ECLI:NL:RBARN:2012:BX0101

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228649
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter van de Rechtbank Arnhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 juni 2012 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die betrokken was in een procedure tegen de griffier van de rechtbank, stelde dat de rechter niet onpartijdig kon zijn, omdat de rechtbank zelf partij was in de zaak. Daarnaast voerde verzoeker aan dat de rechter in een eerdere zaak niet aan waarheidsvinding had gedaan en dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling door niet-gemelde nevenfuncties van de rechter bij de overheid. De rechtbank oordeelde dat deze gronden niet in de beoordeling konden worden meegenomen, omdat ze pas ter zitting naar voren waren gebracht, wat in strijd met de goede procesorde is. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar konden brengen. De rechtbank verwees naar artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat in een wrakingsprocedure moet worden vastgesteld of er feiten zijn die de onpartijdigheid van de rechter kunnen aantasten. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank wees ook het verzoek af om de president van de rechtbank als getuige te horen, omdat dit onvoldoende was onderbouwd. Uiteindelijk leidde dit alles tot de beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 228649 / HA RK 12-123
Beschikking van 28 juni 2012
inzake
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot wraking,
en
[de rechter]
in zijn hoedanigheid van rechter in de verzoekschriftprocedure tussen verzoeker en de griffier van deze rechtbank (zaaknummer HA RK 12/123).
Partijen worden hierna ook aangeduid als verzoeker respectievelijk de rechter.
1. De procedure
1.1. Bij schrijven van 12 april 2012 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.2. Bij schrijven van 8 mei 2012 heeft de rechter aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft hij zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 25 juni 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Hierbij is verzoeker verschenen. De rechter is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1. Verzoeker stelt in het wrakingsverzoek – samengevat – dat een rechter uit de rechtbank Arnhem niet onpartijdig een zaak kan behandelen waarin de rechtbank Arnhem zelf partij is. Ter zitting heeft verzoeker voorts gesteld dat de rechter in een eerdere zaak (uit 2005) niet aan waarheidsvinding heeft gedaan, en heeft verzoeker het verzoek gedaan om de rechter en mw. [de president], de President van de rechtbank Arnhem, ter zitting als getuigen te horen, nu de rechter een nevenfunctie zou bekleden bij de overheid die niet is vermeld in het openbare nevenfunctieregister van rechters en de President van de rechtbank de behandelend griffiers onrechtmatig zou aansturen.
2.2. De rechter voert verweer en stelt dat met de namens hem aan verzoeker verrichte uitingen hij op geen enkele wijze een schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3. De beoordeling
3.1. Gelet op artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3. Allereerst overweegt de rechtbank het navolgende. Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer nadere gronden ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek, te weten het feit dat de rechter volgens verzoeker in een eerdere zaak niet aan waarheidsvinding zou hebben gedaan en er bij hem vanwege niet-vermelde nevenfuncties bij de overheid sprake zou zijn van belangenverstrengeling. De rechtbank zal met deze gronden geen rekening houden in de beoordeling, nu het in strijd met de goede procesorde is dat deze gronden pas ter zitting naar voren zijn gebracht en de rechter daarop ook niet heeft kunnen reageren.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de rechter als getuige over de mogelijke belangenverstrengeling in verband met niet gemelde nevenfuncties is de rechtbank van oordeel dat terzake onvoldoende is gesteld om dit aannemelijk te achten en om daar getuigenbewijs op toe te laten.
3.4. Artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalt dat degene die de griffierechten en verschotten heeft betaald gedurende een maand na die betaling tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet kan komen bij het gerecht waaraan het griffierecht of de verschotten werden betaald.
3.5. Artikel 23 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) bepaalt dat het bestuur van een rechtbank is belast met de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van een gerecht. Bij de uitvoering van de taken treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of categorieën van zaken.
3.6. De rechtbank kan verzoeker volgen in zijn standpunt dat het wellicht enige bevreemding wekt dat op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, waarin deze wet overigens niet afwijkt van de voordien van toepassing zijnde Wet tarieven in burgerlijke zaken, verzet tegen een beslissing van de griffier van een rechtbank tot de betaling van het griffierecht dient te worden ingesteld bij hetzelfde gerecht als waaraan het griffierecht is betaald. De rechtbank is echter van oordeel dat hiermee nog geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, nu artikel 23 RO in beginsel voldoende waarborgen biedt om de onafhankelijkheid van de rechter te garanderen en er in casu geen nadere feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit de persoonlijke betrokkenheid van de rechter zou kunnen blijken.
3.7. Het verzoek tot het horen van de President van de rechtbank Arnhem terzake het onrechtmatig aansturen van rechters acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en wordt door de rechtbank eveneens afgewezen.
3.8. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.J. Wiegman (voorzitter), T.P.E.E. van Groeningen en G.A. van der Straaten, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.