ECLI:NL:RBARN:2012:BW9488

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700450-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en mensenhandel; poging tot mensenhandel niet bewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en poging tot mensenhandel. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks het zoekraken van een eerdere aangifte. De rechtbank oordeelt dat dit geen vormverzuim oplevert en dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet is geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de poging tot mensenhandel niet bewezen is, omdat er geen sprake is van een begin van uitvoering. De verdachte is wel veroordeeld voor mensenhandel en krijgt een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen. De verdachte had het slachtoffer, een jonge vrouw, uitgebuit door haar te dwingen tot prostitutie en had daarbij geweld gebruikt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 5.000,- heeft vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om deze schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/700450-10
Data zittingen : 15 juli 2010 en 13 juni 2012
Datum uitspraak : 27 juni 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de rechtbank in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman : mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in op of omstreeks de periode van 25 juni 2000
tot en met 29 augustus 2000 te Culemborg en/of te Den Haag en/of elders in
Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens) de minderjarige, genaamd [slachtoffer1] (geboren
[geboortedatum]), (opnieuw) tot prostitutie heeft gebracht, in elk geval ten
aanzien van die minderjarige enige handeling heeft ondernomen waarvan
verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die minderjarige
daardoor (wederom) in de prostitutie belandde, bestaande deze handeling(en)
hieruit,
-dat verdachte (na een detentieperiode) die [slachtoffer1] (wederom) heeft benaderd en
gevraagd bij haar ouders/moeder weg te gaan en/of weer bij hem, verdachte, te
komen wonen en/of verdachte (vervolgens) die [slachtoffer1] meermalen, althans eenmaal
heeft meegedeeld dat hij kapot zou gaan als hij haar lang niet zou zien en/of
die [slachtoffer1] heeft meegedeeld dat hij haar zou beschermen en voor haar zou zorgen
en/of
-dat verdachte (vervolgens) die [slachtoffer1] heeft opgedragen in de prostitie te gaan
werken en/of die [slachtoffer1] meermalen heeft meegedeeld dat zij in de prostitutie
veel geld kon verdienen en/of verdachte die [slachtoffer1] in contact heeft gebracht
met mannen die seks met haar wilden hebben tegen betaling en/of
- verdachte meermalen, althans eenmaal geweld tegen die [slachtoffer1] heeft gebruikt
en/of zich agressief heeft gedragen naar die [slachtoffer1], te weten die [slachtoffer1]
meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of geduwd als zij, die [slachtoffer1] niet
deed wat verdachte wilde en/of niet naar hem luisterde en/of
-verdachte die [slachtoffer1] in contact heeft gebracht met personen die die [slachtoffer1]
vertelden hoe het toeging in de prostitutie Den Haag en/of die [slachtoffer1] meenamen
en/of met zich mee lieten reizen naar een prostitutiewijk in Den Haag en/of
verdachte die [slachtoffer1] heeft opgedragen in de prostitutie te gaan werken en/of
verdachte een prostitutie adres voor die [slachtoffer1] heeft geregeld en/of verdachte
die [slachtoffer1] meermalen, althans eenmaal heeft begeleid naar haar prostitutieadres;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
oktober 2000 tot en met maart 2001 te Culemborg en/of te Amsterdam en/of
elders in Nederland, althans in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer1], door
geweld of één of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of
bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen of door
misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door
misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een derde tegen betaling of onder voornoemde
omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor tot het
verrichten van die (sexuele) handelingen beschikbaar stelde,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat
verdachte
-die [slachtoffer1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
een of meer andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer1] met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een
of meer andere lichaamsdelen heeft gegooid en/of
- die [slachtoffer1] bij de keel heeft gepakt en/of (vervolgens) de keel heeft dicht
gedrukt en/of (vervolgens) heeft dicht gedrukt gehouden en/of
- die [slachtoffer1] heeft vastgebonden en/of
- die [slachtoffer1] (met kracht) aan de haren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer1] heeft meegedeeld dat zij, die [slachtoffer1] dood moest en/of
- die [slachtoffer1] een geactiveerd stroomstootwapen tegen het lichaam heeft geduwd
en/of een stroomstootwapen (op dreigende wijze) heeft voorgehouden en/of laten
zien en/of
- die [slachtoffer1] heeft vastgepakt en/of meegesleurd en/of
- die [slachtoffer1] een snoer/koord om de hals, althans het lichaam heeft gedaan en/of
(vervolgens) dat snoer/dat koord heeft aangetrokken en/of (vervolgens) die
[slachtoffer1] een trapgat heeft ingeduwd
bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht of die misleiding hieruit dat verdachte misbruik heeft gemaakt van
zijn fysiek en/of psychisch overwicht over die [slachtoffer1] en/of van het feit dat die
[slachtoffer1] verliefd op hem was en/of verdachte al het geld dat die [slachtoffer1] verdiende
van haar afnam en/of opeiste waardoor die [slachtoffer1] financieel van verdachte
afhankelijk was en/of verdachte die [slachtoffer1] telkens vertelde dat hij om haar gaf
en/of als zij er niet was haar miste en/of waarna die [slachtoffer1] werderom naar
verdachte terug ging en/of wederom seks met mannen tegen betalding had.
en/of
bestaande die (ondernomen) handeling(en) hieruit dat verdachte de controle
hield over die [slachtoffer1] en telkens controleerde of haar inkomsten overeen kwamen
met haar werkzaamheden en/of verdachte voormelde agressieve handelingen
verrichtte jegens die [slachtoffer1] als zij niet of niet voldoende werkte in de
prostitutie en/of seks had tegen betaling en/of verdachte die [slachtoffer1] vastbond
of vasthield teneinde te voorkomen dat die [slachtoffer1] vluchtte en/of Verdachte
iedere keer als die [slachtoffer1] hem verliet, verdachte die [slachtoffer1] benaderde en vertelde
dat hij niet zonder haar kon en/of(vervolgens) als zij weer bij hem terug kwam
haar oplegde seks tegen betaling te hebben;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
augustus 2007 tot en met de maand november 2007, in elk geval in de periode
van de maand augustus 2007 tot en met de maand december 2007 te Culemborg
en/of elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) ter uitvoering van
het door hem voorgenomen misdrijf om een ander, genaamd [slachtoffer2],
(geboren 23 november 1990), ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot
het verrichten van één of meer seksuele handeling(en), met of voor een derde
tegen betaling, dan wel ten aanzien van die ander, [slachtoffer2] (geboren 23
november 1990) enige handeling, te weten
-verdachte die [slachtoffer2] heeft gezegd dat hij 22 jaar was, althans een stuk
jonger was dan hij, verdachte in werkelijkheid was, terwijl hij (veel) ouder
was en/of waardoor verdachte die [slachtoffer2] heeft misleid en die [slachtoffer2] de
indruk gaf dat hij een "normaal" vriendje van haar was en/of
-Verdachte die [slachtoffer2] onder zijn controle en/of zijn beinvloedingssfeer
wilde krijgen door haar meermalen, althans eenmaal te slaan en/of agressief te
bejegenen en/of angstgevoelens bij die [slachtoffer2] op te roepen en/of verdachte
meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer2] heeft gedwongen tegen haar zin seks
met hem, verdachte te hebben en/of verdachte zich lief jegens die [slachtoffer2]
gedroeg als zij deed wat hij haar opdroeg en/of zich agressief gedroeg als
zij niet of niet voldoende deed wat hij, verdachte die [slachtoffer2] opdroeg en/of
-verdachte die [slachtoffer2] meermalen, althans eenmaal heeft gevraagd/opgedragen
seks tegen betaling te hebben met mannen en/of voor hem, verdachte, te gaan
werken en/of verdachte die [slachtoffer2] daarbij heeft voorgehouden dat zij en/of
verdachte daarbij veel geld zouden verdienen en/of verdachte die [slachtoffer2]
heeft gedreigd de moeder van die [slachtoffer2] te vertellen dat die [slachtoffer2] een
hoer was en/of
-dat verdachte die [slachtoffer2] heeft voorgehouden dat hij vast zou komen te
zitten en/of als die [slachtoffer2] seks tegen betaling zou hebben en/of daarmee
veel geld zou verdienen, zij, verdachte en/of die [slachtoffer2] samen naar Marokko
konden vluchten en/of
heeft ondernomen,
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij/zij slachtoffer
zich daardoor beschikbaar zou (gaan) stellen tot het verrichten van die
handelingen, terwijl hij/zij slachtoffer de leeftijd van zestien, althans
achttien jaren nog niet had bereikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 13 juni 2012 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, die heeft aangegeven bepaaldelijk gemachtigd te zijn.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen [slachtoffer1], bijgestaan door mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. A. van Veen, heeft gerekwireerd.
De raadsman van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Daartoe heeft de raadman als eerste aangevoerd dat [slachtoffer1] reeds op 3 april 2001 aangifte heeft gedaan tegen verdachte van mensenhandel, welke aangifte bij de politie in het ongerede is geraakt en aldus niet meer aan het dossier kan worden toegevoegd. Derhalve is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Door dit vormverzuim kunnen twee essentiële getuigen niet meer worden gehoord, aangezien aangeefster zich de namen van deze getuigen niet meer kan herinneren, terwijl zij deze namen mogelijk in 2001 wel nog wist.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het kennelijk destijds de bedoeling was van de politie om de nieuwe aangifte van [slachtoffer1] te voegen bij de eerste aangifte die bij het korps Gelderland-Zuid was gedaan. Verdachte heeft er belang bij om de zaken gevoegd en spoedig te laten behandelen.
Door dit onzorgvuldige politieoptreden is het recht van verdachte op een eerlijk proces, waaronder het recht om getuigen te ondervragen en het recht op een spoedige behandeling van zijn zaak geschonden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie bestrijdt dit standpunt. Hij geeft aan dat verdachte – gelet op zijn proceshouding – niet in zijn verdediging is geschaad door de late aangifte. Dat was mogelijk wel het geval geweest als verdachte de aangifte op specifieke punten had bestreden, maar verdachte heeft volledig gezwegen.
Verdachte is evenmin in zijn verdediging geschaad door de schending van het recht op een spoedige behandeling van de zaak. De termijn daarvoor begint pas te lopen zodra verdachte op de hoogte is van de beschuldiging en dat was pas in 2007.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank levert het zoekraken van een aangifte geen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek op, zodat van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering geen sprake kan zijn. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de twee getuigen waar de raadsman op doelt, slechts zouden kunnen verklaren over de prostitutie in Den Haag. Nu dit niet in de tenlastelegging is opgenomen, is verdachte niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachtes recht op een eerlijk proces niet is geschonden. Weliswaar is er door de politie onzorgvuldig omgegaan met de eerste aangifte van [slachtoffer1], doch niet gebleken is dat verdachtes belangen hierdoor zijn geschaad. Verdachte heeft immers de gelegenheid gehad om getuigen te horen, hetgeen ook is geschied.
2b. Verzoek tot horen van getuige [naam]
Ter terechtzitting van 15 juli 2010 is het verzoek van de raadsman tot het horen van getuige [naam] bij de rechter-commissaris toegewezen. Op dat moment waren er geen adresgegevens van die getuige bekend. In het dossier bevindt zich een notitie van een medewerker van het kabinet rechter-commissaris, waarop vermeld staat dat de raadsman nog zal laten weten of hij achter de adresgegevens van de getuige kan komen. De raadsman heeft ter terechtzitting van 13 juni 2012 laten weten dat hij geen nadere gegevens van getuige [naam] aan het kabinet rechter-commissaris heeft overgelegd. De getuige [naam] is derhalve niet bij het kabinet rechter-commissaris verschenen en daarom niet gehoord.
Ter terechtzitting van 13 juni 2012 heeft de verdediging het verzoek tot het horen van getuige [naam] gehandhaafd. De raadsman heeft aangegeven dat hij niet beschikt over nadere gegevens van getuige [naam].
De rechtbank ziet van de oproeping van de niet verschenen getuige af, nu zij van oordeel is dat het niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting (of bij de rechter-commissaris) zal verschijnen.
3. De beslissing inzake het bewijs
Vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit. De officier van justitie wijst hiertoe op de aangifte van [slachtoffer2], de verklaring van de moeder van [slachtoffer2] en de door verdachte geschreven brief. Volgens de officier van justitie waren de handelingen van verdachte – het herhaald vragen en onder druk zetten – naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het delict.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet aan het bewijsminimum is voldaan. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een begin van uitvoering, nu er nog geen concreet plan was hoe en waar [slachtoffer2] haar werk zou gaan uitvoeren en er nog niets was geregeld om haar in de prostitutie te laten werken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, voor zover deze al bewezen zouden zijn, geen begin van uitvoering opleveren. De rechtbank komt tot dit oordeel nu in de onderhavige zaak niet is gebleken dat verdachte feitelijk bezig is geweest om [slachtoffer2] ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling. Verdachte heeft – voor zover dit al bewezen zou zijn – [slachtoffer2] enkel (meermalen) gevraagd of voorgesteld om voor hem te werken. Aangezien er verder geen actie is ondernomen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat aangeefster betrouwbaar is aangezien zij al eerder aangifte heeft gedaan van een vergelijkbaar feit wat door verdachte is erkend en waarvoor verdachte reeds is veroordeeld. De omstandigheden en verwondingen waarover [slachtoffer1] spreekt worden bevestigd door andere getuigen. De verklaring van aangeefster wordt door niemand in het geheel weersproken.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer1] die zij bij haar aangifte in 2008 heeft afgelegd van het bewijs moet worden uitgesloten omdat deze verklaring, doordat de aangifte uit 2001 is zoekgeraakt, onvoldoende op betrouwbaarheid kan worden getoetst. Daarnaast betwijfelt de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer1], omdat er veel verschillen zitten tussen de aangiftes uit 2000, 2008, de televisie-uitzending uit 2003 en de verklaring bij de rechter-commissaris uit 2010. Voorts is door de verdediging gesteld dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer1].
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de aangifte van [slachtoffer1] in 2008 van het bewijs moet worden uitgesloten en overweegt daartoe het navolgende. Het enkele gegeven dat [slachtoffer1] reeds in 2001 aangifte heeft gedaan met betrekking tot het tenlastegelegde onder 2 en deze verklaring zoek is geraakt, maakt niet dat de in 2008 afgelegde verklaring niet op betrouwbaarheid kan worden getoetst. Weliswaar kan [slachtoffer1] zich anno 2008 de namen van de jongen en het meisje met wie ze naar Den Haag is gereden niet meer herinneren, doch dit maakt niet dat haar verklaring onbetrouwbaar is. De verklaringen van [slachtoffer1] komen in grote lijnen overeen, maar op details zitten er verschillen in haar verklaringen. Deze onderlinge inconsistenties zijn deels te verklaren doordat de eerste verklaring niet op eigen initiatief van [slachtoffer1] is afgelegd, maar op aandringen van haar ouders en de politie en wel in een periode waarin zij nog verliefd op verdachte was. Voor een ander deel zijn de inconsistenties te verklaren doordat de verklaring van [slachtoffer1] op de DVD van de televisie-uitzending van de EO tot stand is gebracht door de EO met het oog op een televisie-uitzending, niet met het oog op waarheidsvinding. Deze inconsistenties op zich maken de verklaring van [slachtoffer1] dus niet onbetrouwbaar. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer1] wel betrouwbaar en zal deze tot het bewijs bezigen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de stelling van de raadsman dat er onvoldoende steunbewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, wordt weerlegd door de hierna genoemde bewijsmiddelen.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat ze van oktober 2000 tot maart 2001 heeft gewerkt in Amsterdam. Ze werkte zeven dagen per week en verdiende ongeveer 1000 gulden per dag. Al het geld ging naar verdachte. Tijdens het werk kwam verdachte regelmatig om het geld te pakken. Hij telde het geld. Dit moest kloppen met hetgeen ze verdiende. Verdachte werd agressiever. Hij gooide stenen bekers naar haar hoofd en sloeg met een riem. Hij sleurde haar alle kamers door. Hij heeft haar een keer zo aan de haren getrokken dat ze naar de kapper moest omdat ze de klitten er zelf niet meer uit kreeg. Als verdachte weed ging kopen, bond hij haar handen vast en haar voeten bond hij aan de verwarmingsbuis.
Verdachte bedreigde haar met een stroomstootwapen door op de knop van het wapen te drukken, waardoor je de elektrische lading zag. [slachtoffer1] is toen met hulp van de politie naar haar ouders gevlucht. Na een paar dagen belde verdachte dat hij haar miste en dat hij haar nooit meer zou slaan. Hij zei dat zijn leven niets voorstelde zonder haar. Ze is toen weer terug gegaan. Diezelfde avond heeft hij haar ‘helemaal lens’ geslagen. Verdachte heeft haar ook in aanwezigheid van (getuige4) geslagen. Verdachte gaf haar een harde trap, zo hard dat hij zijn teen bezeerde. In de periode daarna heeft hij geprobeerd haar te wurgen. Ze voelde handen om haar nek, de handen gingen steeds strakker en ze voelde dat ze haar bewustzijn ging verliezen. Hij heeft haar naakt op een stoel vastgebonden. Hij heeft de stoel omver getrapt, waardoor ze met stoel en al omviel. Vervolgens trapte hij in haar buik. Hierdoor liet ze haar urine lopen. Hij heeft haar complete ponyhaar uit het hoofd getrokken. Ze heeft dat moeten camoufleren met een haarband.
Hij heeft een snoer van de stereo om haar nek gedaan en gezegd dat ze dood moest. Hij sleurde haar naar het trapgat. Toen ze zei dat hij tegen haar zusje moest zeggen dat ze van haar hield, stopte hij. Als verdachte wegging bond hij haar vast. Ze heeft op een keer, toen ze vast gebonden was, door het raam gekeken en zag toen haar ouders over de Wallen lopen. Hij heeft een beugelfles Grolsch tegen haar knie gegooid, waardoor er iets verschoof in haar knie en ze een paar dagen niet kon lopen.
Het lukte haar op een gegeven moment om te vluchten. Ze is naar haar ouders gegaan. Toen ze daar ’s avonds zat te eten, stond verdachte ineens met een mes voor het raam. Ze is enorm geschrokken en onder de tafel gekropen. Haar vader heeft alle gordijnen dichtgedaan en de politie gebeld. Ze is vervolgens ondergebracht op een geheim adres en naar een opvanghuis gegaan. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer1] verklaard dat ze een dag nadat zij naar haar ouders was teruggegaan en verdachte met een mes voor de deur had gestaan, naar het politiebureau in Zeist is gegaan. Daar zijn foto’s gemaakt van haar blauwe plekken en van de kale plekken op haar hoofd.
Getuige [getuige1] (de moeder van [slachtoffer1]) heeft verklaard dat ze kale plekken op het hoofd van [slachtoffer1] heeft gezien. Ze heeft ook haar kapotte knie gezien. [slachtoffer1] heeft daar blijvend last van. In maart 2001 heeft de politie Zeist foto’s gemaakt van het letsel van [slachtoffer1]. In de periode van kerst 2000 tot 19 maart 2001 hebben ze geen contact met [slachtoffer1] gehad en hebben ze op de Wallen gelopen om haar te zoeken. Toen [slachtoffer1] definitief thuis was gekomen en ze aan tafel wilden gaan om te eten, werd er op het raam gebonkt. Dit was verdachte, hij riep om [slachtoffer1]. [slachtoffer1] dook onder de tafel, helemaal versteend.
Getuige (naam) heeft verklaard dat hij destijds bevriend was met verdachte en [slachtoffer1]. [slachtoffer1] heeft in Amsterdam en in Den Haag in de prostitutie gezeten. Hij heeft een half jaar in Amsterdam gewerkt en ging die tijd een paar keer per week in de middagpauze bij [slachtoffer1] en verdachte in een hotel langs. Hij merkte dat [slachtoffer1] meer teruggetrokken was dan daarvoor en dat ze vaak sliep.
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat ze bevriend was met [slachtoffer1] en dat ze nog bij [slachtoffer1] in Amsterdam is geweest. Ze heeft toen gezien dat [slachtoffer1] blauwe plekken had, alsof ze vingers in het gezicht had.
Getuige [getuige3] heeft verklaard dat [slachtoffer1] in de prostitutie is gaan werken in Amsterdam. Hij heeft van verdachte gehoord dat ze dat in het begin vrijwillig deed, maar dat ze later in een kamer in Amsterdam werd vastgebonden. Ze was eerst vrolijk, later niet meer. Hij heeft een keer een blauw oog bij [slachtoffer1] gezien. Hij heeft een keer in een slaapkamer op de Wallen een hoop gedoe gehoord dat leek op een vechtpartij. Hij heeft één keer gezien dat verdachte [slachtoffer1] tegen haar scheenbeen schopte. Verdachte had toen een gebroken teen.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode van de maand oktober 2000 tot en met maart 2001 te Amsterdam, een ander, genaamd [slachtoffer1], door geweld heeft gedwongen en door
misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die (seksuele) handelingen beschikbaar stelde,
bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hieruit dat verdachte
- die [slachtoffer1] meermalen, tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een of meer andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of gestompt en
- die [slachtoffer1] met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een
of meer andere lichaamsdelen heeft gegooid en
- die [slachtoffer1] bij de keel heeft gepakt en (vervolgens) de keel heeft dicht gedrukt en (vervolgens) heeft dicht gedrukt gehouden en
- die [slachtoffer1] heeft vastgebonden en
- die [slachtoffer1] (met kracht) aan de haren heeft getrokken en
- die [slachtoffer1] heeft meegedeeld dat zij, die [slachtoffer1] dood moest en
- die [slachtoffer1] een geactiveerd stroomstootwapen (op dreigende wijze) heeft voorgehouden en laten
zien en
- die [slachtoffer1] heeft vastgepakt en meegesleurd en
- die [slachtoffer1] een snoer/koord om de hals heeft gedaan
bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht hieruit dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn fysiek en/of psychisch overwicht over die [slachtoffer1] en van het feit dat die [slachtoffer1] verliefd op hem was en verdachte al het geld dat die [slachtoffer1] verdiende van haar afnam en/of opeiste waardoor die [slachtoffer1] financieel van verdachte afhankelijk was en verdachte die [slachtoffer1] telkens vertelde dat hij om haar gaf
en als zij er niet was haar miste en waarna die [slachtoffer1] wederom naar verdachte terug ging en
bestaande die (ondernomen) handeling(en) hieruit dat verdachte de controle
hield over die [slachtoffer1] en telkens controleerde of haar inkomsten overeen kwamen
met haar werkzaamheden en/of verdachte voormelde agressieve handelingen
verrichtte jegens die [slachtoffer1] als zij niet of niet voldoende werkte in de
prostitutie en/of seks had tegen betaling en verdachte die [slachtoffer1] vastbond
of vasthield teneinde te voorkomen dat die [slachtoffer1] vluchtte en/of Verdachte
iedere keer als die [slachtoffer1] hem verliet, verdachte die [slachtoffer1] benaderde en vertelde
dat hij niet zonder haar kon.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van de feiten en de grote inbreuk die is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Voorts heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte reeds eerder door de strafrechter is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr en met het gegeven dat de feiten al oud zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om¬stan¬dighe¬den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 8 juni 2010;
• een voorlichtingsrapportage van het Leger des Heils, d.d. 7 november 2008, betreffende verdachte;
• een voorlichtingsrapportage van het Leger des Heils, d.d. 2 april 2009, betreffende verdachte;
• een voorlichtingsrapportage van het Leger des Heils, d.d. 24 april 2009, betreffende verdachte; en
• een Pro Justitia rapportage, opgesteld door P.E. Geurkink, GZ-psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater, verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht), d.d. 7 augustus 2008.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft het slachtoffer, een jonge vrouw die verliefd was op verdachte, uitgebuit door haar te dwingen tot prostitutie. Om haar onder druk te zetten heeft hij grof geweld toegepast.
Verdachte heeft met zijn respectloze handelswijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit het slachtoffer. De gebeurtenissen hebben een grote psychische impact op het slachtoffer gehad en de rechtbank rekent verdachte deze feiten zeer zwaar aan. Dit alles, terwijl verdachte reeds op 22 april 2002 door de rechtbank was veroordeeld ter zake van het in de prostitutie brengen van hetzelfde slachtoffer terwijl zij nog minderjarig was.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf in aanmerking komt dan een forse gevangenisstraf. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist is, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.000,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 6.000,-, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen nu vrijspraak is bepleit ten aanzien van beide feiten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu een deel van de schade mogelijk het gevolg is van een andere zaak waarvoor verdachte reeds op 22 april 2002 is veroordeeld. De vordering is (mede daardoor) niet van eenvoudige aard. Meer subsidiair heeft de raadsman gevraagd om betaling in termijnen toe te staan.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de benadeelde partij is door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op € 5.000,-
Behandeling van de vordering levert voorzover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade – nu een deel van de schade mogelijk is veroorzaakt door een ander feit waarvoor verdachte reeds eerder is veroordeeld – een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 31 maart 2001.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank zal niet bepalen dat het bedrag in termijnen mag worden voldaan, nu het verzoek van de raadsman niet is onderbouwd en de rechtbank geen inzicht heeft in de draagkracht van verdachte.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f en 250a (oud) van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren¬.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 2:
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer1], te betalen € 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2001 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen € 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. H.G. Eskes (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2012.