Parketnummer : 05/702178-11, 05/700801-11 en 05/701105-11
Datum zitting : 08 juni 2012
Datum uitspraak : 22 juni 2012
Vonnis van de rechtbank in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in Zwolle PPC.
raadsman : mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met het parketnummer 05/700801-11
hij op of omstreeks 31 maart 2011 te Doorwerth, gemeente Renkum, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 181,90 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (tankstation) Total Lommerrijk, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- gewapend met een mes en/of een scherp en/of puntig voorwerp, althans een op een mes en/of een scherp en/of puntig gelijkend voorwerp, dat tankstation is binnen gegaan en/of (vervolgens)
- in de richting van de kassa en/of kassa-medewerker ([slachtoffer]) is gelopen en/of (vervolgens)
- dat mes en/of dat scherpe en/of puntige voorwerp in de richting van die [slachtoffer] is gelopen, in elk geval dat mes en/of dat scherpe en/of puntige voorwerp duidelijk zichtbaar heeft getoond en/of heeft vastgehouden en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "ik wil geld" en/of "openmaken, openmaken snel", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- een hoeveelheid geld (ongeveer 181,90 euro) uit de kassa heeft gepakt en/of gegrist;
in de zaak met het parketnummer 05/701105-11:
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2011 tot en met 12 mei 2011 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de Leoniusstraat) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 149, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2011 tot en met 12 mei 2011 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de Leoniusstraat heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (het verbreken van de verzegeling van de elektriciteitsmeter en/of vervolgens) het aanleggen van een elektriciteitsaansluiting buiten die meter om);
in de zaak met het parketnummer 05/702178-11
hij op of omstreeks 14 december 2011 te Oosterbeek, gemeente Renkum, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen als omschreven in artikel 312 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk op of aan de openbare weg (de Utrechtseweg), in de directe nabijheid van een Shell tankstation een (slagers)mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
Ter terechtzitting van 23 maart 2012 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd. De zaak is laatstelijk op 8 juni 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: Servauto B.V. te Voorburg.
3. De beslis¬sing inzake het bewijs
In de zaak met het parketnummer 05/700801-11
Nu verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en voorts geen vrijspraak is bepleit, is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pag. 10;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 juni 2012.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 31 maart 2011 te Doorwerth, gemeente Renkum, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 181,90 euro), geheel toebehorende aan (tankstation) Total Lommerrijk, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- gewapend met een scherp en/of puntig voorwerp, dat tankstation is binnen gegaan en (vervolgens)
- in de richting van de kassa en kassa-medewerker ([slachtoffer]) is gelopen en (vervolgens)
- dat scherpe en/of puntige voorwerp duidelijk zichtbaar heeft getoond en heeft vastgehouden en (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "openmaken, openmaken snel", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en (vervolgens)
- een hoeveelheid geld (ongeveer 181,90 euro) uit de kassa heeft gepakt en/of gegrist.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
In de zaak met het parketnummer 05/701105-11
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich vanaf 2 april 2011 heeft schuldig gemaakt aan het hem tenlastegelegde onder
feit 1 en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het binnentreden van de woning van verdachte door de politie op 12 mei 2011 onrechtmatig was. De machtiging tot binnentreden was namelijk al verstrekt vóórdat een verdenking kon bestaan. De betrokken verbalisanten gingen, in het bezit van de machtiging, naar de woning van verdachte. Op dat moment beschikte de politie alleen over een (onduidelijke) melding. De eigen waarneming van de verbalisanten -volgens het dossier (mede) aanleiding voor het onderzoek- is pas gedaan toen hij, met de machtiging dus al op zak, ter plaatse arriveerde.
Het door het onrechtmatig binnentreden verkregen bewijsmateriaal dient naar de mening van de raadsman, als ‘fruit of the poisonous tree’, dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Aangezien er dan onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient zijn cliënt van beide, onder dit parketnummer ten late gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het verweer van de verdediging ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het binnentreden in de woning van verdachte onrechtmatig was en er aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, en voorts, indien dit het geval is, welk rechtsgevolg daaraan dient te worden verbonden. Bij de keuze van het toe te passen rechtsgevolg dient de rechtbank ingevolge artikel 359a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor verdachte wordt veroorzaakt. Daarbij geldt dat bewijsuitsluiting -zoals door de verdediging bepleit- volgens vaste jurisprudentie uitsluitend aan de orde kan komen indien bewijsmateriaal is verkregen als rechtstreeks resultaat van de opsporingshandelingen waarbij het vormverzuim is begaan en bovendien door de onrechtmatige bewijsgaring een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden en een verdachte hierdoor rechtstreeks in zijn belangen is geschaad.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte leidt de rechtbank af dat de machtiging tot binnentreden reeds in het bezit was van de verbalisanten op het moment dat zij zich begaven naar de woning van verdachte. Daar zou zich volgens een niet nader omschreven melding in het bedrijfsprocessensysteem een hennepkwekerij bevinden. Uit het dossier volgt niet dat, voorafgaand aan de vestrekking van deze machtiging, nader onderzoek bij de woning was gedaan. Pas toen de betrokken verbalisanten ter plaatse van de woning van verdachte kwamen, namen zij waar dat uit de woning een sterke wietlucht kwam. De vermelding in het ‘Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij’ dat deze waarneming mede aanleiding vormde voor het onderzoek, suggereert dat de verstrekking van de machtiging tot binnentreden mede was gebaseerd op deze waarneming. Deze suggestie is evenwel onjuist. De rechtbank houdt het er voor dat de machtiging tot binnentreden enkel op basis van de melding in het bedrijfsprocessensysteem, waarover het ’Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij’ relateert, is afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke melding -waarvan op basis van het dossier de aard en herkomst niet te achterhalen zijn- alleen niet voldoende is om een redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht vast te kunnen stellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de machtiging tot binnentreden (nog) niet verstrekt had mogen worden. Nu de betrokken verbalisanten toch op basis van deze machtiging de woning hebben betreden zonder toestemming van verdachte terwijl van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen geen sprake was, concludeert de rechtbank dat er onrechtmatig is binnengetreden. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv en betreft een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde waardoor de belangen van de verdachte zijn geschaad. De rechtbank acht het onacceptabel dat de politie door op deze wijze te handelen de wettelijke waarborgen omtrent het binnentreden in woningen met voeten heeft getreden. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat uitsluiting dient te volgen van het bewijs dat voortvloeit uit het onrechtmatige binnentreden. Naar het oordeel van de rechtbank dienen in deze óók de verklaringen van verdachte en de aangifte door Liander te worden uitgesloten omdat er geen andere factoren zijn die hebben bijgedragen aan de verkrijging van deze bewijsmiddelen.
Aldus kan als bewijsmiddel slechts resteren de melding in het bedrijfsprocessensysteem. Nog los van de vraag of een dergelijke melding kan worden aangemerkt als een wettig bewijsmiddel, hetgeen in het midden kan blijven, is deze melding zonder ander wettig bewijs onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank concludeert dan ook dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde en spreekt hem daarvan vrij.
In de zaak met het parketnummer 05/702178-11
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde voorbereiding van een overval. Ondanks het feit dat niet gebleken is van uitgebreide voorbereidingshandelingen door verdachte, is de officier van justitie van mening dat er, mede op grond van meerdere verklaringen van verdachte, van uitgegaan kan worden dat het wel degelijk zijn intentie is geweest om het pompstation te overvallen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak nu de eerste verklaring van zijn cliënt ten overstaan van de verbalisanten van politie, wegens strijd met de Salduz-norm dient te worden uitgesloten van het bewijs. De door zijn cliënt nadien afgelegde verklaringen zijn hem min of meer in de mond gelegd. De door de verbalisanten van politie gebruikte verhoortechnieken leken voornamelijk gericht op het herstel van eerder door de politie gemaakte fouten. Omdat bovendien de verschillende verklaringen van zijn cliënt niet eenduidig zijn, valt niet af te leiden wat de feitelijke toedracht van zijn handelen is geweest. Om die reden is de raadsman van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zijn cliënt zich heeft schuldig gemaakt aan dit feit.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het eerste verweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt. Als een aangehouden verdachte niet, of niet binnen redelijke grenzen, de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor overleg te plegen met een advocaat, levert dat in beginsel een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv op. In de regel leidt dit vormverzuim tot uitsluiting van het bewijs van een hierdoor verkregen verklaring. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. Vaststaat dat verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor op 15 december 2011 niet de gelegenheid heeft gekregen een advocaat te raadplegen (terwijl hij uitdrukkelijk had aangegeven dit wel te willen) en dat hij van zijn recht daarop niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. De rechtbank is dan ook, met de raadsman, van oordeel dat de verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens dit eerste verhoor d.d. 15 december 2011 bij de politie, dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Vervolgens overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft, benevens zijn eerder genoemde eerste verklaring, diverse andere verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn wisselend en innerlijk tegenstrijdig. In enkele verklaringen lijkt verdachte te bevestigen dat hij van plan was het Shell tankstation te beroven. In andere verklaringen echter, ontkent hij dat nadrukkelijk. Nu op basis van de overige bewijsmiddelen in het dossier (zoals bijvoorbeeld de getuigenverklaringen) niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte zich met een mes op de openbare weg in de nabijheid van een Shell tankstation heeft begeven ter voorbereiding van een overval op dit tankstation, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclasse¬ring, dat opname in een verslavingszorginstelling voor de duur van ten hoogste één jaar of zoveel korter als de reclassering in overleg met de leiding van de inrichting wenselijk acht, bevolen zal worden, en voorts dat een meldingsgebod en de verplichting om mee te werken aan urinecontroles zullen worden opgelegd, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman, die concludeert tot vrijspraak voor de feiten genoemd onder de parketnummers 05/701105-11 en 05/702178-11, heeft gepleit voor oplegging van een vrijheidsstraf die in ieder geval niet langer is dan de periode die zijn cliënt reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel van acht maanden, als stok achter de deur. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat zijn cliënt, maar ook de maatschappij, het meest gebaat is bij behandeling van zijn cliënt.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 29 februari 2012;
• een voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland, d.d. 21 oktober 2011, betreffende verdachte;
• een NIFP consult d.d. 19 december 2011, door drs. Gotink, betreffende verdachte,
• een Multidisciplinair rapport van drs. Breuker, psycholoog, gedateerd 4 juni 2012 en van dr. Kaiser, psychiater, gedateerd 1 juni 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Uit de rapportage van de Reclassering blijkt dat de rapporteur niet duidelijk is geworden of verdachte lijdt aan een stoornis van de geestvermogens. Wel is hem gebleken dat verdachte ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten dakloos was en in de schuldsanering zat. De conclusie van de Reclassering was dan ook dat verdachte steun en begeleiding nodig heeft. Tijdens het NIFP consult heeft verdachte tegenover dr. Gotink voor het eerst gesproken over het feit dat hij stemmen zou horen. Tijdens de gesprekken met de psycholoog drs. Breuker vertelde verdachte eveneens over psychotische klachten. Om die reden is verdachte overgeplaatst vanuit de PI Arnhem naar de PPC te Vught, alwaar vanaf maart 2012 geen psychotische klachten, angst of stress meer werden waargenomen. Drs. Breuker concludeert dat er bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis N.A.O. Deze stoornis is vermoedelijk drugsgerelateerd. Tevens is er sprake van cannabis-afhankelijkheid en mogelijk van alcoholmisbruik. Verdachte functioneert voorts op zwakbegaafd niveau. Onderzoeker acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en schat de kans op herhaling verhoogd in. De rapporteur acht een gedwongen strafrechtelijk kader waarbinnen een (poli) klinische behandeling bij een forensische verslavingskliniek en begeleiding door de reclassering wordt opgelegd, noodzakelijk.
De psychiater, dr. Kaiser, concludeert niet tot aanwezigheid van een psychotische stoornis bij verdachte. Tegenover haar heeft verdachte zich niet uitgelaten over het horen van stemmen, maar heeft hij aangeven eerder hierover verklaard te hebben om te bewerkstelligen dat hij geholpen zou worden. Dr. Kaiser is van mening dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en cannabis-afhankelijkheid bij mogelijk vermijdende en afhankelijke trekken in zijn persoonlijkheid. Zij acht verdachte, net als drs. Breuker, verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten. Indien de verslaving van verdachte niet wordt behandeld, acht zij het recidivegevaar hoog. Zij adviseert klinische behandeling bij Iriszorg (voor de duur van naar verwachting één jaar). Indien zich bij verdachte toch een psychose zou ontwikkelen, adviseert zij opname in een dubbeldiagnose kliniek.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf opleggen, die vanwege de vrijspraak door de rechtbank, lager is dan de door de officier geëiste straf, en wel voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, alsmede om klinische opname te bevelen in een instelling van Iriszorg of in een andere door de reclassering aan te wijzen soortgelijke instelling voor verslavingszorg voor de duur van ten hoogste één jaar of zoveel korter als de reclassering in overleg met de leiding van de inrichting wenselijk acht, als ook om op te leggen een meldingsgebod, een verbod op het gebruik van alcohol en drugs en de verplichting om mee werken aan bloed- en urinecontroles.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Servauto Nederland B.V. heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder parketnummer 05/700801-11 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.886,36.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 2.630,64, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 61,90 aan gemaakte kosten door diefstal van het geld, alsmede een klein bedrag aan gederfde inkomsten door de rechtbank naar redelijkheid te schatten.
Voor het overige heeft de raadsman verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering nu bepaling van het schadebedrag een te zware belasting van het strafproces zou opleveren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 395,- (driehonderd en vijf en negentig euro) aan materiële schade, zijnde € 61,90 aan gestolen geld en € 333,10 aan gederfde inkomsten, toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken op dat bedrag is begroot.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van vergoeding van materiële schade omdat een nadere beoordeling van deze schadeposten een onevenredige belasting van het strafgeding zou meebrengen.
6b. De beslissing inzake in beslag genomen goederen
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes toebehoort aan de verdachte en aan hem zal moeten worden teruggegeven.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 24c, 36f, en 310, 312 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 05/701105-11 bij feit 1 en feit 2 en onder parketnummer 05/702178-11 ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/700801-11 ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich binnen de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht,
- Veroordeelde zal zich melden en laten opnemen en verblijven in een instelling van Iriszorg, of een andere, vergelijkbare instelling voor verslavingszorg, teneinde zich klinisch te laten behandelen voor de duur van maximaal één jaar,of zoveel minder als door de reclassering noodzakelijk wordt geacht,
- Veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van deze instelling zullen worden gegeven,
- Veroordeelde zal zich, aansluitend op het klinische traject, ambulant laten behandelen door in een instelling van Iriszorg, of een andere, vergelijkbare instelling voor verslavingszorg,
- Veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven,
- Veroordeelde is verboden alcohol en drugs te gebruiken,
- Veroordeelde is verplicht mee te werken aan bloed- en urinecontroles.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Servauto Nederland B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan Servauto Nederland B.V., te betalen een bedrag van € 395,- (driehonderd en vijfennegentig euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Servauto B.V. Nederland, te betalen € 395,- (driehonderd vijfennegentig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 (zeven) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing ten aanzien van het beslag
Beveelt de teruggave van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes aan de rechthebbende, zijnde verdachte.
Aldus gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. R.M. Maanicus en mr. J.W.T.M. Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2012.