ECLI:NL:RBARN:2012:BW7905

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700243-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met geweldscomponent

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die op 10 februari 2012 te Zaltbommel een poging tot diefstal met geweld heeft gepleegd, heeft de rechtbank op 8 juni 2012 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.H.J. van Gaal, werd beschuldigd van het samen met een medeverdachte plegen van een gewapende overval op een juwelierszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich op de bewuste avond met een kloofhamer en gezichtsbedekking naar de juwelier hebben begeven, met de intentie om sieraden te stelen. Tijdens de zitting op 25 mei 2012 heeft de officier van justitie gerekwireerd en de verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van de intentie om geweld te gebruiken.

De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op het punt stonden de overval te plegen, maar dat zij zijn gestopt door de aanwezigheid van getuigen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor de geweldscomponent, maar dat de poging tot diefstal wel bewezen was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen en een werkstraf van 180 uren, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hebben op poging tot diefstal en de strafbaarheid van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de poging tot diefstal en de impact daarvan op de slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/700243-12
Datum zitting : 25 mei 2012
Datum uitspraak : 08 juni 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de rechtbank in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [ve[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
Officier van justitie : mr. A. Reah
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Zaltbommel,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit de juwelierszaak [juwelierszaak] aan de [adres]
aldaar weg te nemen geld en/of sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan
Juwelier [juwelierszaak], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen medewerkers in die juwelierszaak, te plegen met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren,
tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
met voormeld oogmerk, voorzien van gezichtsbedekking (integraalhelm op en/of
capuchon over hoofd en/of sjaal voor de mond) en met een grote hamer/kloofbijl
in de hand(en), in de richting (van de toegangsdeur) van die juwelierszaak is
toegelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Zaltbommel,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om in de
juwelierszaak [juwelierszaak] aan de [adres] aldaar zich of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
medewerkers in die juwelierszaak te dwingen tot de afgifte van geld en/of
sieraden, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Juwelier [juwelierszaak], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
met voormeld oogmerk, voorzien van gezichtsbedekking (integraalhelm op en/of
capuchon over hoofd en/of sjaal voor de mond) en met een grote hamer/kloofbijl
in de hand(en), in de richting (van de toegangsdeur) van die juwelierszaak is
toegelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Zaltbommel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweldpleging en/of afpersing
(overval op een juwelier), opzettelijk een integraalhelm en/of zwarte sjaals
en/of een grote hamer/kloofbijl en/of een bromscooter en/of een (plastic) tas
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 mei 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
De officier van justitie, mr. A. Reah, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de avond van 10 februari 2012 is verdachte [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de juwelierszaak aan de [adres] te Zaltbommel gereden. Zij hadden de bedoeling om met een kloofhamer met scherpe punt en een lengte van ongeveer een meter, de vitrines van de winkel in te slaan en sieraden daaruit weg te nemen. Zij zijn beiden, voorzien van gezichtsbedekking, verdachte met integraalhelm en medeverdachte [medeverdachte] met een capuchon op en een sjaal voor zijn mond, richting de winkel gelopen. Verdachte [verdachte] had de kloofhamer in zijn handen en medeverdachte [medeverdachte] had een plastic tas bij zich om daarin de buit te stoppen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld, aangezien de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het voltooien van de diefstal met geweld, danwel afpersing.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat beide verdachten van plan zijn geweest geweld tegen personen te gaan gebruiken bij de uitvoering van hun plan. Het was, volgens de verklaring van verdachte, de bedoeling om met de kloofhamer de vitrine vanaf de buitenkant van de winkel in te slaan en op geen enkele wijze geweld te gebruiken, dan wel te dreigen met geweld, tegen personen. Nu uit het dossier niet blijkt van het ten laste gelegde geweld, dient verdachte ten aanzien van de geweldscomponent te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van een bewezenverklaring van een poging tot diefstal met braak.
Beoordeling door de rechtbank
Om vast te kunnen stellen of er sprake is van een poging tot een strafbaar feit, dient er sprake te zijn van het voornemen van de dader om een misdrijf te plegen en dient een begin van uitvoering zich te hebben geopenbaard. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn medeverdachte het voornemen hadden om met de kloofhamer de vitrine van de juwelier in te slaan en sieraden weg te nemen. Uit de webhistorie van de Blackberry van verdachte [verdachte] leidt de rechtbank voorts af dat hij bewust heeft gezocht op zoektermen als ‘juwelier Zaltbommel’, ‘gelaagd glas juwelier’, ‘gelaagd glas juwelier breken’ en ‘gepantserd glas breken’. Verder zijn ter terechtzitting camerabeelden getoond. Hierop is te zien dat een man met een helm en een man met witte tas samen dicht bij elkaar op het trottoir staan, ongeveer anderhalve meter voor de deur van de juwelier. Enkele zich in de nabije omgeving bevindende voetgangers lopen voorbij. De man met helm houdt een grote hamer schuin omhoog en loopt iets versneld richting de juwelierszaak. De man met witte tas volgt op korte afstand. Op dat zelfde moment komt een man uit een naburige winkel. Die man loopt schuin over het trottoir in de richting van beide mannen en later in de richting van een auto die voor de juwelierszaak geparkeerd staat. Het gezicht van de man is gericht op beide mannen op het moment dat hij achter oranje reclamebord langs loopt. De man met de witte tas staat dan met de rug naar de gevels en met zijn gezicht voorover gebogen naar de straat gericht, op het moment dat de man uit de winkel op enkele stappen afstand tussen het oranje reclamebord en de beide mannen loopt. Vervolgens loopt de man met witte tas weg, gevolgd door de man met helm en hamer. De man met helm maakt een wegwerpgebaar. De man uit de winkel blijft kijken naar beide mannen vanaf het moment dat hij bij het oranje reclamebord is. Hij staat stil met het gezicht gericht naar beide mannen en kijkt hen na. De man met de helm kijkt rechts over zijn schouder in de richting van de man uit de winkel die dan al bijna bij een auto is. De man met de helm loopt vervolgens naast de man met de witte tas. De man met de helm blijft vervolgens even staan en volgt daarna de man met witte tas. Samen verdwijnen zij onder uit beeld. Verdachte is de persoon met de valhelm en de hamer en de persoon met capuchon, sjaal en witte plastic tas is zijn medeverdachte [medeverdachte].
Conclusie
Gelet op het vorenstaande, alsmede het moment waarop verdachte [verdachte] de hamer omhoog richt (staande op het trottoir nabij de etalage van de juwelierszaak), in combinatie met de verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij en zijn medeverwachte voornemens waren geweld te gebruiken, dan wel te dreigen met geweld jegens de personen die in de winkel aanwezig waren. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit element van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 10 februari 2012 te Zaltbommel,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening uit de juwelierszaak [juwelierszaak] aan de [adres]
aldaar weg te nemen sieraden, toebehorende aan
Juwelier [juwelierszaak] tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, voorzien van gezichtsbedekking (integraalhelm op en capuchon over hoofd en sjaal voor de mond) en met een grote hamer/kloofbijl in de hand in de richting van die juwelierszaak is
toegelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen
5. De strafbaarheid van het feit en de verdachte
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien er sprake is van vrijwillige terugtred. Hij heeft immers op eigen initiatief en zonder dat er sprake was van een van buiten komende oorzaak, tijdig besloten om de diefstal niet door te laten gaan. Hij is zelf tot inkeer gekomen. Voorts heeft de Hoge Raad in 2006 geconcludeerd dat van buitenaf komende factoren niet in de weg hoeven te staan aan een beroep op vrijwillige terugtred.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de enkele stelling, dat de verdachten hebben afgezien van het plegen van het feit omdat zij nerveus waren, nader moet worden onderbouwd. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachten kennelijk zijn gestopt omdat zij doorhadden dat zij door verschillende mensen waren opgemerkt. Getuige [getuige] kwam uit een dichtbij gelegen winkel lopen en zag de mannen met de hamer. Hij bleef hen aankijken. Dit alles gebeurde op het moment dat verdachte met opgeheven hamer richting de juwelier loopt. Derhalve acht de officier van justitie niet aannemelijk dat er sprake is van vrijwillige terugtred, maar van een externe storende factor; namelijk de controlerende blikken van getuige [getuige].
Beoordeling door de rechtbank
De verdachte en zijn medeverdachte hebben reeds in januari 2012 het plan opgevat om een juwelier te beroven . Ter uitvoering van dit plan zijn zij op 10 februari 2012, gekleed in op hun doel afgestemde kleding en voorzien van een kloofhamer, naar de juwelier gereden. Daarbij hebben zij zich verplaatst in een bestelbus, in de laadruimte waarvan de vluchtscooter was geplaatst. Dit alles wekt bij de rechtbank de indruk van een uitgebreid voorbereid plan, waarvan het niet zonder meer aannemelijk is dat de uitvoering zonder goede redenen zal worden gestaakt. Op de ter terechtzitting bekeken camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte en zijn medeverdachte in eerste instantie bij de rand van het trottoir met elkaar staan te praten. Op het moment dat voetgangers zijn gepasseerd, loopt verdachte [verdachte] in versnelde pas naar voren richting de juwelierszaak en houdt de hamer opgeheven voor zich. Daarbij wordt hij onmiddellijk gevolgd door medeverdachte [medeverdachte] die een plastic tas in zijn hand heeft en met zijn rug naar de gevel gaat staan. Plotseling lopen de verdachte en diens medeverdachte weg. Ter terechtzitting is door verdachte verklaard dat dat niet was omdat hij en zijn medeverdachte door andere mensen gestoord werden, maar omdat zij zich hadden bedacht, dat hij (verdachte) erg gespannen was en verstijfde, en dat het gewoon niet ging.
De vraag die de rechtbank nu dient te beantwoorden is of de lezing van een vrijwillige terugtred, zoals door de verdediging is betoogd, aannemelijk is. Daarbij zal de rechtbank mede acht slaan op de ter terechtzitting waargenomen camerabeelden .
De rechtbank komt tot het oordeel dat op grond van de waargenomen camerabeelden aannemelijk is dat de voorgenomen diefstal niet is voltooid door de omstandigheid dat ongeveer gelijktijdig met het naar voren stappen van verdachte [verdachte], uit een nabij gelegen winkel een man - naar later bleek: de getuige [getuige] - naar buiten is gekomen en naar beide verdachten heeft gekeken en is blijven kijken. Dat speelt zich immers af op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] met zijn gezicht in de richting van de getuige [getuige] staat. Ofschoon de rechtbank niet heeft kunnen waarnemen dat tussen verdachte en de medeverdachte hierover verbaal is gecommuniceerd, geeft het wegwerpgebaar dat verdachte maakt, onmiddellijk nadat beiden zijn weggelopen van de juwelierszaak, de rechtbank voldoende overtuiging dat er tussen beiden enige vorm van communicatie hierover heeft plaatsgehad.
De overtuiging van de rechtbank dat de aanwezigheid van de getuige [getuige] van doorslaggevende betekenis is geweest voor de niet-voltooiing van de voorgenomen diefstal, wordt voorts in hoge mate versterkt door twee factoren:
1.- uit de camerabeelden concludeert de rechtbank dat verdachte en de medeverdachte stonden te dralen langs het trottoir totdat de passerende voetgangers voorbij waren gelopen. Daaruit leidt de rechtbank af dat zij met het maken van de versnelde beweging richting de juwelierszaak bewust hebben gewacht tot er geen personen in de onmiddellijke omgeving aanwezig waren;
2.- uit de camerabeelden leidt de rechtbank voorts af dat verdachte zich terdege bewust was van de aanwezigheid van getuige [getuige], nu hij immers na het weglopen rechts over zijn schouder nog heeft gekeken in de richting van de getuige [getuige].
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, ook in het licht van het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2006 (naar de rechtbank aanneemt: gepubliceerd onder LJN AZ2169) niet aannemelijk is dat de voorgenomen diefstal niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen en zowel het feit als verdachte wordt strafbaar geoordeeld.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het meewerken aan ambulante behandeling voor alcohol- en drugsgebruik bij IrisZorg of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling en het volgen van de leefstijltraining.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging aangevoerd. Subsidiair heeft de raadsman gepleit verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezen feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 24 april 2012; en
• een (beknopt) Reclasseringsadviesrapport van GGZ IrisZorg unit Nijmegen, d.d. 21 mei 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een goed voorbereide strafbare poging tot diefstal, tezamen en in vereniging met een ander, door verhuld in donkere en gezichtsbedekkende kleding en met een omhoog geheven grote kloofhamer in de richting van een juwelierszaak te lopen. Dit alles is gebeurd gedurende de koopavond. Verdachte en zijn medeverdachte zijn door diverse getuigen opgemerkt. Op het handelen van verdachte en zijn medeverdachte is door de eigenaar van de juwelierszaak en het winkelende publiek op straat geschokt gereageerd. Dergelijke feiten hebben een enorme impact op de slachtoffers en de maatschappij en geven een groot gevoel van onveiligheid bij onschuldige omstanders.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, en een werkstraf van hierna te melden duur passend. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes proceshouding, zijn persoonlijke omstandigheden en zijn documentatie, geen aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 22c, 22d, 27, 45, 310 en 311 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot
o een gevangenisstraf voor de duur van 105 (honderdvijf) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
o het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
aAldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. L.M. Moerings, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Terlouw-Boeijink, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 08 juni 2012.