zaaknummer / rolnummer: 223949 / HA ZA 11-1580
Vonnis in derdenverzet van 30 mei 2012
[eiser],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAYA B.V.,
gevestigd te Gouda,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CVG INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Woerden,
eisers in het derdenverzet,
advocaat mr. R.A. Oskamp te Amsterdam,
1. [curator A]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALD PRODUCTIE DONGEN B.V.,
kantoorhoudend te Breda,
in de zaak waarvan derdenverzet eiser tot verificatie,
gedaagde in het derdenverzet,
advocaat mr. P.E. [curator A] te Breda,
2. [curator B]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
LUTA B.V.,
wonende te Amsterdam,
in de zaak waarvan derdenverzet verweerder tot verificatie,
gedaagde in het derdenverzet,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook als respectievelijk [eiser sub 1 in het derdenverzet], Jaya, CVG, mr. [curator A] q.q. en mr [curator B] q.q. aangeduid, maar overigens eisers en gedaagden in het derdenverzet genoemd worden. De twee failliete b.v.’s worden BPD en Luta genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door deze rechtbank op 20 juli 2011 tussen eiser en verweerder tot verificatie gewezen renvooivonnis onder zaaknummer/rolnummer 216039 / HA ZA 11-793
- de dagvaarding in derdenverzet
- de akte inbreng producties van de eisers in derdenverzet
- het tussenvonnis van 28 december 2011.
1.2. Vervolgens heeft in overleg tussen de rechtbank en partijen niet de geplande comparitie na antwoord plaatsgevonden. Om redenen van proceseconomie is ervoor gekozen mr. [curator A] q.q. zijn ontvankelijkheidsverweer bij akte te laten formuleren, eisers in het derdenverzet de gelegenheid te geven daarop te reageren en vervolgens vonnis te bepalen.
1.3. Daarop is verder geprocedeerd. Dit blijkt uit:
- de rolverwijzing van 23 maart 2012
- de akte van mr. [curator A] q.q.
- de antwoordakte van de eisers in derdenverzet.
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Deze zaak begint bij de verhouding tussen twee vennootschappen, BPD en haar vrijwel enige klant Bald Handelsonderneming B.V. (BHO). BHO heeft op een ogenblik de samenwerking met BPD verbroken met een beroep op wanprestatie van BPD. Op 5 februari 2008 is BPD’s faillissement gevolgd met de benoeming van mr. [curator A] tot curator.
2.2. Bij de rechtbank Breda heeft mr. [curator A] q.q. een vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid ingesteld tegen CVG, Jaya en [eiser sub 1 in het derdenverzet] als indirect bestuurders van BPD. Hierin stelt mr. [curator A] q.q. dat er sprake is van wanbeleid omdat BPD tegen beter weten in haar verplichtingen jegens BHO heeft opgeschort en daarmee welbewust het risico heeft genomen dat BHO de samenwerking met BPD zou verbreken.
2.3. Bij de Arnhemse rechtbank wordt het faillissement van Luta behandeld, de direct bestuurder van BPD. Er is een verificatievergadering gehouden in dit faillissement. Op de verificatievergadering zijn thans gedaagden niet verschenen. Mr. [curator A] q.q. heeft ter verificatie een vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid ingediend. De curator van Luta, mr. [curator B], heeft de vordering van mr. [curator A] q.q. betwist, maar is in de desbetreffende renvooiprocedure (216036 / HA ZA 11-793) niet verschenen.
2.4. Mr. [curator A] q.q. is in die renvooiprocedure bij vonnis van 20 juli 2011 in het gelijk gesteld. Het dictum van dat vonnis luidt:
De rechtbank
3.1 erkent de vordering van eiser tot verificatie in het faillissement van Luta B.V. tot een bedrag van EUR 1.800.206,80 (…),
3.2 laat eiser tot verificatie toe tot een bedrag van EUR 1.800.206,80 als schuldeiser in het faillissement van Luta B.V. uit hoofde van zijn vordering ex art. 2:9 en 2:248 BW,
3.3 veroordeelt verweerder tot verificatie in de proceskosten (…).
2.5. In de onder 2.2 bedoelde procedure voor de rechtbank Breda stelt mr. [curator A] q.q. dat doordat de aansprakelijkheid van Luta, de direct bestuurder van BPD, vaststaat, op grond van art. 2:248 Burgerlijk Wetboek (BW) jo. Art. 2:11 BW aansprakelijkheid jegens de boedel ook is komen te rusten op CVG, Jaya en [eiser sub 1 in het derdenverzet].
3. Het geschil
3.1. Eisers komen in derdenverzet van het vonnis van 20 juli 2011 in de renvooiprocedure (216036 / HA ZA 11-793). Zij wijzen erop dat mr. [curator A] q.q. in de procedure voor de rechtbank Breda het Arnhemse renvooivonnis gebruikt als grond voor hun aansprakelijkheid als indirect bestuurders van BPD voor de vordering van EUR 1.800.206,80. Daarin ligt hun belang bij het derdenverzet. Hierin wordt gevorderd
- te verklaren dat het verzet gegrond is,
- primair het vonnis waarvan verzet te vernietigen,
- subsidiair het vonnis waarvan verzet te wijzigen zodat het de rechten van [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. niet langer benadeelt, dan wel op een in goede justitie te bepalen wijze,
- met veroordeling van [curator A] q.q. c.s. in de kosten van de procedure in derdenverzet.
3.2. Mr. [curator A] q.q. voert verweer waarbij hij vooropstelt dat [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. niet ontvankelijk is in het derdenverzet. Hiertoe zal de rechtbank zich, zoals hierboven aangegeven, thans beperken. De rechtbank zal hierna voor zover dat van belang is, nader op de stellingen van partijen ingaan.
4. De beoordeling
4.1. De grondslag van het derdenverzet is te vinden in art. 376 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Derden zijn bevoegd zich te verzetten tegen een vonnis hetwelk hunne regten benadeelt, indien zij noch in persoon, noch wettiglijk vertegenwoordigd, of indien zij welke zij vertegenwoordigen, in het regtsgeding niet zijn geroepen, of door voeging of tusschenkomst geene partij zijn geweest.
4.2. [eiser sub 1 in het derdenverzet] noch Jaya of CVG is partij geweest in de renvooiprocedure. Aan die formele eis lijkt dus voorshands voldaan. Een renvooiprocedure is echter geen gewone civiele procedure, die zijn regeling geheel vindt in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar een bijzondere, in de Faillissementswet (Fw) geregelde procedure. Art. 122 Fw stelt strakke grenzen voor deze bijzondere procedure die het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet stelt. In dit artikel wordt onder meer de renvooiprocedure uitgesloten voor schuldeisers die op de verificatievergadering ‘geen betwisting hebben gedaan’. Dit laatste hangt samen met het feit dat iedere schuldeiser de op de verificatievergadering genoemde vorderingen mag betwisten.
4.3. De rechtbank leidt uit dit systeem af dat de renvooiprocedure wat betreft haar partijen door de Faillissementswet strikt beperkt wordt tot degenen die aan de verificatievergadering mochten deelnemen en ook daaraan hebben deelgenomen.
4.4. Uit de stukken blijkt dat Jaya een vordering had op Luta en als zodanig aan de verificatievergadering mocht deelnemen. Dat heeft zij niet gedaan en de rechtbank is van oordeel dat gelet op het systeem van de Faillissementswet voor haar dan ook geen mogelijkheid van derdenverzet in de renvooiprocedure openstaat.
4.5. Hetzelfde geldt voor Luta’s direct bestuurder CVG. Partijen zijn het er terecht over eens dat zij als bestuurder aan de verificatievergadering van Luta mocht deelnemen. Zij heeft ervoor gekozen dat niet te doen en daardoor staat ook voor haar geen derdenverzet open.
4.6. [eiser sub 1 in het derdenverzet] was noch direct bestuurder van een bij de verificatie betrokken rechtspersoon, noch schuldeiser van Luta, stelt [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. Aangenomen dat hij daarmee geen recht had ter verificatievergadering te verschijnen, moet worden nagegaan of voor hem dan wel de mogelijkheid van derdenverzet in de renvooiprocedure open staat.
4.7. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend omdat [eiser sub 1 in het derdenverzet] door het renvooivonnis niet in zijn rechten benadeeld is.
4.8. Bij dit laatste staat voorop dat het renvooivonnis slechts inhoudt wat hierboven onder 2.4 is weergegeven.
4.9. [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. benadrukt dat CVG en Jaya weliswaar ten tijde van de verificatievergadering bevoegd waren om de vordering van mr. [curator A] q.q. te betwisten, maar dat er geen enkele aanleiding voor betwisting was gelet op de toestand van de boedel; het boedelactief was € 18,22. Zou dan, vraagt [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. zich af, de rol van art. 2:11 BW een grond zijn geweest om te verschijnen op de verificatievergadering als CVG alleen namens Luta de vordering van mr. [curator A] q.q. mocht betwisten?
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de rechtvaardiging van de niet ontvankelijkheid van [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. in het antwoord op deze vraag van [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s.. CVG mocht als bestuurder op de verificatievergadering verschijnen en daar de vordering van mr. [curator A] q.q. betwisten. Deze betwisting zou de aansprakelijkheid van de direct bestuurder en daarmee, via art. 2:11 BW, van de indirecte bestuurders onmiddellijk raken. Zou immers de vordering van mr. [curator A] q.q. niet geverifieerd worden, dan zou de rechtbank niet hebben beslist dat hij werd toegelaten tot een bedrag van € 1.800.206,80 als schuldeiser uit hoofde van zijn vordering ex art. 2:9 en 2:248 BW, de beslissing die mr. [curator A] volgens [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. ten onrechte gebruikt in de Bredase procedure.
4.11. In zoverre is dus de redenering van [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. dat het zinloos was om ter verificatievergadering te verschijnen, onjuist. Dat is echter niet van belang omdat, zoals [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. zelf onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 september 2010, JOR 2012/122 aanvoert, de Bredase rechtbank uitsluitend de verificatie van de vordering van mr [curator A] q.q., niet de grondslag van zijn vordering als vaststaand mag aannemen.
4.12. De kracht van gewijsde van het renvooivonnis betekent immers alleen dat daardoor het bestaan, de aard in verband met een mogelijke voorrangspositie en de omvang van de vordering in het faillissement vaststaan. Dit betekent uitsluitend dat de failliet en de medeschuldeisers moeten accepteren dat de – mogelijk bevoorrechte – rechthebbende op de geverifieerde vordering meedeelt in de boedel. De juistheid van de aan de vordering ten grondslag liggende feiten staat daarmee in het faillissement nog niet vast en zeker niet in een andere procedure.
4.13. De slotsom is dat niet alleen formeel de mogelijkheid tot derdenverzet niet open staat voor Jaya en CVG, maar dat het belang bij derdenverzet zoals eisers dat stellen (zie 3.1) niet bestaat. De rechtbank Breda zal zelfstandig de grondslag van de ketenaansprakelijkheid moeten beoordelen en heeft daarbij slechts als vaststaand feit de beperkte betekenis van het renvooivonnis te accepteren.
4.14. [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. voert voorts aan dat het beroep dat mr. [curator A] q.q. in de Bredase bodemprocedure doet op art. 2:11 BW, ongerechtvaardigd is. Dat ligt, zoals uit het voorgaande volgt, ter beoordeling voor aan de rechtbank Breda en daarover kan noch mag deze rechtbank een uitspraak doen.
4.15. Het voorgaande betekent dat het preliminaire verweer van mr. [curator A] q.q. opgaat. [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen in het derdenverzet.
4.16. [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij zal de rechtbank als uitgangspunt de intrinsieke waarde van de vordering nemen, die blijkt uit overweging 2.4 hierboven. Daarbij brengt de rechtbank in herinnering dat op verzoek van mr. [curator A] q.q. de procedure beperkt is gebleven tot een beoordeling van zijn ontvankelijkheidsverweer zonder zitting.
4.17. De kosten aan de zijde van mr. [curator A] q.q. c.s. worden begroot op € 3.211,00 voor salaris van de advocaat (1,0 punt × tarief € 3.211,00).
4.18. De kosten aan de zijde van de niet verschenen gedaagde mr. [curator B] q.q. worden begroot op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart eisers in het derdenverzet niet ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2. veroordeelt [eiser sub 1 in het derdenverzet] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van mr. [curator A] q.q. tot op heden begroot op € 3.211,00 en aan de zijde van mr [curator B] q.q. op nihil,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.