RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/5063
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen, verweerder,
[naam 2], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 oktober 2011.
Bij besluit van 1 maart 2011 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden ter zake van geluidsoverlast afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 7 februari 2012 heeft [naam 2] zich gesteld als partij in het geding.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 15 mei 2012. Eiser is aldaar in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.A. Rinsampessy en K. Hendriks, beiden werkzaam bij verweerders gemeente. [naam 2] is eveneens verschenen.
3.1 Eiser heeft bij brief van 13 oktober 2010 verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het tussen 4.30 uur en 6.00 uur wegrijden (door [naam 2]) van een op korte afstand van zijn huis aan de [adres] te [woonplaats] geparkeerde vrachtauto, aangezien daarbij zoveel geluid wordt gemaakt dat de nachtrust stelselmatig wordt verstoord. Volgens eiser wordt artikel 5:9, eerste lid van de Algemene Plaatselijk Verordening van de gemeente Neerijnen (hierna: APV) overtreden.
3.2 Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen en heeft zich, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 8 september 2011, op het standpunt gesteld dat - samengevat - geen sprake is van een overtreding van het bepaalde in artikel 5:9, eerste lid, van de APV en dat daarom niet handhavend kan worden opgetreden. De commissie heeft aangegeven dat in de APV geen objectieve maatstaven zijn opgenomen aan de hand waarvan bepaald kan worden of sprake is van geluidsoverlast. Op advies van de Regio Rivierenland is aansluiting gezocht bij de Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar een inrichting (hierna: de circulaire) uit 1996, zoals deze door partijen wordt aangeduid. Deze circulaire toetst de equivalente geluidsniveaus ten gevolge van transportbewegingen van en naar een inrichting en laat de piekgeluiden buiten beschouwing (indirecte hinder). Uit het advies van J. Snoeijs, adviseur van de Regio Rivierenland van 10 januari 2011 komt naar voren dat aan de uit die circulaire voortvloeiende relevante geluidsnormen wordt voldaan.
Ter zitting heeft verweerder gewezen op de Wet geluidhinder. In deze wet zou thans datgene zijn geregeld wat daarvoor was opgenomen in de circulaire.
3.3 Eiser kan zich niet verenigen met de weigering om handhavend op te treden en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Bestreden wordt dat verweerder bij de beoordeling van de geluidhinder van de vrachtwagen in redelijkheid aansluiting kan zoeken bij de meetwijze en normen uit de circulaire. Bij brief van 2 mei 2012 heeft eiser een deskundigenrapport van Raadgevend Ingenieursbureau Cauberg-Huygen B.V. (hierna: Cauberg-Huygen) van 1 mei 2012 in het geding gebracht.
Cauberg-Huygen is in het rapport van 1 mei 2012 ingegaan op de verschillende vormen van geluidhinder. Wat de directe (geluid)hinder betreft is aansluiting gezocht bij de beoordelingssystematiek van de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. Wat de indirecte hinder betreft is aansluiting gezocht bij de - ook door de Regio Rivierenland gehanteerde - circulaire. Cauberg-Huygen is in het rapport tot de conclusie gekomen dat bij toetsing van de directe hinder de geldende geluidsnormen worden overschreden. Wat betreft indirecte hinder komt ook Cauberg-Huygen tot de conclusie dat volgens de circulaire geen sprake is van indirecte hinder. Wel wordt in dit verband opgemerkt dat sprake is van hoge hinderlijke geluidsniveaus die vanwege de lage frequenties (één beweging per periode) niet resulteren in een overschrijding van de over de gehele periode aanbevolen gemiddelde geluidsniveaus.
3.4 Ingevolge artikel 5:9, eerste lid, van de APV is het verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
3.5 De rechtbank is van oordeel dat artikel 5.9, eerste lid, van de APV de grondslag kan bieden voor handhavend optreden tegen geluidsoverlast veroorzaakt door het starten en wegrijden van een vrachtwagen. In de toelichting op dit artikel van de APV, zoals weergegeven in het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, is vermeld dat door opname van het bestanddeel “anderszins hinder of overlast wordt aangedaan” ook andere vormen van hinder of overlast dan uitzichtbelemmering verboden zijn. Hierbij kan worden gedacht aan geluidsoverlast, bijvoorbeeld ten gevolge van het starten en warmdraaien van grote voertuigen.
3.6 Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder als bedoeld in artikel 5:9 van de APV komt verweerder, vanwege het ontbreken van concrete normen terzake in de APV, beoordelingsvrijheid toe. Die beoordeling dient door de rechter derhalve terughoudend te worden getoetst. Dit ontslaat verweerder echter niet van de verplichting ter invulling van het begrip geluidhinder een normering te kiezen die bruikbaar is en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
3.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de weigering om te handhaven niet in redelijkheid op het advies van de Regio Rivierenland heeft kunnen baseren, nu deze instantie ter invulling van het begrip geluidhinder een normering heeft gekozen die geen recht doet aan de omstandigheden van het geval. Uit artikel 5:9 van de APV en de toelichting daarop moet worden afgeleid dat uitgegaan moet worden van de hinder die optreedt bij het starten, stationair draaien en wegrijden van de vrachtwagen, alsmede van alle daarbij horende geluidsoverlast. De door Regio Rivierenland gehanteerde methode is niet adequaat, aangezien hierbij alleen wordt uitgegaan van indirecte geluidhinder als gevolg van passerend wegverkeer. In het advies van Regio Rivierenland is het geluidsniveau berekend als gevolg van twee passages van de vrachtwagen op basis van een rijsnelheid van 15 kilometer per uur.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop door Cauberg-Huygen aansluiting is gezocht bij de normen voor directe hinder beter pas bij de onderhavige beoordeling.
Dat er geluidhinder optreedt wordt overigens in de e-mail van de heer J. Snoeijs, adviseur van de Regio Rivierenland van 4 januari 2011, onder verwijzing naar het hoge piekniveau in de nachtperiode, ook erkend.
3.8 De rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om een tussenuitspraak te doen. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
3.9 In de nieuwe beslissing op bezwaar zal verweerder ook dienen te beslissen op het
- ter hoorzitting in bezwaar gedane - verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
3.10 De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, alsmede een bedrag van € 1487,50 voor het rapport van Cauberg-Huygen.
Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 2361,50;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, voorzitter, en mr. W.R.H. Lutjes en mr. W.H.A.C.M. Bouwens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.