zaaknummer / rolnummer: 230968 / KG ZA 12-339
Vonnis in kort geding van 26 juni 2012
MIRANDA CHANTAL BOONSTRA,
wonende te Molenhoek,
eiseres,
advocaten mrs. M.J.E.L. Delissen en N.J. de Jong te ‘s-Gravenhage,
de vereniging
NEDERLANDS OLYMPISCH COMITE*NEDERLANDSE SPORT FEDERATIE,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.A. Knijff te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Boonstra en NOC*NSF genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van NOC*NSF
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Boonstra
- de pleitnota van NOC*NSF.
1.2. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 26 juni 2012 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.
2. De feiten
2.1. Boonstra is een atlete die zich sinds 2010 op professionele basis toelegt op de marathonafstand. Zij zag mogelijkheden om de Olympische limiet voor de marathon te lopen en zich zo te kwalificeren voor de Olympische Spelen 2012 in Londen.
2.2. Boonstra is lid van de Atletiekunie (voorheen: Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie, KNAU). De Atletiekunie is lid van NOC*NSF.
2.3. Artikel 6 lid 1 sub a van de statuten van de Atletiekunie luidt als volgt:
Leden van de Atletiekunie zijn verplicht:
de statuten en reglementen van de Atletiekunie, de besluiten van één van haar organen, alsmede de van
toepassing zijnde bepalingen van zowel de International Association of Athletics Federations, European Athletics, de World Masters Athletics, de European Veterans Athletics Association, het International Paralympic Committee en het NOC*NSF, als die van de Atletiekunie na te leven;
2.4. In augustus 2010 heeft NOC*NSF de kwalificatie-eisen (eisen voor nominatie en/of kwalificatie) voor de Olympische spelen vastgesteld en in september 2010 aan de atleten gepresenteerd. Ten aanzien van de marathon luiden deze kwalificatie-eisen als volgt:
Kwalificatie-eisen Algemeen
(eisen voor nominatie Voldoen aan de selectiecriteria zoals die zijn vastgesteld door het
en/of kwalificatie IOC in overleg met de IAAF
en
Voldoen aan de selectiecriteria zoals door NOC*NSF vastgesteld na
overleg met de Atletiekunie
Onderdeel Heren Dames
(…)
Marathon 2.27.24
Marathon WMM 2011/2012 : Top 8 mits onder 2.12.00 (h) /
2.30.00 (d)
Kwalificatiemomenten
(evenementen voor
nominatie en eventueel
vormbehoud) * WMM marathon
- Londen : 17 april 2011
- Boston : 18 april 2011
- Berlijn : 25 september 2011
- Chicago : 09 oktober 2011
- New York : 06 november 2011
- Boston : 16 april 2012
- Londen : 22 april 2012
* Overige wedstrijden met minimaal een IAAF predicaat, European
Athletics predicaat en National Permits
Vormbehoud (…)
* Voor de marathon geldt dat indien in 2011 een nominatieprestatie
wordt geleverd vormbehoud getoond dient te worden door:
(…)
- Marathon op een gecertificeerd parkoers in de periode 1 januari
2012 tot en met 6 mei 2012. Limieten conform de IAAF B-limiet
2.5. In april 2011 heeft de International Association of Athletics Federations (hierna: IAAF) de internationale limieten voor de Olympische Spelen op de verschillende atletiekonderdelen vastgesteld. De limiet voor de marathon voor dames is daarbij vastgesteld op 2.37.00 uur (A-limiet), dan wel 2.43.00 uur (B-limiet).
2.6. Bij de stukken bevindt zich het document ‘Normen en limieten Olympische Spelen Londen 2012’ van NOC*NSF. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
Voor kwalificatie voor de Olympische Spelen te Londen in 2012
1.1 De grondslag (norm) voor kwalificatie voor de Olympische Spelen Londen 2012 is: de atleet kwalificeert zich wanneer hij heeft aangetoond een redelijke kans te hebben om op de Olympische Spelen bij de beste acht van zijn discipline te eindigen. (…)
1.2 In de afgelopen jaren is in de aanloop naar de Olympische Spelen duidelijk geworden dat de internationale federaties proberen meer grip te krijgen op de samenstelling van de deelnemersvelden. Dat heeft geleid tot vergaande systemen van quotering en kwalificatie per continent, waarvan dan een zeker appèl uitgaat om die aanwijzingssystematiek niet door afwijkend nationaal beleid te laten doorkruisen. Niettemin houdt NOC*NSF vast aan het genoemde uitgangspunt dat een Nederlandse deelnemer moet hebben getoond bij de beste acht van zijn discipline op de Olympische Spelen te kunnen behoren. In het overleg over de concrete normen en limieten met de sportbonden wordt dit uitgangspunt door de sportbonden aanvaard.
2.1 Kwalificatie is in beginsel een feit na:
1) nominatie op basis van prestatie volgens de vastgestelde norm waarna nog vaststelling van vormbehoud plaatsvindt. De norm voor vormbehoud is dat handhaving op het nominatieniveau bewezen wordt;
2) het voldoen aan de eisen door directe kwalificatie;
3) beoordeling op houding en gedrag volgens de geldende algemeen maatschappelijke en specifiek sportieve waarden en normen. Daarbij wordt tevens betrokken of de goede naam van NOC*NSF in het geding is.
Zowel bij de nominatienorm als bij de norm tot vormbehoud c.q. directe kwalificatie zijn drie elementen van belang:
• het objectieve niveau van de prestaties; waarbij – indien van toepassing – gebruik zal worden gemaakt van een “geschoonde” eindrangschikking welke wordt gerelateerd aan het aantal deelnemers per land per discipline tijdens de Olympische Spelen. Dit element zal indien van toepassing worden opgenomen en verder uitgewerkt in de sjablonen per tak van sport;
• het evenement dan wel de evenementen waarop de prestatie(s) moet(en) worden geleverd, met name het niveau en de feitelijke waarde ervan, zoals nader uitgewerkt in 2.5;
• de perioden waarbinnen de prestaties moeten worden geleverd.
NOC*NSF besluit tot nominatie en kwalificatie na schriftelijke voordracht van de betrokken sportbonden, waarbij de sportbonden in het geval dat meer atleten voor kwalificatie in aanmerking komen dan kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen een interne selectieprocedure hanteren zoals uitgewerkt in 2.6.
2.2 Na overleg met alle Olympische sportbonden, waarbij de sportbonden vooraf atleten (bondsatletencommissie dan wel vertegenwoordiging van atleten) en bondscoaches betrekken, zijn uiterlijk 1 oktober 2010 – per topsportprogramma – door NOC*NSF de besluiten genomen over de concrete invulling van de normen en limieten, die worden opgenomen in de sjablonen.
4. Bijzondere omstandigheden
4.1 In geval van bijzondere omstandigheden – waarvan het bestaan uitsluitend ter beoordeling van
NOC*NSF staat – kan na overleg met de betreffende sportbond van de vastgestelde
kwalificatieprocedure worden afgeweken.
4.2 NOC*NSF verplicht zich bij de uitvoering van zowel de ‘Algemene Uitgangspunten’ voor
kwalificatie als het Reglement Normen en Limieten steeds zorgvuldigheid en redelijkheid te
betrachten.
5.1 NOC*NSF heeft voorzien in een interne bezwaar- en beroepsprocedure. Indien een sportbond
zich met nominatie, kwalificatie en mogelijk uitsluiting niet kan verenigen staat deze procedure
open.¹
¹ De atleten kunnen met betrekking tot nominatie en kwalificatie uitsluitend bezwaar maken bij
hun sportbond.
2.7. Bij de stukken bevindt zich tevens het ‘Reglement Normen en Limieten’ van NOC*NSF. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
1.1 NOC*NSF is in Nederland de enige bevoegde instantie ter zake van de nominatie en kwalificatie van deelnemers voor de Olympische Spelen. In die zin is NOC*NSF in Nederland autonoom ter zake van besluitvorming ten aanzien van nominatie en kwalificatie. NOC*NSF besluit tot nominatie en kwalificatie na voordracht van de betrokken sportbonden.
1.2 NOC*NSF heeft een verenigingsrechtelijke relatie met alle (Olympische) sportbonden. In deze relatie – vereniging (NOC*NSF) versus lid (sportbond) – worden de wederkerige verplichtingen, naast de specifieke statutaire en overige reglementaire bepalingen, bepaald door de algemene contractuele norm van redelijkheid en billijkheid.
1.3 Bij de bepaling van het algemene beleid ter zake van nominatie en kwalificatie voor de Olympische Spelen alsook bij de besluitvorming in individuele gevallen bij de uitvoering van dit beleid, dient enerzijds de eigen en onvervreemdbare verantwoordelijkheid, als hierboven bedoeld onder artikel 1.1 van NOC*NSF in aanmerking te worden genomen en anderzijds de op de lidmaatschapsverhouding gestoelde verplichtingen van NOC*NSF, binnen het verenigingsverband, jegens de aangesloten sportbonden.
1.4 Besluitvorming ter zake van nominatie en kwalificatie betreft atleten, ofwel individueel, ofwel in enig teamverband. De besluitvorming van NOC*NSF ter zake is echter alleen toetsbaar in de relatie tussen NOC*NSF en de betrokken sportbond.
Bezwaren tegen de door NOC*NSF genomen beslissingen kunnen derhalve alleen door de sportbond worden gemaakt.
2.8. Bij de stukken bevindt zich verder het document ‘Topsportstatuut Atletencommissie Atletiekunie’, vastgesteld door het bestuur van de Atletiekunie op 16 juli 2009. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 1. Doel
1. De atletencommissie van de Atletiekunie vertegenwoordigt binnen de Atletiekunie de topatleten uit de Olympische A- en B-selectie, het AA-Drink Talenten Team, de jong oranje selectie en degenen die daar de voorafgaande 12 maanden deel van uitmaakten;
2. De atletencommissie voert overleg met het bestuur en de technische staf van de Atletiekunie over het topsportbeleid in het algemeen en de belangen van de topatleten in het bijzonder;
3. De atletencommissie heeft als centrale doelstelling het behartigen van de belangen van topatleten in het topsportbeleid van de Atletiekunie.
Artikel 2. Positie
1. De atletencommissie is een zelfstandig adviesorgaan binnen de Atletiekunie, ingesteld op basis van de artikel 15, lid 2, van de statuten van de Atletiekunie;
2. De atletencommissie zal zich in haar advisering richten tot het bestuur en de technische staf van de Atletiekunie.
Artikel 3. Taakstelling
1. De atletencommissie streeft het bereiken van haar doel na door het uitoefenen van de nader in dit statuut omschreven overlegmomenten en het uitoefenen van haar informatie-, overleg-,
initiatief-, advies- en instemmingsrecht binnen de Atletiekunie.
Artikel 11. Adviesrecht
1. Het bestuur en de technische staf vraagt de atletencommissie tenminste advies in de volgende zaken:
(…)
b. Beleid met betrekking tot limieten en kwalificatie voor uitzending naar internationale
toernooien;
(…)
2. De adviesaanvraag vanuit het bestuur en/of de technische staf wordt gemotiveerd en op een zodanig tijdstip voorgelegd dat nog wezenlijke invloed op het te nemen besluit kan worden uitgeoefend;
3. Op verzoek van de atletencommissie pleegt het bestuur en/of de technische staf overleg met de atletencommissie over het voorgenomen besluit;
2.9. Bij de stukken bevindt zich ook het door NOC*NSF opgestelde en door de Atletiekunie ingevulde document ‘Aanvullende vragen op basis van Algemene Uitgangspunten voor kwalificatie voor de Olympische Spelen te Londen 2012’. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
1. Heeft de bond vooraf atleten (bondsatletencommissie dan wel vertegenwoordiging van atleten) en bondscoaches betrokken bij de totstandkoming van het voorstel aan NOC*NSF voor de ‘eigen’ normen en limieten (zie artikel 2.2 Algemene Uitgangspunten)?
X Ja, wanneer en met wie?
O Nee, motivering
1. Technische staf atletiekunie (8 bondscoaches en programmamanager)
2. Atletencommissie
2. Gaat de bond (per tak van sport) een interne selectieprocedure opstellen en schriftelijk vastleggen (zie artikel 2.6 Algemene Uitgangspunten)?
X Ja, wanneer en met wie?
O Nee, motivering
O Wanneer gereed?
O Waar en bij wie zijn deze opvraagbaar voor de sporters?
O Is de interne selectieprocedure fair, doorzichtig en volgt een tijdige aanwijzing gericht op
optimale voorbereiding?
1. Interne selectieprocedure wordt nog opgesteld met Technische staf.
2.10. Boonstra heeft bij haar debuut op de marathon in Amsterdam in oktober 2010 een tijd gelopen van 2.34.22 uur. Op 25 september 2011 heeft Boonstra bij haar tweede marathon, de marathon van Berlijn, een tijd gerealiseerd van 2.29.23 uur.
2.11. In december 2011 heeft Boonstra de zogenaamde B-status bij NOC*NSF verkregen en is zij toegevoegd aan de B-selectie van de Atletiekunie.
2.12. Bij de marathon van Rotterdam op 15 april 2012 heeft Boonstra een bruto tijd gelopen van 2.27.32 uur (de netto-tijd bedroeg 2.27.31 uur).
2.13. In een op 15 april 2012 gehouden interview van een NOS-verslaggever met de heer M.G. Hendriks, technisch directeur – Chef de Mission van NOC*NSF (hierna: Hendriks) is onder meer het volgende ter sprake gekomen (waarbij de NOS-verslaggever wordt aangeduid met ‘vraag’ en Hendriks met ‘antwoord’):
Vraag: (…) Twee Nederlanders, zowel bij de mannen als bij de vrouwen, die dan net niet de limiet halen, die er heel dicht tegenaan zitten. Hoe gaat het NOC*NSF nou met dat soort gevallen om?
Antwoord: Normen en limieten spreken we van te voren af samen met de bonden. In overleg bepalen we de lijn. Die lijn is hard. Dat gaat erom of een Nederlandse sporter ook op de Spelen de kans heeft om finales te halen en natuurlijk voor de medailles mee te doen. Dat hebben we met elkaar afgesproken. Daar wordt goed naar gekeken. In overleg met bondscoaches. En vervolgens wordt er een lijn afgesproken. En die lijn is gewoon hard, die staat.
Vraag: En nu zitten we met het geval dat Miranda Boonstra bij de vrouwen acht seconden tekort komt en dat op een marathon. Dat is natuurlijk helemaal niks. Wordt zij dan nu een bespreekgeval of zeg je, wat je net al zei, een lijn is een lijn, het is gewoon hard en daar gaan we niet over praten?
Antwoord: Dat is zoals de situatie nu is. Ik vind wel dat de menselijke maat ook door ons bekeken moet worden. En wat ik in ieder geval ga doen, is samen met mijn technische staf een analyse maken van de prestaties die Nederlandse sporters leveren op dit moment. Hoe verhoudt zich dat tot de internationale concurrentie? Wat is de progressie van zo’n atleet? Ik vind dat we dat moeten doen, vind ik ook onze verantwoordelijkheid. Maar nogmaals: dat betekent niet dat de limiet vloeibaar wordt of flexibel wordt.
Vraag: Maar mag ik hieruit concluderen dat, Miranda Boonstra mag dus nu nog hopen op uitzending naar Londen?
Antwoord: Het antwoord is op dit moment nee, want de limiet is hard. Maar zoals ik zei, ik vind dat we de verplichting hebben ook naar die sporters toe om die situatie te analyseren en ik vind ook dat ik dat voor Londen moet afronden, dus dat is het enige wat ik kan zeggen. Ik ga daar met de staf naar kijken en ik zorg dat we daar voor Londen een antwoord op hebben. (…) Iedereen moet heel goed begrijpen dat die limieten, die zijn er niet voor niks. Allereerst willen we met de sporters naar de Spelen die medaillekansen hebben en ten tweede willen we dat dat voor alle Nederlandse sporters dezelfde lijn is. Je begrijpt dat op het moment dat we de deur nu op een kier zouden zetten, dan melden zich nog vijf, zes sporters die zeggen “ja maar en mijn prestatie dan?”, dus ik ga op dit moment niet op die individuele gevallen in.
Vraag: Maar als ik jou dus vrij vertaal, dan zeg jij iemand die bijvoorbeeld jong is en die in korte tijd toch heel veel progressie heeft gemaakt, die zou dan nog wel eens een kansje kunnen hebben om naar Londen te gaan.
Antwoord: Wat wij gaan doen is al dat soort zaken met elkaar bespreken. Nogmaals ik vind dat we ook die verantwoordelijkheid hebben om die prestatie goed te duiden in het internationale krachtenveld en dat gaan we doen.
2.14. Bij e-mailbericht van 22 april 2012 heeft de heer P. Verlooy, technisch directeur van de Atletiekunie (hierna: Verlooy) onder meer het volgende aan Boonstra bericht:
Zoals je weet heb ik eerder deze week met het NOC gesproken over de kansen van jouw mogelijke voordacht voor de OS. Ik kreeg daar toen een negatief antwoord op. Echter door de diverse reacties van het NOC deze week met termen als “coulance”, “menselijke maat” en “slim selecteren” heb ik de indruk dat er wellicht toch enige ruimte ligt. Aan de andere kant blijft natuurlijk ook de reactie dat het NOC geen bespreekgevallen kent overeind staan.
Alles overziend en na intern overleg hebben we als atletiekunie besloten je maandag te gaan voordragen.
2.15. Bij brief van 22 april 2012 heeft Verlooy namens de Atletiekunie onder meer het volgende aan Hendriks bericht:
Naar aanleiding van onze gesprekken in de afgelopen dagen m.b.t. Miranda Boonstra het volgende.
Ondanks het feit dat je, begrip tonend voor de situatie, hebt aangegeven dat er geen bespreekgevallen in behandeling zullen worden genomen blijf ik toch met een ongemakkelijk gevoel zitten.
Daarvoor heb ik drie redenen:
1. Van Rien van Haperen begreep ik dat je in Rotterdam, in de loop van de zondagmiddag, informeel liet blijken dat er coulanceregeling mogelijk moet zijn m.b.t. de prestatie op de marathon.
2. Later die dag sprak je over limieten die “niet vloeibaar zijn” maar je gaf daarnaast ook aan dat er ruimte moest zijn voor de “menselijke maat”. We hebben dit afgelopen maandag ook besproken.
3. In de Volkskrant en andere media lees ik later deze week de procedure die wellicht is of wordt toegepast bij het zwemmen. Een zwemmer wordt aangewezen voor Londen voor de estafette maar mag ook de 200 meter zwemmen terwijl hij op die afstand formeel niet had voldaan aan de gevraagde NOC limiet. Genoemde argumenten waren progressie en leeftijd.
Miranda Boonstra is m.i. een vergelijkbare situatie. Met name haar progressie is onomstotelijk aanwezig.
- Amsterdam najaar 2010 Debuutmarathon: 2.34.25
- Berlijn najaar 2011 Limietpoging: 2.29.23
- Rotterdam voorjaar 2012 Limietpoging: 2.27.32
In Berlijn haalde ze wel de gevraagde tijd (sub 2.30.00) maar bleef met een 9e plaats één plaats verwijderd van de gevraagde eerste 8. In Rotterdam bleef Miranda slechts 8 seconden boven de gevraagde tijd (2.27.34).
Zoals je zaterdag ongetwijfeld is opgevallen betreft het op de marathon een uiterst lastige situatie. Externe factoren (zoals wind en temperatuur) kunnen een grote impact hebben op de geleverde prestatie. Bovendien kun je slechts 2 marathons per jaar doen en je derhalve tot maximaal 3 limietpogingen kunt komen.
Tot slot. Ik las in de Volkskrant dat je voorstander bent van “slimmer selecteren” wat dit ook moge betekenen. De zwembond heeft daar ook een lans voor gebroken.
Deze voortschrijdende informatie m.b.t. mogelijke precedentenwerking bij het zwemmen gekoppeld aan de bovenstaande facts rond Miranda en jouw eerdere uitlatingen doen mij besluiten om toch een formele voordracht te doen. Ik zal deze dan ook maandag bij Jeroen Bijl formeel indienen.
2.16. Eveneens bij brief van 22 april 2012 heeft de Atletiekunie Boonstra formeel voorgedragen bij NOC*NSF.
2.17. Bij kwalificatiebeslissing van 24 april 2012 heeft NOC*NSF deze voordracht van de Atletiekunie afgewezen.
2.18. Bij e-mailbericht van 6 mei 2012 heeft Verlooy onder meer het volgende aan de partner van Boonstra bericht:
Hoe komen de Olympische limieten tot stand:
NOC*NSF vraagt aan de bonden om tot selectie en limietenvoorstel te komen die een redelijke kans
biedt op een top acht positie op de eerst volgende Olympische Spelen.
Atletiekunie
In de technische staf wordt vervolgens gekeken naar:
- Limiet van de vorige Olympische Spelen.
- Uitslagen van de 5 laatste mondiale toernooien (kwalificatie en finale) Commissie
statistiek.
- Per nummer de weersomstandigheden (wind, regen, temperatuur, hoogte).
- Wedstrijdverloop (boemelrace, nummer acht die uitloopt, uitvallers in de finale etc).
- Wedstrijdkarakter OS versus kwalificatiewedstrijden (geregiseerde races).
- Ontwikkeling van het nummer door de jaren heen (trend).
- Plaats op de worldranking.
Aanvullend:
Speciaal voor marathon en meerkamp (vanwege het gegeven dat je slechts een beperkt aantal kwalificatiemogelijkheden hebt) is er naast een 12e plaats op het WK2011 en het behalen van een limiet in 2011 en 2012 nog een extra mogelijkheid om in Londen te geraken: Marathon: 8e plaats in een WWM indien onder de 2.12.00-2.30 gelopen wordt. (…)
Terzijde: gaandeweg de procedure is nog niet bekend welke internationale limieten de IAAF voor de Olympische spelen gaat hanteren. Het kan voorkomen dat we op basis van die gegevens enkele limieten nog moeten aanpassen conform de internationale regelgeving.
Vervolgens komt de technische staf (acht bondscoaches, programmamanager en technisch directeur) met een limietenvoorstel. Dit wordt besproken met:
- Bestuur Atletiekunie, te weten de portefeuillehouders topsport (Chiel Warners, Ellen van Langen).
- De atletencommissie Atletiekunie (Luc Krotwaar, Yvonne Hak, Rutger Smith, Chiel Warners, Rens
Blom, Maarten Heisen, Marcel van Westen).
NOC*NSF
Daarna een aantal zittingen met het NOC te weten Maurits Hendriks en Ad Roskam (prestatiemanager NOC voor Atletiek) waarin het voorstel van de atletiekunie besproken en getoetst wordt en eventuele aanvullingen/wijzigingen worden verwerkt (o.a. aanscherping van meerkamp, estafettes, 200 en 400 vrouwen). Tot slot komt het langs de atletencommissie van het NOC en het bestuur van het NOC en wordt vervolgens e.e.a. definitief gemaakt en gepubliceerd.
Nu het verhaal achter de 2.27.24
Zoals je weet is deze limiet in de aanloop naar Peking 2008 tot stand gekomen. Dat is toen een hele lastige en intensieve exercitie geweest. Inzet toen van het NOC was een dameslimiet van 2.25.00. Op basis van de uitslagen van de laatste vijf mondiale toernooien kwam er, nog geen rekening houdend met de andere bovengenoemde variabelen, een tijd van 2.28.06 uit. Een flink verschil derhalve met de door het NOC gevraagde 2.25.00. Noodzaak dus om tot een diepere analyse te komen. We hebben vervolgens nog naar allerlei rankings en ander cijferwerk (sb’s, pb’s, kwalificatietijden 1,5 voor de OS etc) gekeken. Daarnaast natuurlijk nog de bovengenoemde zaken. Samen met het NOC zijn we toen tot de volgende oplossing gekomen:
De tijd waarmee je de voorgaande 5 jaar voor de OS Peking 23e stond (vergelijkbaar met de marathonlimiet bij de mannen) op de worldranking te weten 2.26.43. Vervolgens hebben we deze uitkomst gemiddeld met 2.28.06 (uitslagen 5 voorafgaande mondiale toernooien) en kom je tot een tijd van 2.27.24.
Kijkend naar de ontwikkelingen van de meest recente toernooimarathons in zogenaamde “Londen omstandigheden”, te weten Helsinki 2005 (2.25.46) en Berlijn 2009 (2.27.08) lag het eventueel in de rede om de limiet voor Londen 2012 aan te scherpen. Echter, na overleg met het NOC is besloten om, gezien allerlei gegevens van de marathon in de periode 2006-2009 (o.a. trends, worldrankings, uitslagen) de limieten voor de marathon Londen 2012 niet bij te stellen.
Als we bij de dames de huidige OS marathonlimiet vergelijken met andere OS dameslimieten dan kunnen we vaststellen dat die op bijna alle andere nummers, qua worldranking, pittiger zijn. Alleen de 1500 meter is een limiet die een lagere worldranking geeft dan op de marathon. Daarnaast hebben we speciaal voor de meerkamp en de marathon nog een extra kwalificatiemogelijkheid ingebouwd via strijd op benoemde wedstrijden.
Noel, hierbij in grote lijnen het verhaal achter de limieten. Er spelen derhalve bij de marathon en ook bij sommige andere nummers vele variabelen een rol bij het construeren van limieten. Toch zijn we genoodzaakt om tot limieten te komen. Ik ben ervan overtuigd, hoe lastig ook, dat we dit zorgvuldig gedaan hebben. Mede ook in overleg met de atletencommissie.
2.19. Bij brief van 9 mei 2012 heeft Boonstra haar bezwaren kenbaar gemaakt aan Hendriks. In reactie hierop heeft Hendriks bij e-mailbericht van 30 mei 2012 onder meer het volgende aan Boonstra bericht:
Zoals je weet is het uitgangspunt voor de normen en limieten een redelijke kans op top 8. Dat is iets wat we ons steeds scherp voor ogen moeten houden. Hoewel we dat zoveel mogelijk cijfermatig onderbouwen is dat geen exacte wetenschap. Om een juiste vertaling van die prestatienorm te kunnen maken is sportspecifieke kennis een voorwaarde. Vandaar dat wij altijd aan de bond vragen om een voorstel tot vertaling van die limiet aan ons te doen. Uiteraard gaan we ervan uit dat de sportbond over die sportspecifieke kennis beschikt. Peter Verlooy heeft in zijn gesprek met jullie toegelicht hoe de Atletiek Unie tot de vaststelling van de marathonlimiet is gekomen. Op enig moment moet je in deze zaken een beslissing nemen ook al zijn er vele factoren die invloed kunnen hebben op de samenstelling ervan. Alhoewel ik je teleurstelling goed aanvoel en kan begrijpen moet ik vaststellen dat de Atletiek Unie dat naar mijn oordeel zorgvuldig heeft gedaan. Topsport is geen stilstaand water maar wordt gekenmerkt door grote dynamiek. Dat betekent dat we steeds oplettend moeten zijn en ontwikkelingen scherp in de gaten moeten houden. Deze kunnen invloed hebben op de samenstelling van de normen en limieten. Het is voor de helderheid en fairheid van het Olympisch kwalificatietraject belangrijk dat we dat 1 keer per 4 jaar van tevoren bespreken en de regels tijdens het kwalificatietraject niet aanpassen.
2.20. Bij brief van 19 juni 2012 heeft de heer J. Bijl, manager Topsport van NOC*NSF (hierna: Bijl), onder meer het volgende aan de advocaten van Boonstra bericht:
Naar aanleiding van uw brief van 18 juni jl. kan ik u als volgt berichten.
U verzoekt NOC*NSF om Boonstra alsnog uit te zenden naar de Olympische Spelen. Hiervoor geeft u een drietal argumenten.
1. De door NOC*NSF na overleg met de Atletiekunie tot stand gekomen limiet voor de marathon dames zou niet overeenkomstig het gestelde in de ‘Normen en limieten Olympische Spelen Londen 2012’ (hierna: de “N&L Londen”) zijn vastgesteld. Dit is niet juist.
De N&L Londen schrijven voor dat na overleg met sportbonden “[…] waarbij de sportbonden vooraf atleten (bondsatletencommissie dan wel vertegenwoordiging van atleten) en bondscoaches betrekken, […]”, door NOC*NSF de besluiten worden genomen over de concrete invulling van de normen en limieten. Van de Atletiekunie hebben wij begrepen dat zij bij het voorstel voor de limiet marathon dames de technische staf (bondscoaches, programmamanager, technisch directeur), het bestuur (portefeuillehouders topsport) en de atletencommissie van de Atletiekunie heeft betrokken, overeenkomstig het gestelde in de N&L Londen. Wellicht is het raadzaam indien u zich ter zake ook rechtstreeks met de Atletiekunie verstaat. Tevens is er bij de vaststelling van de limiet nog overleg geweest met de Chef de Mission en de prestatiemanager van NOC*NSF.
Met het vorenstaande is dus, anders dan u betoogt, volledig in overeenstemming met de N&L Londen gehandeld.
2. De limiet zou niet zorgvuldig tot stand gekomen zijn. Ook dit is niet juist. Samen met de diverse geledingen binnen de Atletiekunie is uitvoerig gesproken over de vaststelling van de limiet. De limiet is zeker niet simpelweg overgenomen van 2008. Kijkend naar de ontwikkelingen van de marathons in zogenaamde ‘Londense omstandigheden’ lag het zelfs in de rede de limiet aan te scherpen.
NOC*NSF heeft in overleg met de Atletiekunie echter besloten gezien worldrankings en uitslagen om dit niet te doen. Bovendien is een extra kwalificatiemogelijkheid opgenomen in de normen en limieten om de limiet te halen. De limiet is derhalve zeer zorgvuldig en weloverwogen, na overleg met de Atletiekunie tot stand gekomen.
Overigens lijkt mij uw bezwaar terzake de vaststelling van de limiet tardief.
3. Het uitsluitingsbesluit van NOC*NSF zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Ten eerste is geen sprake van een uitsluitingsbesluit, maar van een beslissing terzake van kwalificatie. Voorts heeft NOC*NSF de voordracht van de Atletiekunie niet overgenomen vanwege het niet behalen van de gestelde limiet.
Op grond van het voorgaande kunt u afleiden dat de door u aangevoerde gronden voor NOC*NSF geen aanleiding zijn de genomen kwalificatiebeslissing te herzien.
2.21. Bij de stukken bevindt zich ten slotte een verklaring van de heer W. van de Worp, programmamanager topatletiek en ambtelijk secretaris van de atletencommissie van de Atletiekunie (hierna: Van de Worp). Deze verklaring luidt als volgt:
Op 8 februari 2010 is de dan pas samengestelde Atletencommissie van de Atletiekunie bijeen gekomen t.b.v. een bespreking over de normen en limieten voor de Olympische Spelen 2012 in Londen.
Aanwezig waren:
Rutger Smith, Maarten Heissen, Marcel van der Westen, Yvonne Hak, Luc Krotwaar, Rens Blom, Chiel Warners (voorzitter), Willem van de Worp (programmamanager topatletiek en ambtelijk secretaris Atletencommissie) en Peter Verlooy (technisch directeur).
Peter Verlooy heeft de Atletencommissie geïnformeerd over de procedures bij het tot stand komen van een voorstel aan NOC*NSF m.b.t. de normen en limieten. Hij gaf aan dat bij het vaststellen van een limiet door NOC*NSF het uitgangspunt gehanteerd wordt dat deze bij het behalen ervan een redelijke kans moet kunnen bieden op het behalen van een top 8 positie op de Olympische Spelen. Het NOC*NSF hanteert daarbij een limiet en geen richtprestatie.
De Atletiekunie gebruikt als startpunt voor het komen tot een voorstel van een limietprestatie een database met de uitslagen van de laatste 5 mondiale toernooien die voorafgaan aan het tijdstip van voordracht als hulp om tot een weloverwogen voorstel te komen. Verlooy heeft aangegeven dat er met de aanwezige kennis van de bondscoaches gekeken wordt naar momenten waar volgens hun deskundigheid afgeweken moet worden van de kille optelsom en deling van getallen. Hij noemde daarbij o.a. extreme weersomstandigheden (wind mee of tegen en warmte/luchtvochtigheid, regen), maar ook of prestatie van de nummer 8 op een toernooi representatief was (bijvoorbeeld: uitfiltering van iemand die ver achterblijft op de nummer 7). Daarnaast wordt er gekeken naar de ontwikkeling van de afzonderlijke atletiekonderdelen, en naar de limiet van de voorgaande Olympische Spelen. Voor bepaalde onderdelen speelt tactiek nog een grote rol, waardoor de database vaak een minder snelle tijd geeft dan wat daadwerkelijk nodig is om uitzicht op een top 8 positie bij de Olympische Spelen te kunnen behalen.
Verlooy heeft tevens aangegeven dat bij een eerste contact met het NOC*NSF (1 februari 2010) door de Atletiekunie gevraagd is om ook via alternatieve trajecten een nominatie/kwalificatie voor de Olympische Spelen af te kunnen dwingen. Een top 12 positie bij het WK 2011 op alle atletiekonderdelen ongeacht de prestatie in cijfers (mits wel onder de IAAF limiet) en voor onderdelen die slechts een aantal keer per jaar op topniveau kunnen worden gedaan (meerkamp en marathon) zijn daarbij ingebracht. Als voorstel werd gedacht aan een top 8 positie bij de meerkamp in Gotzis en een top 8 positie bij 1 van de World Major Marathons (gekoppeld aan een iets lagere limietprestatie).
Verlooy heeft de uitkomst (inclusief de voorgestelde aanpassingen voor limietvoorstellen) van de database laten zien, met het verzoek om deze niet naar buiten toe te communiceren. Als reden noemde hij daarbij dat de uitkomst nog niet vaststond, immers de eerste gesprekken daarover waren juist een week daarvoor begonnen met NOC*NSF. Die laatste heeft overigens ook het recht om na de definitieve vaststelling als eerste de vastgestelde normen en limieten naar buiten toe te communiceren.
Het ging Verlooy vooral om de uitleg aan en draagvlak van de Atletencommissie over de te volgen procedure. De atleten gaven aan dat deze procedure hen voldoende vertrouwen gaf dat de technische staf van de Atletiekunie tot een voorstel van reële normen en limieten. Tevens werden de alternatieve route(s) door de Atletencommissie gewaardeerd.
Specifiek met betrekking tot de marathon gaf Luc Krotwaar te kennen dat hij de (mogelijke) limieten pittig vond, maar wel kloppend bij wat nodig was om tot een top 8 positie te komen bij de Olympische Spelen. Hij was met name tevreden over het alternatieve traject voor de marathon m.b.t. de beschreven top 8 positie bij 1 van de WM Marathons gekoppeld aan een lagere limiettijd. Hij vond dat daarmee de kansen van de Nederlandse atleten aanzienlijk vergroot werden om zich te kwalificeren voor de Olympische Spelen en gaf aan dat hij graag wilde dat de Atletiekunie dit alternatief in de procedure met NOC*NSF liet opnemen in de uiteindelijke vaststelling van normen en limieten voor de Olympische Spelen van 2012.
2.22. Op 8 juli 2012 te 24.00 uur sluit de inschrijving voor de Olympische Spelen 2012 te Londen.
3.1. Boonstra vordert op straffe van een dwangsom dat NOC*NSF bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld:
I. tot intrekking van haar kwalificatiebeslissing van 24 april 2012 en Boonstra aan te
wijzen als deelneemster van de marathon op de Olympische Spelen 2012 in Londen,
II. Boonstra terstond na bekendmaking van dit vonnis als deelneemster voor de Olympische
Spelen 2012 te Londen aan te melden bij de daarvoor bevoegde instantie(s), en daar een
afschrift van aan Boonstra te overleggen, de KNAU van die aanmelding in kennis te
stellen en zich maximaal in te spannen om te bewerkstelligen dat Boonstra als
deelneemster aan de Olympische Spelen 2012 te Londen wordt aangemerkt,
III. Boonstra op te nemen in het Olympic Team Netherlands en Boonstra gelijk te stellen
aan alle andere atleten die eveneens deel uitmaken van het Olympic Team Netherlands.
Voorts vordert Boonstra, bij gebreke van toewijzing van het sub I en/of sub II gevorderde, dat de voorzieningenrechter een voorziening treft die hij billijk acht. Ten slotte vordert Boonstra dat NOC*NSF wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. Boonstra legt - kort samengevat - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. De Olympische limiet voor de marathon is niet volgens de reglementen en statuten van NOC*NSF tot stand gekomen en bovendien niet zorgvuldig tot stand gekomen. Als gevolg hiervan is het besluit van NOC*NSF, dat Boonstra zich niet heeft gekwalificeerd en dientengevolge niet namens Nederland wordt uitgezonden naar de Olympische Spelen, ook niet op deugdelijke gronden genomen. Daarnaast is het besluit van NOC*NSF om Boonstra niet uit te zenden in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.3. NOC*NSF voert gemotiveerd verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. NOC*NSF stelt dat Boonstra niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 2:8 juncto artikel 2:15 BW. Volgens NOC*NSF zijn deze artikelen namelijk niet van toepassing op de verhouding tussen NOC*NSF en Boonstra, nu er van enige rechtsverhouding tussen hen beiden geen sprake is. Noodzakelijk is dat Boonstra krachtens de wet en de statuten van NOC*NSF is betrokken bij de organisatie van NOC*NSF. Dat is echter niet het geval.
4.2. Dit verweer wordt verworpen. Ingevolge artikel 1.2 van het ‘Reglement Normen en Limieten’ van NOC*NSF (zie 2.7) heeft NOC*NSF een verenigingsrechtelijke relatie met de Atletiekunie. In deze relatie worden de wederkerige verplichtingen bepaald door de algemene contractuele norm van redelijkheid en billijkheid. Artikel 1.4 van genoemd reglement bepaalt voorts dat besluitvorming ter zake van nominatie en kwalificatie atleten betreft, ofwel individueel, ofwel in enig teamverband. De besluitvorming van NOC*NSF ter zake is echter alleen toetsbaar in de relatie tussen NOC*NSF en de Atletiekunie. Boonstra is op haar beurt lid van de Atletiekunie. Op grond van artikel 6 lid 1 sub a van de statuten van de Atletiekunie (zie 2.3) is zij onder meer verplicht de van toepassing zijnde bepalingen van NOC*NSF, waaronder dus de statuten en reglementen van NOC*NSF, na te leven. Daarmee bestaat er weliswaar slechts een indirecte rechtsverhouding tussen Boonstra en NOC*NSF, maar kan Boonstra wel direct worden geraakt door een (negatieve) beslissing van NOC*NSF, hetgeen zich ook heeft verwezenlijkt met de thans aan de orde zijnde kwalificatiebeslissing van 24 april 2012. In dat opzicht is Boonstra dan ook ‘betrokken’ bij de organisatie van NOC*NSF. Ten slotte heeft Boonstra terecht gewezen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 13 mei 1996, in welke zaak twee beachvolleyballers, die stelden dat zij ten onrechte niet naar de Olympische Spelen van 1996 werden uitgezonden, ontvankelijk werden geacht in hun vorderingen jegens NOC*NSF, omdat zij zich beriepen op rechten die zij op NOC*NSF stelden te hebben.
4.3. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Boonstra.
4.4. In dit kort geding moet vooropgesteld worden dat NOC*NSF in beginsel de autonomie heeft om het onderhavige besluit (de kwalificatiebeslissing van 24 april 2012) te nemen en dat de gevraagde voorzieningen, die strekken tot intrekking van dit besluit alsmede tot veroordeling van NOC*NSF om Boonstra alsnog aan te wijzen als deelneemster van de marathon op de Olympische Spelen 2012, slechts kunnen worden toegewezen, indien na een marginale toetsing geoordeeld wordt dat het besluit evident en kennelijk onredelijk is jegens Boonstra.
4.5. Boonstra stelt in de eerste plaats dat de vaststelling van de Olympische limiet onzorgvuldig tot stand is gekomen, door in strijd te handelen met de statuten en reglementen van NOC*NSF, ten gevolge waarvan NOC*NSF niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om Boonstra uit te sluiten van de Olympische Spelen. Meer in het bijzonder betwist Boonstra in dit verband dat (1) de atletencommissie van de Atletiekunie betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Olympische limiet, (2) er gemotiveerd advies is gevraagd aan de atletencommissie op een zodanig tijdstip dat nog wezenlijke invloed op het te nemen besluit kon worden uitgeoefend en (3) de atletencommissie haar vermeende advies heeft uitgebracht op grond van juiste informatie.
4.6. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 2.2 van de Algemene Uitgangspunten van de ‘Normen en limieten Olympische Spelen Londen 2012’ van NOC*NSF (zie 2.6) diende NOC*NSF uiterlijk 1 oktober 2010 de besluiten te hebben genomen over de concrete invulling van de normen en limieten met betrekking tot de Olympische Spelen 2012. Deze besluiten konden door NOC*NSF echter pas worden genomen nadat overleg had plaatsgevonden met alle Olympische sportbonden, waarbij de sportbonden vooraf atleten (bondsatletencommissie dan wel vertegenwoordiging van atleten) en bondscoaches betrekken.
4.7. In de eerste plaats staat vast dat de Atletiekunie op 16 juli 2009 een atletencommissie heeft ingesteld (zie 2.8). Verder kan uit het door NOC*NSF in het geding gebrachte stuk ‘Aanvullende vragen op basis van Algemene Uitgangspunten voor kwalificatie voor de Olympische Spelen te Londen 2012’ (zie 2.9) worden afgeleid dat de Atletiekunie de vraag van NOC*NSF of de Atletiekunie vooraf atleten (bondsatletencommissie dan wel vertegenwoordiging van atleten) heeft betrokken bij de totstandkoming van het voorstel aan NOC*NSF voor de ‘eigen’ normen en limieten, bevestigend heeft beantwoord: “1. technische staf Atletiekunie (8 bondscoaches en programmamanager), 2. atletencommissie”. Voorts heeft Boonstra onbetwist gesteld dat de atletencommissie voor het eerst bij elkaar is gekomen op 11 januari 2010 en volgt uit de uitvoerige en gedetailleerde verklaring van Van de Worp (zie 2.21) dat de atletencommissie ook op 8 februari 2010 bij elkaar is geweest om te praten over de normen en limieten voor de Olympische Spelen. Ten slotte heeft NOC*NSF verschillende verklaringen/e-mailberichten in het geding gebracht, waaruit kan worden afgeleid dat de Atletiekunie de atletencommissie heeft geraadpleegd. Naast de reeds genoemde verklaring van Van de Worp gaat het om verklaringen van Chiel Warners en Rens Blom, (toenmalige) leden van de atletencommissie van de Atletiekunie.
Warners heeft onder meer verklaard:
Zoals Rien in zijn mail aangaf is als deel van de procedure de atletencie geraadpleegd waar Luc Krotwaar op dat moment deel van uitmaakte. De berekende limieten op basis van gestelde uitgangspunten van NOC en de aanpassingen inclusief argumentatie zijn daarbij rechtvaardig bevonden.
Blom heeft onder meer verklaard:
Vanmorgen heb ik kort telefonisch contact gehad met Chiel (in Indonesië) over de atletencommissie bijeenkomst die we hebben gehad op 8 Februari 2010 waar jullie beide aanwezig zijn geweest en waar we met de atletencommissie volledig inzicht hebben gekregen en hebben ingestemd met de totstandkoming van de Olympische limieten & bijbehorende procedures.
4.8. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat de atletencommissie van de Atletiekunie betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Olympische limiet voor de marathon. Dit betekent eveneens dat noch de Atletiekunie, noch NOC*NSF op dit punt in strijd heeft gehandeld met de statuten en reglementen van NOC*NSF.
4.9. Boonstra stelt nog dat de verklaring van Warners niet betrouwbaar is, omdat hij als bestuurslid van de Atletiekunie én lid van de atletencommissie een dubbele pet op heeft. Voorts stelt Boonstra dat ook van Blom als bondscoach polsstokhoogspringen en dus als werknemer van de Atletiekunie niet kan worden verwacht dat hij tegen de Atletiekunie verklaart. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Boonstra echter geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Warners en/of Blom daadwerkelijk een onjuiste of onbetrouwbare verklaring hebben afgelegd.
4.10. Boonstra stelt verder nog het volgende. Als vertegenwoordiger voor de lange (weg)afstanden heeft Luc Krotwaar sinds januari 2010 in de atletencommissie zitting genomen. Hij was binnen de atletencommissie als enige deskundig op het gebied van de lange afstanden, in tegenstelling tot Warners en Blom, die als atleet actief waren of zijn op een geheel andere discipline. Zij bezitten, aldus Boonstra, niet de deskundigheid die nodig is om iets moeilijks en nauwkeurigs als de Olympische limiet voor de marathon te kunnen vaststellen, althans hierover advies uit te brengen. Krotwaar bezat die deskundigheid wel, maar hij heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij de totstandkoming van die limiet. Dit laatste volgt uit een door Krotwaar afgelegde verklaring (productie 12 bij dagvaarding). Uiteindelijk, zo stelt Boonstra, heeft Krotwaar zijn lidmaatschap bij de atletencommissie opgezegd, omdat hij zijn zetel ervoer als een lege huls.
4.11. Met het voorgaande miskent Boonstra dat de Atletiekunie op grond van de Algemene Uitgangspunten van de ‘Normen en limieten Olympische Spelen Londen 2012’ van NOC*NSF en haar eigen Topsportstatuut Atletencommissie Atletiekunie slechts is gehouden de atletencommissie als zodanig te raadplegen en niet individuele leden daarvan. Bovendien heeft NOC*NSF in dit verband terecht gesteld dat indien een atleet of de atletencommissie van oordeel is dat de betreffende sportbond een atletencommissie niet heeft betrokken bij een voorstel tot vaststelling van de limieten, hij/zij een rechtsvordering kan/moet instellen tegen die sportbond. NOC*NSF is daarbij geen partij. Gesteld noch gebleken is dat de onderhavige atletencommissie en/of een enkel lid daarvan een dergelijke actie heeft ondernomen richting de Atletiekunie, hetgeen gelet op de verklaringen van Van de Worp, Warners en Blom ook niet geheel vreemd is.
4.12. Hierbij komt dat uit de e-mailwisseling van Krotwaar met Warners uit februari/maart 2011 (productie 12 bij dagvaarding) blijkt, anders dan uit de recente, op 15 juni 2012 door Krotwaar afgelegde verklaring (eveneens productie 12 bij dagvaarding), dat Krotwaar met name niet meer in de atletencommissie wilde zitten, omdat “het met de opzet die ze nu willen gaan opzetten allemaal wat te vrijblijvend is”. Krotwaar geeft verder aan dat hij het te vrijblijvend vindt om als atletencommissie in te zetten op een adviesrecht of een adviesplicht richting de bond: “Ik had meer een vakbondmodel voor ogen”. In ieder geval kan uit deze e-mailwisseling niet worden afgeleid dat de atletencommissie waarvan Krotwaar deel uit maakte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de Olympische limiet voor de marathon.
4.13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Boonstra voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er geen gemotiveerd advies is gevraagd aan de atletencommissie op een zodanig tijdstip dat nog wezenlijke invloed op het te nemen besluit kon worden uitgeoefend. Op zichzelf kan worden aangenomen dat de atletencommissie in een laat stadium door de Atletiekunie is geraadpleegd, maar dit is, mede gelet op de reeds aangehaalde verklaringen, niet in een zodanig laat stadium gebeurd dat er in het geheel geen advies meer kon worden uitgebracht. Er was ruimte om te adviseren en die ruimte heeft men ook daadwerkelijk benut (Van de Worp: “De atleten gaven aan dat deze procedure hen voldoende vertrouwen gaf dat de technische staf van de Atletiekunie tot een voorstel van reële normen en limieten”, Warners: “De berekende limieten op basis van gestelde uitgangspunten van NOC en de aanpassingen inclusief argumentatie zijn daarbij rechtvaardig bevonden” en Blom: “(…) hebben ingestemd met de totstandkoming van de Olympische limieten & bijbehorende procedures”). Hierbij komt dat de door Boonstra aangehaalde eis van ‘het kunnen uitoefenen van wezenlijke invloed op het te nemen besluit’ slechts speelt in de relatie Atletiekunie – atletencommissie. NOC*NSF stelt een lichtere eis, namelijk dat de betreffende sportbond de atletencommissie bij het te nemen besluit betrekt, zie artikel 2.2 van de Algemene Uitgangspunten van de ‘Normen en limieten Olympische Spelen Londen 2012’ van NOC*NSF.
4.14. Ten slotte stelt Boonstra dat de atletencommissie haar vermeende advies heeft uitgebracht op grond van onjuiste informatie. Volgens Boonstra zijn de aannames van de Atletiekunie, zoals die met name blijken uit de verklaringen van Verlooy (zie 2.18) en Van de Worp (zie 2.21), feitelijk onjuist. Daarmee is de Olympische limiet op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst Boonstra naar enkele in het geding gebrachte stukken (producties 14, 15, 24 en 25 bij dagvaarding).
4.15. De voorzieningenrechter wijst er nogmaals op dat de vaststelling van de Olympische limiet door NOC*NSF, en dus ook de daaraan ten grondslag liggende aannames van de Atletiekunie, slechts marginaal kan worden getoetst. NOC*NSF heeft in dit verband opnieuw benadrukt dat het uitgangspunt bij de vaststelling van een limiet is, dat er een redelijke kans moet bestaan om bij de beste acht van een discipline te eindigen. Voorstellen van Olympische sportbonden voor limieten dienen met dit uitgangspunt rekening te houden, omdat dat uitgangspunt leidend is voor NOC*NSF en derhalve tot de kernwaarde behoort bij de vaststelling van een limiet. In het onderhavige geval is op voorstel van de Atletiekunie een limiet vastgesteld van 2.27.24 uur. Voor de totstandkoming van deze limiet verwijst NOC*NSF naar de verklaringen van Verlooy en Van de Worp. Hoewel Boonstra stelt dat op deze verklaringen het nodige valt af te dingen, kan uit die verklaringen vooralsnog niet worden afgeleid dat de Olympische limiet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat deze aldus evident en kennelijk onredelijk is jegens Boonstra. Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat de atletencommissie de vastgestelde limiet op basis van de gestelde uitgangspunten van NOC*NSF en de aanpassingen inclusief argumentatie rechtvaardig heeft bevonden (zie de verklaring van Warners). Bovendien heeft NOC*NSF onbetwist gesteld dat op basis van de onderliggende berekeningen zelfs een strengere limiet geïndiceerd zou zijn geweest. Dit toont in ieder geval aan dat er onderzoek is gedaan en vergelijkingen zijn gemaakt met betrekking tot de vaststelling van de Olympische limiet voor de marathon. Ook het feit dat NOC*NSF een tweede mogelijkheid voor uitzending naar de Olympische Spelen heeft geschapen, inhoudende dat een plaats bij de eerste acht op een zogenaamde WMM-marathon volstaat, mits een tijd wordt gelopen van onder de 2.30.00 uur, duidt daarop. Overigens heeft Boonstra ook aan deze kwalificatie-eis niet, zij het net niet, voldaan.
4.16. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen Olympische limiet voor de marathon en dat er niet in strijd is gehandeld met de statuten en reglementen van NOC*NSF. Van een vernietigbaar besluit (kwalificatiebeslissing van 24 april 2012) in de zin van artikel 2:15 lid 1 BW is dus evenmin sprake.
4.17. Boonstra stelt in de tweede plaats dat het besluit van NOC*NSF om haar niet uit te zenden naar de Olympische Spelen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De uitspraken van Hendriks (zie 2.13), “limiet is limiet”, “limieten zijn niet vloeibaar” en “de menselijke maat” moeten in het geval van de marathon op waarde worden beoordeeld. Uit niets blijkt dat de prestatie van Boonstra door NOC*NSF langs de lat van de menselijke maat is gelegd, terwijl zij - aldus Boonstra - gelet op de uitspraken van Henriks erop mocht vertrouwen dat dit zou gebeuren. Boonstra stelt verder dat er in vergelijking met andere sportdisciplines maar zeer beperkte mogelijkheden zijn om een limietpoging te doen. Daarnaast spelen weersomstandigheden een significante rol bij die zeer beperkte limietpogingen. Deze omstandigheden rechtvaardigen een meer flexibele houding bij de beoordeling van de limiet, te meer nu Boonstra de limiet met slechts acht seconden heeft overschreden. Een andere omstandigheid die NOC*NSF volgens Boonstra niet heeft meegenomen is de bijzondere progressie die zij heeft laten zien. Haar ontwikkelingscurve maakt het alleen maar aannemelijker dat zij ook in Londen nog sneller zal lopen, in ieder geval acht seconden sneller. De kans dat Boonstra in de top 8 op de Olympische Spelen zal eindigen, is niet ondenkbeeldig. Bij de beoordeling van een redelijke kans op een top 8 notering meet NOC*NSF volgens Boonstra bovendien met twee maten. Zo wordt tennisser Robin Haase naar de Olympische Spelen uitgezonden, terwijl hij onder normale omstandigheden geen redelijke kans maakt op een top 8 notering. Ook verwijst Boonstra naar zwemmer Dion Dreesens, die, ondanks het feit dat hij de limiet niet heeft gehaald, toch naar de Olympische Spelen mag.
4.18. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Voorop wordt gesteld dat ingevolge artikel 4.2 van de Algemene Uitgangspunten van de ‘Normen en limieten Olympische Spelen Londen 2012’ NOC*NSF zich heeft verplicht bij de uitvoering van zowel de ‘Algemene Uitgangspunten’ voor kwalificatie als het Reglement Normen en Limieten steeds zorgvuldigheid en redelijkheid te betrachten.
4.19. Met inachtneming van deze bepaling kan in de eerste plaats niet worden gezegd dat NOC*NSF als gevolg van de door Hendriks gedane uitspraken tijdens het interview op 15 april 2012 onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de prestatie van Boonstra. Als uitgangspunt heeft Hendriks tijdens het interview immers verschillende malen herhaald en benadrukt dat de met elkaar afgesproken lijn hard is. Dat was de kern van het betoog van Hendriks, hetgeen hij daarna ook per brief aan Boonstra nogmaals tot uiting heeft gebracht (zie 2.19).
4.20. Dat weersomstandigheden een significante rol (kunnen) spelen bij een marathon lijdt geen twijfel, maar laat onverlet dat Boonstra uiteindelijk zelf bepaalt welke marathon(s) zij loopt. Wat daar verder ook van zij, bij het tot stand komen van de Olympische limiet voor de marathon zijn eventuele weersomstandigheden betrokken (zie 2.18).
4.21. Het enkele feit dat Boonstra als marathonloopster, in tegenstelling tot atleten van andere disciplines, slechts enkele mogelijkheden heeft gehad om de Olympische limiet te lopen, kan ook niet leiden tot het oordeel dat NOC*NSF onredelijk jegens Boonstra heeft gehandeld, nu dit een vooraf bekend gegeven betreft.
4.22. NOC*NSF stelt dat de prestatie van Boonstra volgens de geldende procedure binnen NOC*NSF is beoordeeld en besproken met de direct betrokkenen uit de technische staf van NOC*NSF en dat het topsportmanagement, bestaande uit de technisch directeur/Chef de Mission en de manager Topsport, vervolgens tot het oordeel is gekomen dat niet van bijzondere omstandigheden is gebleken op grond waarvan van de vastgestelde kwalificatieprocedure dient te worden afgeweken. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de progressie die Boonstra heeft geboekt wel door NOC*NSF is meegewogen, maar door haar klaarblijkelijk niet als een bijzondere omstandigheid is aangemerkt.
4.23. De stelling van Boonstra dat de kans dat zij op de Olympische Spelen in de top 8 zal eindigen niet ondenkbeeldig is, gaat uit van een verkeerde maatstaf. Het gaat erom of Boonstra een redelijke kans heeft om op de Olympische Spelen bij de beste acht op de marathon te eindigen.
4.24. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, heeft Boonstra onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat NOC*NSF bij de beoordeling van een redelijke kans op een top 8 notering met twee maten meet. In het voorbeeld van Robin Haase geldt bovendien dat NOC*NSF onbetwist heeft gesteld dat de vastgestelde limiet voor het heren enkelspel (een plaats bij de eerste 59 van de ITF-wereldranglijst) in overleg met de atletencommissie van de tennisbond tot stand is gekomen. Voor wat betreft Dion Dreesens geldt dat hoewel hij de Olympische limiet op de 200 meter vrije slag heeft gemist op 0,19 seconden, hij toch door NOC*NSF voor de Olympische Spelen is aangewezen, omdat hij is geselecteerd als lid van de 4 x 100 meter wisselslag estafette. Om die reden mag hij op de Olympische Spelen ook uitkomen op de 200 meter vrije slag. Deze zaak is dus niet te vergelijken met de onderhavige zaak.
4.25. Verder is gesteld noch gebleken dat Boonstra na de negatieve kwalificatiebeslissing van 24 april 2012 van NOC*NSF de Atletiekunie heeft aangespoord bezwaar aan te tekenen/beroep in te stellen tegen deze beslissing, omdat de Atletiekunie zich daarmee niet kan verenigen (zie artikel 5.1 van de Algemene Uitgangspunten van de ‘Normen en limieten Olympische Spelen Londen 2012’ van NOC*NSF).
4.26. Ten slotte staat vast dat Boonstra vóór het mislopen van de Olympische limiet op acht seconden nooit haar bezwaren heeft geuit tegen die limiet, dan wel navraag heeft gedaan naar de totstandkoming van die limiet. Volgens Boonstra heeft zij wel met Verlooy gesproken over de Olympische limiet op de 3000 meter steeplechase in de tijd dat zij nog niet de overstap had gemaakt naar de marathon. Zij zou door de Atletiekunie worden uitgenodigd voor een gesprek, maar dat is nooit gebeurd. Boonstra stelt dat als zij als Nederlands recordhoudster op de 3000 meter steeplechase al niet wordt gehoord door de Atletiekunie, zij als beginnend marathonloopster helemaal niet wordt gehoord. Wat hiervan verder ook zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dit omstandigheden die niet aan NOC*NSF kunnen worden tegengeworpen.
4.27. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt in onderling verband en samenhang bezien tot de conclusie dat het besluit van NOC*NSF om Boonstra niet uit te zenden naar de Olympische Spelen niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.28. De slotsom is dan ook dat de vorderingen van Boonstra moeten worden afgewezen. Boonstra zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NOC*NSF worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.391,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Boonstra in de proceskosten, aan de zijde van NOC*NSF tot op heden begroot op € 1.391,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 29 juni 2012.