweede lid, onder 2, niet in de weg staat. De wettekst van artikel 67a, derde lid, onder 3, van het Wetboek van Strafvordering kent een complementair karakter ten aanzien van het onder 2 gestelde van dit wetsartikel.
De wetsgeschiedenis (TK 28980, nrs. 3 en 5) biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de misdrijven die in artikel 67a, derde lid, onder 3, van het Wetboek van Strafvordering genoemd worden, niet (langer) onder het bereik van sub 2 van genoemd artikellid vallen.
De vordering tot inbewaringstelling is dan ook op een onjuiste grond afgewezen.
Het voorgaande leidt echter niet tot een gegrondverklaring van het hoger beroep. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat er niet ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Evenmin is één van de andere gronden van artikel 67a, derde lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.
De raadkamer heeft de betrekkelijke wetsartikelen in acht genomen. BESLISSENDE
Verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de rechter-commissaris van 5 juli 2012 (12/812) op andere gronden.
Aldus gegeven te Arnhem op 5 juli door mrs. J.T.H. van Belzen als voorzitter,
J.P.M. Schwillens en J.J. Catsburg, rechters, in het bijzijn P. Willems als griffier.