ECLI:NL:RBARN:2012:BW7825

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
204193
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van overeenkomst op basis van onvoorziene omstandigheden en dwaling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een geschil tussen een eiser en de gedaagde BAM Woningbouw B.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.H. Nas, had een vordering ingesteld op basis van onvoorziene omstandigheden en dwaling, met betrekking tot een overeenkomst die op 17 april 2003 was gesloten. De rechtbank had eerder op 14 december 2011 een tussenvonnis gewezen waarin partijen de gelegenheid kregen om in te gaan op de vraag over de termijn waarna de vordering tot betaling van de tweede tranche opeisbaar zou zijn. De eiser stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat er geen risico's meer waren verbonden aan de overeenkomst, maar dat bleek niet het geval te zijn toen BAM op 8 maart 2007 weigerde terug te verkopen. Dit leidde tot een open eind in de juridische positie van de eiser, die zich beroept op dwaling en de aanvullende werking van de goede trouw.

De rechtbank oordeelde dat de eiser inderdaad gedwaald had over de zekerheid die hem was geboden in de overeenkomst. De rechtbank paste artikel 6:230 BW toe, dat de rechter de mogelijkheid biedt om de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen in plaats van deze te vernietigen. De rechtbank besloot dat BAM vanaf 1 april 2007 wettelijke rente verschuldigd was over de tweede tranche van de koopsom, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De vorderingen in reconventie werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 30 mei 2012.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 204193 / HA ZA 10-1558
Vonnis van 30 mei 2012
in de zaak van
1. [eis.1],
wonende te [woon-/vest.plaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.2].
gevestigd te [woon-/vest.plaats]
eiseres
advocaat mr. D.H. Nas te Arnhem
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAM WONINGBOUW B.V.
gevestigd te Bunnik
gedaagde
advocaat mr. A. Moret te Utrecht
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eis.] (mannelijk enkelvoud) en gedaagde BAM worden genoemd.
1 De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2011
- de akte na tussenvonnis, tevens houdende akte wijziging van eis van [eis.]
- de antwoordakte van BAM.
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1 De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 14 december 2011 heeft overwogen en beslist. In dat tussenvonnis heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven nader in te gaan op het verzoek van [eis.] aan de rechtbank te beslissen over de lengte van de termijn waarna de vordering tot betaling van de tweede tranche alsnog opeisbaar zou moeten zijn, mede met inachtneming van eventuele nieuwe ontwikkelingen en geplaatst in de sleutel van artikel 6:258 BW. Partijen hebben dat gedaan en [eis.] heeft daarbij en aan zijn (thans primaire) bij repliek reeds gewijzigde eis - die strekt tot nakoming en schadevergoeding wegens tekortschieten – toegevoegd:
subsidiair
dat de rechtbank de tussen partijen op 17 april 2003 gesloten overeenkomst zal wijzigen in dier voege dat artikel 3 lid 2 aanhef en sub b als volgt dient te worden gelezen:
“Koper is verplicht de koopprijs aan koper te voldoen als volgt:
a. (..)
b. Het resterende gedeelte van de koopprijs groot twee miljoen zeshonderdachttienduizend negenhonderdéén euro (€ 2.618.901,00), door creditering van bankrekeningnummer [nr.] ten name van [eis.] B.V., uiterlijk per de derde werkdag na de datum waarop aankoper bekend is geworden dat de eerste bouwvergunning voor het door koper op het verkochte te ontwikkelen en beoogde bouwplan ten behoeve van woningbouw, onherroepelijk is, doch uiterlijk per 1 april 2008, te vermeerderen met de wettelijke rente over het resterend gedeelte van de koopprijs van € 2.618.901,00 en over de door verkoper gedane voorinvesteringen tot een bedrag van € 855.360,74, vanaf 1 april 2008 tot aan de dag van voldoening.”
meer subsidiair
dat de rechtbank de tussen partijen op 17 april 2003 gesloten overeenkomst in bovenvermelde zin zal wijzigen, met dien verstande dat in plaats van de datum 1 april 2008 een datum wordt gehanteerd zoals de rechtbank redelijk en billijk voorkomt, dan wel deze overeenkomst anderszins zodanig zal wijzigen als de rechtbank redelijk en billijk voorkomt.
2.2 [eis.] baseert deze subsidiaire en meer subsidiaire eis behalve op onvoorziene omstandigheden, op de aanvullende werking van de goede trouw en uitdrukkelijk ook op dwaling.
2.3 Dit laatste beroep acht de rechtbank gegrond. [eis.] verkeerde immers blijkens en op grond van de door BAM opgemaakte notitie van 2 april 2003 in de veronderstelling dat er voor hem geen open einden of risico’s meer zouden zijn als een van de varianten uit die notitie in de koopovereenkomst zou worden neergelegd. Dat risico was er uiteindelijk wel, toen op 8 maart 2007 bleek dat BAM helemaal niet wilde terugverkopen. Daarmee was zijn juridische positie en zijn zekerheid omtrent de volledige uitbetaling van de koopsom, anders dan hem in de eerste op bladzijde 3 van het tussenvonnis van 14 december 2011 geciteerde alinea van de genoemde notitie wordt voorgespiegeld, helemaal niet zo bevredigend. Door de weigering van BAM ontstond immers een ‘open eind’. Hij heeft aldus gedwaald over de omstandigheid dat die hem geboden zekerheid in de overeenkomst was opgenomen, hetgeen achteraf niet het geval bleek. Dat is geen toekomstige omstandigheid, zoals BAM kennelijk wil betogen. Daarnaast komt de dwaling niet voor rekening van [eis.]. [eis.] kan wellicht meerdere onroerendgoedtransacties op zijn naam hebben staan, zoals BAM aanvoert, maar dat maakt nog niet dat hij of zijn niet juridisch geschoolde adviseurs niet mochten afgaan op de geruststellende woorden uit de notitie en niet konden verwachten dat die woorden niet op een juiste wijze juridisch zouden worden vertaald in de koopovereenkomst.
2.4 In dit verband doet [eis.] uitdrukkelijk een beroep op het tweede lid van artikel 6:230 BW, volgens welke bepaling de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van de vernietiging van de koopovereenkomst uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel dat [eis.] bij instandhouding van de overeenkomst lijdt, kan wijzigen.
2.5 Volgens beide partijen is een bouwvergunning nog te verwachten, volgens [eis.] zelfs op redelijk korte termijn. In beider visie zal de tweede tranche dus (binnen afzienbare tijd) opeisbaar worden. Het nadeel van [eis.] wordt derhalve opgeheven door hem een rentevergoeding toe te kennen over de tweede tranche, en wel vanaf 1 april 2007. Voor een andere of meeromvattende vorm van compensatie ziet de rechtbank geen aanleiding. [eis.] heeft in dit verband ook een rentevergoeding verlangd over door hem - achteraf gezien - onnodig te vroeg gedane voorinvesteringen (zie de conclusie van antwoord in reconventie (enz.) onder 35). Deze wens komt ook terug in de subsidiaire vordering zoals hierboven onder 2.1 weergegeven. Bij dupliek heeft BAM aangevoerd dat iedere specificatie van die vordering ontbreekt, waarna [eis.] er niet meer op heeft gereageerd (behalve door opname van het bedrag van de genoemde voorinvesteringen in de nieuwe subsidiaire eis).
2.6 De conclusie daarom is dat in conventie de meer subsidiaire vordering zal worden toegewezen als onder 2.5 overwogen. In reconventie zullen de vorderingen worden afgewezen, ook die - gelet op de gedeeltelijke toewijzing in conventie - tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag. De rechtbank ziet aanleiding in beide procedures, gegeven hun intrinsieke samenhang, de proceskosten te compenseren.
3 De beslissing
De rechtbank
IN CONVENTIE:
wijzigt de gevolgen van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 17 april 2003 ter opheffing van het nadeel dat [eis.] bij instandhouding van de overeenkomst lijdt (als bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW) in dier voege dat BAM vanaf 1 april 2007 tegenover [eis.] de wettelijke rente is verschuldigd over de tweede tranche van de koopsom,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,
compenseert de kosten van de procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
IN RECONVENTIE:
wijst de vorderingen af,
compenseert de kosten van de procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, H.C.A. Walda en M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.