ECLI:NL:RBARN:2012:BW7769

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
222657
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Curator tekortgeschoten in betalingsverplichting aan eiser voor werkzaamheden verricht vóór 10 april 2008

In deze zaak stond de vraag centraal of de curator, mr. C.G. Klomp, tekortgeschoten was in de nakoming van zijn betalingsverplichting aan eiser, die werkzaamheden had verricht vóór 10 april 2008. Eiser vorderde een bedrag van € 11.900,00, vermeerderd met wettelijke rente, en een schadevergoeding van € 75.000,00 wegens gederfde winst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator niet tekortgeschoten is in zijn verplichtingen. Eiser had eerder een overeenkomst gesloten met de curator, waarin was afgesproken dat hij voor zijn werkzaamheden tot en met 9 april 2008 een bedrag van € 35.200,00 zou ontvangen, en dat hij voor werkzaamheden na deze datum maximaal € 10.000,00 exclusief btw mocht declareren. De rechtbank oordeelde dat eiser er niet op mocht vertrouwen dat hij ook voor de uren vóór 10 april 2008 een bedrag van € 10.000,00 kon declareren, aangezien er al een vergoeding voor deze uren was overeengekomen. De curator had derhalve geen verplichting om het gevorderde bedrag te betalen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de curator, die op € 2.495,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 23 mei 2012 door mr. D.T. Boks.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 222657 / HA ZA 11-1466
Vonnis van 23 mei 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.A.M. de Jong te Huissen,
tegen
MR. C.G. KLOMP
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde], voorheen handelende onder de naam [naam bedrijf],
wonende te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. drs. C.L.V.M. Elassaiss- Schaap te Tiel.
Partijen zullen hierna [eiser] en de curator genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 november 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 januari 2012;
- de antwoordakte van Klomp q.q.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking d.d. 30 januari 2004 is [gefailleerde] handelend onder de naam [naam bedrijf] in staat van faillissement verklaart. Als curator is aangesteld mr. C.G. Klomp.
2.2. [eiser] is vóór het uitspreken van het faillissement als advocaat opgetreden voor [gefailleerde] en haar echtgenoot. Tijdens de faillissementsperiode werd de curator geconfronteerd met een aantal lopende ingewikkelde juridische procedures die door [eiser] werden behandeld. Dit betrof met name een procedure tegen het Ministerie van VROM en een procedure tegen de Belastingdienst. De failliete boedel had belang bij de uitkomst van deze procedures en zodoende heeft de curator [eiser] ingeschakeld voor het voeren van deze procedures.
2.3. Van de zijde van de curator is een brief gericht aan [eiser] d.d. 1 juni 2005 overgelegd. In dit schrijven is ondermeer het volgende opgenomen.
De procedures tegen de Belastingdienst en het Ministerie van VROM zullen qua tijd beperkt kunnen zijn gelet op de grote hoeveelheid voorwerk. U kunt uw uren declareren tegen het hoogste uurtarief in faillissementen met een maximum van in totaal € 15.000,-- exclusief BTW.
2.4. [eiser] heeft een brief gericht aan de curator betreffende de kosten voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden. Door zowel [eiser] als de curator is deze brief overgelegd. De data boven deze overgelegde brieven verschillen van elkaar, maar in de kern hebben de brieven dezelfde inhoud. De brief zoals overgelegd door [eiser] dateert van 18 september 2007. De brief zoals overgelegd door de curator dateert van 19 september 2007. In de brieven is ondermeer het volgende opgenomen.
Hierbij zend ik u een begroting van mijn kosten met de motivering daarvan.
In de zaak bij de Hoge Raad was niet te voorzien dat er om een uitspraak van het Europese Hof zou worden gevraagd en dat ik daar op zou moeten reageren.
Dit heeft (…) extra werk opgeleverd (…)
In deze zaak is er tot op heden 42 uur besteed.
In de zaak van VROM was niet te voorzien dat deze eenvoudige zaak zo lang zou duren en dat er zoveel extra zittingen nodig zouden zijn.
Dit heeft zeer veel extra tijd en inspanning gekost (…)
Tot nu toe is er 86 uur besteed in deze zaak
Totaal 128 uur á € 275,-- is € 35.200,-- exclusief BTW.
Niet te voorzien was tevens dat er nu nog zoveel zal moeten gebeuren (…)
Gezien de gang van zaken tot nu toe is de schatting ongeveer 100 uur.
Dat geeft bij een tarief van € 275,-- per uur € 27.500,-- exclusief BTW.
2.5. Van de zijde van de curator is een brief d.d. 22 februari 2008 gericht aan [eiser] overgelegd. Hierin is ondermeer het volgende opgenomen.
Ik refereer aan de bespreking van 19 februari jl. (…)
Met betrekking tot de door u gedane opgaaf van kosten terzake de procedures tegen de Belastingdienst en het Ministerie van VROM kan ik u berichten dat met instemming van de rechter-commissaris op dit punt overeenstemming met u bereikt is. U kunt mij een nota doen toekomen van
€ 20.000,= te vermeerderen met BTW. Door middel van betaling daarvan verleent u de boedel finale kwijting met betrekking tot door u verrichte werkzaamheden tot op heden en met nog te verrichten werkzaamheden in beide procedures totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing bereikt is. Ik zie de toezending van uw factuur wel tegemoet.
2.6. Van de zijde van de curator is een brief d.d. 4 maart 2008 overgelegd afkomstig van [eiser] gericht aan de curator. In deze brief is ondermeer het volgende opgenomen.
De Hoge Raad heeft wel een uitspraak gedaan op 29 februari j.l.: in alle zaken krijgt mijn cliënt (bijna) volledig gelijk (…)
Betreffende mijn vergoeding ben ik van mening dat ik tekort wordt gedaan. Ik wordt afgescheept met een geringe vergoeding die op geen enkele wijze recht doet aan mijn inbreng in deze zaak.
Ik ben degene die ervoor heeft gezorgd dat mijn client 2,8 miljoen kreeg van VROM (…)
Ik ben degene die zorgt dat de belasting nu volledig onderuit gaat.
En dat wordt dan “beloond” met 35 mille totaal.
Ik vind dat geen pas hebben. Iedere relatie met wat ik heb gepresteerd is zoek. Ik wil normaal betaald krijgen zoals ik eerder heb aangegeven: € 35.200,-- voor reeds gedane zaken (…)
Wat ik nog zal verspijkeren dient ook te worden bijgesteld.
Ik voorzie 2 zaken bij het Europese Hof, 5 zaken bij het Hof in Den Bosch, mogelijk dan nog 5 zaken bij de hoge raad en 5 zaken bij het Europese hof.
En dat is dan alleen de belastingdienst.
De genoemde € 27.500,-- is daarvoor veel te weinig.
Ik verzoek u dit wederom aan de rechter commissaris voor te leggen.
2.7. Op 8 april 2008 vindt in het bijzijn van de rechter-commissaris, de curator en [eiser] een inlichtingencomparitie plaats.
2.8. Op 9 april 2008 heeft de curator aan [eiser] een faxbericht gezonden met betrekking tot de betaling voor de door [eiser] voor de boedel verrichte werkzaamheden. In dit faxbericht is ondermeer het volgende opgenomen:
Refererend aan de inlichtingencomparitie van 8 april 2008 kan ik u als volgt berichten (…)
De boedel betaalt u direct alle openstaande uren tot een bedrag van € 35.200,= te vermeerderen met BTW. Voor al uw overige werkzaamheden gedurende de duur van dit faillissement, en gelet op uw mededelingen aan de rechter-commissaris gaan wij ervan uit dat die duur zeer kort zal zijn, kunt u tot een totaalbedrag van € 10.000,= te vermeerderen met BTW, aan mij declareren door middel van deelnota’s voor verrichte werkzaamheden. Dit betreft zowel de procedure tegen de Belastingdienst als tegen het Ministerie van VROM. Indien u gedurende het faillissement uren maakt boven een bedrag van € 10.000,= dan dient dit met de heer en mevrouw [gefailleerde] te worden afgewikkeld na beëindiging van dit faillissement.
2.9. Van de zijde van de curator is een tweetal e-mailberichten overgelegd. Het ene bericht dateert van 11 april 2008 en is afkomstig van de curator en gericht aan [eiser]. Het andere bericht dateert van17 april 2008 en is afkomstig van [eiser] en gericht aan de curator. In het e-mailbericht van 11 april 2008 is ondermeer het volgende opgenomen.
Geachte heer [eiser],
Kunt u mij al berichten of u kunt instemmen met hetgeen gesteld in de vierde alinea van mijn brief aan u van 9 april 2008, omtrent mijn voorstel van betaling vanuit de boedel aan u?
In het e-mailbericht van 17 april 2008 is ondermeer het volgende opgenomen.
Geachte heer Klomp,
Ik ga akkoord met het gestelde in de brief. Welliswaar was mijn aanbieding al geschreven in september 2007, maar ik reken na het faillissement wel met de heer [man gefailleerde] verder af.
2.10. Het bedrag van € 35.200,00 waarover in het faxbericht zoals genoemd onder 2.5. gesproken wordt, is door de curator voldaan aan [eiser].
2.11. Op 4 juni 2008 heeft [eiser] een factuur gezonden aan Klomp q.q. ten bedrage van € 10.000,00 exclusief BTW (€ 11.900,00 inclusief BTW). In de omschrijving bij de factuur is ondermeer het volgende opgenomen.
Honorarium exclusief kantooropslag
volgens afspraak, vervat in uw brief van 9 april 2008
2.12. Op 8 oktober 2008 heeft [eiser] aan de curator een urenspecificatie gezonden. De urenspecificatie heeft betrekking op werkzaamheden verricht door [eiser] in de periode van 18 oktober 2007 tot en met 14 maart 2008. In de begeleidende brief is ondermeer het volgende opgenomen.
Hierbij zend ik u de uren die ik tot maart dit jaar heb gemaakt in de zaak VROM. Dit naar aanleiding van mijn factuur van 4-6-2008 (…)
Ik verzoek u dan ook vriendelijk om nu tot betaling van deze factuur over te gaan.
2.13. Van de zijde van de curator is een brief d.d. 15 oktober 2008 overgelegd afkomstig van de curator gericht aan [eiser]. In deze brief is ondermeer het volgende opgenomen.
Met betrekking tot uw faxschrijven van 8 oktober 2008 terzake de betaling factuur (…) bericht ik u als volgt.
Per telefax van 9 april 2008 heb ik u als volgt bericht:
“De boedel betaalt u direct alle openstaande uren tot een bedrag van € 35.200,= te vermeerderen met BTW. Voor al uw overige werkzaamheden gedurende de duur van dit faillissement, en gelet op uw mededelingen aan de rechter-commissaris gaan wij ervan uit dat die duur zeer kort zal zijn, kunt u tot een totaalbedrag van € 10.000,= te vermeerderen met BTW, aan mij declareren door middel van deelnota’s voor verrichte werkzaamheden.”
Per e-mail d.d. 11 april 2008 verzocht ik u mij te bevestigen dat u kunt instemmen met de betreffende brief.
Bij e-mail d.d. 17 april 2008 15.13 uur heeft u mij bericht dat u kunt instemmen met het betalingsvoorstel.
Uit een en ander blijkt dat de resterende € 10.000,= betaald wordt voor verrichte werkzaamheden door middel van deelnota’s vanaf voormelde datum. Ik verzoek u hiervan goede nota te nemen, mij te crediteren en deelnota’s te zenden zodra door u tussentijdse werkzaamheden vanaf 9 april 2008 zijn verricht.
2.14. Bij brief d.d. 4 december 2008 heeft de curator aan [eiser] ondermeer het volgende geschreven.
Met betrekking tot uw kosten bevestig ik nog dat de afspraak met de rechter-commissaris die indertijd gemaakt is om alle werkzaamheden in de procedures Ministerie van VROM en tegen de Belastingdienst, door u worden afgewikkeld tegen een bedrag van € 10.000,-- te vermeerderen met BTW. Dit is de verplichting die de boedel jegens u is aangegaan en u kunt wat mij betreft tot declaratie overgaan. Ik zal de rechter-commissaris verzoeken mij toestemming te geven om tot overboeking aan u te komen. Ik verzoek u mij dan ook de nota te doen toekomen en het banknummer waarop overboeking kan plaatsvinden.
2.15. Per brief d.d. 9 december 2008 gericht aan de curator reageert [eiser]. In deze brief is ondermeer het volgende opgenomen.
In september 2007 heb ik u geschreven dat ik dacht € 27.500,-- te moeten besteden aan deze zaken (…)
Desondanks ben ik akkoord gegaan met € 10.000,-- in de veronderstelling dat, zoals u ook al schreef op 9 april 2008, het faillissement spoedig afgelopen zou zijn. Dat bleek echter een misconceptie te zijn.
De factuur van € 10.000,-- die ik van u zou mogen schrijven ligt al vanaf begin augustus 2008 bij u. Evenals de aanmaning om te betalen. Het moet toch ook u duidelijk zijn dat ik de uren voor deze betaling reeds lang heb gemaakt (…)
2.16. Per brief d.d. 12 december 2008 reageert de curator op het schrijven van [eiser]. In deze brief is ondermeer het volgende opgenomen.
Ik verwijs u naar mijn brief aan u van 9 april 2008 waarop u een akkoord gegeven heeft. Met name wijs ik u op de gemaakte afspraken bij de rechter-commissaris en vastgelegd in mijn brief aan u van 9 april 2008. Op pagina 1 laatste alinea is exact de afspraak opgenomen met de rechter-commissaris. De boedel betaalt u direct alle openstaande uren tot een bedrag van € 35.200,= en voor al uw overige werkzaamheden gedurende de duur van dit faillissement, een totaalbedrag van € 10.000,= zowel voor de procedures tegen de belastingdienst als tegen het Ministerie van VROM.
2.17. Per brief d.d. 16 december 2008 heeft [eiser] gereageerd. In de brief gericht aan de curator is ondermeer het volgende opgenomen.
De factuur van € 10.000,-- ligt al vanaf begin augustus 2008 bij u.
Op 8 oktober 2008 heb ik u aangemaand om te betalen.
U schreef mij op 3 december al, drie maanden nadat ik u de factuur had gezonden, dat u akkoord ging met de betaling ervan.
Desondanks moet ik nu van u begrijpen dat u nog steeds niet overgaat tot betaling.
Ik ga bij deze over tot ontbinding van onze overeenkomst omdat u al 2,5 maanden in verzuim bent door mijn factuur niet te voldoen.
2.18. Van de zijde van de curator is een brief d.d. 18 oktober 2011 overgelegd. Het betreft een brief afkomstig van de curator gericht aan [eiser]. In de brief is ondermeer het volgende opgenomen.
Gedurende de inlichtingencomparitie van 8 april 2008 bracht u ten overstaan van de rechter-commissaris ter sprake dat u nog openstaande facturen claimde tot een bedrag van € 35.200,= te vermeerderen met btw. De verschuldigdheid daarvan werd dezerzijds betwist omdat met u afspraken gemaakt waren voor bedragen die aanmerkelijk lager waren dan uw claim. Niettemin kwamen wij wederom ten overstaan van de rechter-commissaris overeen dat dat bedrag van € 35.200,= vermeerderd met btw toch aan u betaald zou worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat u de procedures tegen de Belastingdienst en het Ministerie van VROM volledig zou afwikkelen voor een totaalbedrag van € 10.000,= te vermeerderen met btw. Het declareren daarvan zou door middel van deelnota’s voor verrichte werkzaamheden geschieden.
Direct na het aangaan van deze nadere overeenkomst, werd door mij aan u betaling gedaan van voormeld bedrag en zond u tot mijn verbazing, direct een nota van € 10.000,= vermeerderd met btw. Ik heb u daarna in vele brieven voorgehouden dat dit in strijd was met de gemaakte afspraken. Uiteindelijk heeft u bij brief van 16 december 2008 de betreffende overeenkomst ontbonden. U heeft niet alleen niet voldaan aan de gemaakte afspraken doch door de ontbinding heeft u zichzelf ook in een positie geplaatst waarin het nakomen van de afspraken, het volledig uitprocederen van de procedures tegen het Ministerie van VROM en tegen de Belastingdienst, door u onmogelijk werd gemaakt. Gelet op het feit dat de overeenkomst niet is nagekomen, bestaat van de zijde van de boedel geen verplichting tot betaling van het door u gevorderde.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de curator veroordeelt om tegen een goed bewijs van betaling te betalen een bedrag van € 11.900,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2008. En voorts de curator te veroordelen om tegen goed bewijs van betaling aan [eiser] te betalen een bedrag van € 75.000,00 ter zake van gederfde winst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2008 met veroordeling van de curator in de kosten van de procedure en de executie voor zover door de curator veroorzaakt.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat de curator in het faillissement van mevrouw [gefailleerde] handelend onder de naam [naam bedrijf] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen door niet aan zijn betalingsverplichting van een bedrag groot € 10.000,00 exclusief btw te voldoen. Daarom heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden en vordert hij vergoeding van de schade die hij geleden heeft ten gevolge van het tekortschieten van de curator.
3.3. De curator voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Nu de rechtbank niet gebleken is van bezwaren van de curator tegen de wijziging van eis en er bovendien geen gronden zijn voor het ambtshalve buiten beschouwing laten van de wijziging van eis, wordt bij de beoordeling uitgegaan van de gewijzigde eis van [eiser].
4.2. Ter onderbouwing van de stelling van [eiser] dat de curator tekortgeschoten is in de nakoming van zijn betalingsverplichting nu de curator de aan hem verzonden factuur d.d. 4 juni 2008 van € 10.000,00 exclusief btw niet heeft voldaan, heeft [eiser] verwezen naar de brief d.d. 9 april 2008 afkomstig van de curator.
Ter comparitie verklaart [eiser] nog dat in de brief d.d. 9 april 2008 was opgenomen dat hij een bedrag van € 32.500,00 meteen kon declareren en dat hij € 10.000,00 kon declareren voor de resterende uren. In de periode van september 2007 tot april 2008 had [eiser] al uren gemaakt. Hij heeft daarvan een overzicht gemaakt en de uren vervolgens bij de curator gedeclareerd.
4.3. De curator stelt bij zijn conclusie van antwoord dat de vordering van
€ 11.900,00 inclusief btw op de faillissementsboedel, zoals opgenomen in de factuur d.d. 4 juni 2008, moet worden afgewezen. Tussen de curator en [eiser] is overeengekomen dat [eiser] een bedrag van € 35.200,00 zou ontvangen voor zijn verleende diensten tot en met 9 april 2008 en dat [eiser] nog eens maximaal € 10.000,00 exclusief btw mocht declareren voor verrichte werkzaamheden vanaf 10 april 2008. Nu uit de specificatie d.d. 8 oktober 2008 behorend bij de factuur van 4 juni 2008 blijkt dat de gemaakte uren vallen in de periode tot en met 9 april 2008, geldt dat vanwege de geldende overeenkomst tussen partijen deze uren niet meer separaat aan de boedel kunnen worden gefactureerd. In dit kader wijst de curator ook op de door hem overgelegde e-mail d.d. 17 april 2008. In deze e-mail bevestigt [eiser] de gemaakte betalingsafspraken tussen partijen, aldus de curator.
4.4. Kern van het geschil betreft derhalve de vraag of de curator tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst door het bedrag van € 10.000,00 exclusief btw niet te voldoen ten aanzien van door [eiser] verrichte werkzaamheden vóór 10 april 2008 en of [eiser] dientengevolge de bevoegdheid had de overeenkomst te ontbinden en schadevergoeding te vorderen. Partijen twisten over de uitleg van de eerste twee zinnen van de overeenkomst die is opgenomen in de fax d.d. 9 april 2008. Het komt dus aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Hoge Raad, 13 maart 1981, LJN: AG4158). De taalkundige betekenis die de bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in het maatschappelijke verkeer normaal gesproken hebben, is bij de uitleg van dat geschrift wel van groot belang. (Hoge Raad, 20 februari 2004, LJN: AO1427).
4.5. De rechtbank overweegt dat [eiser] in het onderhavige geval er redelijkerwijs niet vanuit mocht gaan dat hij ook gemaakte uren van vóór 10 april 2008 mocht declareren tot een maximum van € 10.000,00 exclusief btw.
Een redelijke uitleg van de bewoordingen in de eerste twee zinnen van de overeenkomst noopt tot deze conclusie. Voor de ‘openstaande’ uren was immers reeds een vergoeding van € 35.200,00 overeengekomen. Daarbij is in het faxbericht niet vermeld dat het zou gaan om uren die openstonden tot 18 oktober 2007.
Niet betwist door [eiser] is bovendien dat hij de e-mail d.d. 17 april 2008, zoals overgelegd door de curator, verzonden heeft, waarin hij schrijft dat zijn aanbieding al was geschreven in september 2007, maar dat hij na het faillissement wel verder af zou rekenen met de heer [man gefailleerde]. Aan dit bericht, afkomstig van [eiser], heeft de curator redelijkerwijs de conclusie mogen verbinden dat [eiser] zich realiseerde dat er, door de latere aanvangsdatum van de uren waarvoor het bedrag van € 10.000,00 exclusief btw in rekening gebracht mocht worden, uren buiten de afrekening zouden vallen, maar dat [eiser] daar zelf al een oplossing voor had gevonden, te weten afrekenen met de heer [man gefailleerde].
Dat brengt mee dat er geen verbintenis op de curator rustte tot betaling van
€ 10.000,00 exclusief btw voor zover het ging om uren die waren gewerkt voor 10 april 2008. De curator is derhalve niet tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen door de declaratie van [eiser] die daarop betrekking had niet te voldoen.
4.6. De curator zou mogelijk wel tekortgeschoten zijn in de nakoming van zijn betalingsverplichting, indien de stelling van [eiser] opgaat dat de curator in een gesprek d.d. 17 november 2008 desalniettemin onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat hij de nota d.d. 4 juni 2008 zou voldoen. De curator heeft gemotiveerd betwist dat hij deze onvoorwaardelijke toezegging gedaan heeft. De curator stelt dat hij gezegd heeft dat hij enkel tot betaling over zou gaan, onder de voorwaarde dat [eiser] inzage zou verstrekken in uren gemaakt na april 2008.
4.7. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de curator van de stelling van [eiser] dat de curator de onvoorwaardelijke toezegging gedaan heeft dat hij de factuur d.d. 4 juni 2008 toch zou voldoen, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in beginsel op [eiser] de last om het bewijs van zijn stelling te leveren. [eiser] beroept zich immers op het rechtsgevolg van de door hem gestelde feiten, te weten dat op de curator de verbintenis tot betaling van € 10.000,00 exclusief btw ten laste van de failliete boedel rust.
4.8. De rechtbank zal [eiser] echter niet toelaten tot dit door hem aangeboden bewijs. Immers, zelfs indien [eiser] zou slagen in het leveren van het bewijs van zijn stelling, kunnen zijn vorderingen niet toegewezen worden. Als [eiser] zou slagen in het bewijs van zijn stelling, zou wel als vaststaand kunnen worden aangenomen dat de curator de onvoorwaardelijke toezegging gedaan heeft dat hij de factuur d.d. 4 juni 2008 zou voldoen. Nu tussen partijen vaststaat dat de curator de factuur d.d. 4 juni 2008 van € 10.000,00 niet heeft voldaan, zou dan ook vast komen te staan dat de curator tekortgeschoten is in de nakoming van zijn betalingsverbintenis. Echter, zoals door de curator ook opgeworpen, ontbreekt desalniettemin de bevoegdheid tot ontbinding op basis van artikel 6:265 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Niet is namelijk komen vast te staan dat er sprake is van verzuim van de curator als bedoeld in artikel 6:81 BW. Verzuim was wel vereist nu nakoming niet blijvend onmogelijk was.
4.9. Voor zover [eiser] bedoeld heeft te stellen dat hij met zijn schrijven d.d. 8 oktober 2008 de curator in gebreke heeft gesteld, oordeelt de rechtbank dat dit niet het geval is, nu deze brief al dateert van vóór de door [eiser] gestelde onvoorwaardelijke toezegging van betaling door de curator. Dit schrijven kan derhalve geen redelijke termijn voor nakoming van de gestelde toegezegde betaling bevatten. Nu ook uit het overige niet gebleken is dat de curator in verzuim is geraakt, had [eiser] op grond van 6:265 lid 2 BW niet de bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden en op grond van 6:277 BW schadevergoeding te vorderen. Zelfs indien [eiser] zou slagen in het bewijs van zijn stelling, zou dit derhalve geen grond kunnen zijn voor toewijzing van zijn vordering.
4.10. De nadere stelling van [eiser] dat hij ook na 10 april 2008 voldoende uren gemaakt heeft om een bedrag van € 10.000,00 exclusief btw bij de failliete boedel in rekening te kunnen brengen, behoeft geen afzonderlijke bespreking. De vorderingen van [eiser] zijn immers enkel, zoals hij zelf ook ter comparitie heeft toegelicht, gebaseerd op de gestelde wanprestatie van de curator en de daaruit voortvloeiende bevoegdheid van [eiser] tot ontbinding en de vordering van schadevergoeding. Van wanprestatie is echter geen sprake, zoals hiervoor is overwogen. [eiser] heeft geen nakoming gevorderd, zodat in het midden kan blijven of hij ook na 10 april 2008 voldoende uren heeft gemaakt om gerechtvaardigd betaling van € 10.000,00 exclusief btw van de failliete boedel te vorderen.
4.11. Zoals uit het voorgaande blijkt, zullen de vorderingen van [eiser] afgewezen moeten worden.
4.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht € 260,00
- salaris advocaat 2.235,00 (2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.495,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.495,00,
5.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2012.
coll: DS