zaaknummer / rolnummer: 182975 / HA ZA 09-550
MR. HEINRICH ANTON WIGGERS
In zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gefailleerde],
kantoorhoudende te Velp, gemeente Rheden,
eiser,
advocaat mr. H.J.D. ter Waarbeek te Velp, gemeente Rheden,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde1],
gevestigd te [woon-/vest.plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde2]],
gevestigd te [woon-/vest.plaats],
3. [gedaagde3],
wonende te [woon-/vest.plaats],
gedaagden,
advocaat mr. J. Croonen te Utrecht.
Partijen zullen hierna als de curator, [gedaagde1], [gedaagde2] en [gedaagde3] aangeduid worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 augustus 2011
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 februari 2012, waar in enquête gehoord zijn [gedaagde3], [getuige2], [getuige3] en [getuige4], en waar de curator heeft meegedeeld af te zien van contra-enquête,
- de akte na getuigenverhoor van gedaagden
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van de curator.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis is [gedaagde1] toegelaten te bewijzen – in de zin van ‘aannemelijk maken’ – dat de in het tussenvonnis van 23 februari 2011 in overweging 4.13 genoemde feiten en omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement van [gefailleerde] zijn geweest.
2.2. De rechtbank zal thans nagaan wat de getuigen voor zover thans van belang hebben verklaard en vervolgens mede lettend op het schriftelijke bewijs (zie tussenvonnis 31 augustus 2011 onder 2.1) nagaan of aannemelijk gemaakt is dat de in het tussenvonnis van 23 februari 2011 in r.o. 4.13 genoemde feiten en omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement van [gefailleerde] zijn geweest.
2.3. [gedaagde3] verklaart als volgt, waarbij de rechtbank opmerkt dat hij partijgetuige is, zodat zijn verklaring omtrent de te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
U vraagt mij naar de hoofdoorzaken van het faillissement.
In de eerste plaats noem ik de scheve verhouding tussen de omzet en de kostenkant waarbij de ongemotiveerdheid van het personeel komt, het kwaliteitsverlies dat daarvan het gevolg was en de hierdoor veroorzaakte wegloop van klanten. In de tweede plaats wijs ik erop dat de kosten van het personeel te hoog werden gelet op de omzet. In de derde plaats speelde ook een stukje conjunctuur mee.
Dit komt er wat [betrokkene1] zelf betreft op neer dat hij het personeel niet motiveerde, ongeïnteresseerd was, mensen bijvoorbeeld kwaad aansprak als ze een vrije dag vroegen, niet zelf meeliep op de werkvloer en in het algemeen niet zelf meedraaide (…). De mensen werkten al zo’n 5,6 jaar bij ons. Onder [betrokkene1] kwam er veel wisseling. De klanten zien dat.
Verder deed hij domme dingen met uitgaven, zoals in een dure auto gaan rijden als je net een zaak hebt overgenomen (…). Wij hebben [getuige2] aangesteld vanuit de holding omdat we meerdere filialen kregen, om de zaak ter plaatse te begeleiden. Hij hoorde de klachten op de werkvloer, ving signalen op en gaf dit aan mij door. Ik kon dit weer met [betrokkene1] bespreken. Zo werkte bij ons de franchising. Als ik [betrokkene1] hierop aansprak was het nooit waar wat er verteld was, lag de fout altijd bij het personeel en was er een verkeerd beeld geschapen. Hij erkende niet iets fout te doen.
Mensen die allang mee liepen vroegen ons wat er aan de hand was. Er liepen personeelsleden weg. Er is bijvoorbeeld een conflict geweest tussen [betrokkene1] en een jongen die vrachtwagens bij klanten haalde en terug bracht. Die jongen is daar ziek van geworden en opgebloeid toen hij in een ander filiaal gezet was. De mensen verdienden bij ons goed, maar ze gingen weg voor een lager salaris. Als voorbeeld van mensen die weggingen noem ik [betrokkene2], die tot anderhalf jaar terug bij ons in een ander filiaal gewerkt heeft en [betrokkene3] die tot twee jaar geleden op een ander filiaal gebleven is (…).
Wij hebben op een ogenblik 35% van de aandelen teruggekocht. Wij zagen dat het schip dreigde onder te gaan. Omdat het bedrijf ons eerste was wilden wij het tegen advies van de accountant in toch proberen te redden. Dat is niet gelukt. De beerput die wij aantroffen was te diep. Er zijn twee belangrijke klanten weggelopen. De eerste was TNT, die goed was voor 50% van de omzet en al vanaf het begin klant was. De redenen waarom TNT opstapte waren het gebrek aan kwaliteit, de ongemotiveerdheid en het veel voorkomen van problemen, zoals auto’s die niet op tijd terug waren. De tweede klant die ik bedoelde was [betrokkene4], die wegging in verband met het gebrek aan kwaliteit. Weliswaar was dit een “zeurklant”, maar [betrokkene4] was al bij ons vanaf het moment dat hij daar was gaan zitten, in 2000 of 2001.
U vraagt mij naar het beslag dat door [betrokkene1] of [betrokkene1] Beheer gelegd was. Wij hadden [betrokkene1] na de aandelenterugkoop aangenomen als bedrijfsleider. Toen ontstonden er problemen, uiteindelijk ook de ruzie met [betrokkene2]. Wij hebben [betrokkene1] ontslagen. Dat is via de rechter gegaan en wij moesten € 14.000,-- betalen. Er was echter kasgeld weg en ook was de fooienpot weg en waren er hoge drukpompen verdwenen. Wij hebben toen onze betaling aan [betrokkene1] opgeschort en daarop heeft hij beslag gelegd onder TNT, [betrokkene4] en een derde, ik dacht [betrokkene5], op gelden die ze ons moesten betalen.
Op vragen van mr. Croonen antwoord ik het volgende (…).
Voor zover ik weet heeft [betrokkene1] niet geprobeerd het bedrijf uit te bouwen door bijvoorbeeld nieuwe klanten te werven.
[betrokkene1] wilde zelf de administratie gaan voeren. Daar was discussie over. Hij heeft bij [getuige4] een exactpakket aangeschaft. Daarmee heeft hij de boekhouding gevoerd op de laptop, voor zover wij wisten. Toen hij wegging hebben wij om de administratie gevraagd. Ook dat gaf discussie. Uiteindelijk hadden wij de laptop in handen, maar die bleek gecrasht, waardoor wij een maand of zes boekhouding misten.
Van [getuige2] hebben wij gehoord over de auto’s van het koeriersbedrijf dat de werknemer [betrokkene6] met de vrouw van [betrokkene1] had. Die auto’s moesten gratis worden gewassen. Er mochten geen bonnen van worden geschreven en ze werden niet geadministreerd. Er is dus ook geen franchisefee over berekend. Ik dacht dat dit over vier of vijf bestelauto’s gaat. Koeriersbedrijven wassen regelmatig, soms dagelijks of om de dag, maar ik weet niet exact hoe vaak deze gewassen werden.
De contante verkopen moesten aan ons worden doorgegeven en ook daarover werd een franchisefee berekend. Over de laatste zes maanden zijn geen contante betalingen doorgegeven. Ze zouden er niet geweest zijn, maar dit was niet te controleren.
Op vragen van mr. Ter Waarbeek antwoord ik het volgende.
(…). In 2006 was het slecht gegaan met het bedrijf; het ging slecht vanaf het moment dat hij het overnam, door zijn fouten. Hij was de baas geworden omdat hij dat altijd gewild had en ik vond dat we hem nu niet zomaar op straat konden zetten. Kennelijk heeft hij leiding nodig. Hij is dus bedrijfsleider geworden en anderen zijn naar andere filialen gegaan.
Dat TNT goed was voor 50% van de omzet moet blijken uit de boeken die u hebt. TNT is weggegaan omdat [betrokkene1] onder haar beslag had gelegd. Dat was de druppel (…).
2.4. De in [gedaagde3]s verklaring genoemde [getuige2] verklaart het volgende.
Ik was toen [betrokkene1] het overnam unit manager, de man die het personeel begeleidde en aanstuurde. Toen [betrokkene1] het bedrijf overnam was een voorwaarde van hem dat ik daar vertrok (…).
Ik ben eind 2006 begin 2007 in Duiven teruggekomen. Het filiaal liep toen achteruit qua omzet en personeel. Er werd besloten in te grijpen om bij te sturen. Het ging vooral om het motiveren van het personeel. Daar werd ik voor aangetrokken. De onderlinge verhoudingen waren op dat moment niet goed en doordat het personeel niet gemotiveerd was liep de kwaliteit achteruit en bleven de klanten weg. [betrokkene1] vroeg de mensen niet om iets te doen maar ze werden terecht gewezen in militaire acties. Het liep steeds vaker uit de hand. Ik ben er een keer bij geweest toen werd geprobeerd een akkefietje uit te praten met een chauffeur die een beetje eigen inzicht had. [betrokkene1] blokkeerde daarin. Ik legde uit dat een ander ook goede ideeën kon hebben, maar hij snauwde die jongen af (…).
Ik ben teruggekomen in Duiven, eerst eens per week en toen steeds vaker, om het personeel weer te motiveren en aan te sturen. [betrokkene1] was toen nog eigenaar. Toen hij wegging nam ik het over. Toen hij bedrijfsleider was zaten wij er weer tegelijkertijd; ik had dezelfde functie als voorheen. Het bedrijf liep toen slecht. De klanten waren weg. Ik kan niet beoordelen of er een faillissement dreigde, maar ik kon wel zien dat het slecht liep. De oorzaak hiervan was dat [betrokkene1] op het eind van de periode beslag had gelegd op gelden van klanten. Die besloten toen bij ons weg te gaan. Dat waren TNT en [betrokkene4], twee grote klanten. Toen was het eigenlijk geen haalbare kaart meer.
Op vragen van mr. Croonen antwoord ik het volgende (…).
Ik heb horen vertellen over gratis wassingen. [betrokkene1] of zijn vrouw hadden ook een ander bedrijfje erbij. De jongens in de avonddienst vertelde mij dat de busjes van dat bedrijf één of twee keer per week gratis gewassen werden. Ik hoorde dat dit ook voor andere klanten gebeurde.
2.5. [getuige2] steunt op enkele onderdelen de verklaring van [gedaagde3], bijvoorbeeld het gratis wassen van auto’s, het feit dat het slecht ging met [gefailleerde] na de periode [betrokkene1] en mogelijk ook de ziek geworden werknemer. Overigens is zijn verklaring, zoals uit de verklaring zelf blijkt, voor een belangrijk deel een verklaring van horen zeggen en niet over eigen waarneming. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [getuige2] een deel van zijn informatie van [gedaagde3] heeft verkregen. [getuige2] verklaart dat hij niet kan beoordelen of er na de periode [betrokkene1] al een faillissement dreigde.
2.6. Nergens blijkt uit dat de gratis wassingen tot het faillissement hebben bijgedragen. [gedaagde3] en [getuige2] verklaren dit ook niet.
2.7. De getuige [getuige4] verklaart:
Ik was in de tijd dat [betrokkene1] een meederheidsbelang had en bestuurder was bij [gefailleerde] de accountant van dat bedrijf. Ik kwam daar periodiek (…).
U vraagt mij hoe het bedrijf liep in de tijd dat [betrokkene1] bestuurder was. Ik vind dat moeilijk te zeggen. Er zat meer dan voldoende perspectief in toen [betrokkene1] als directeur aantrad. Het bedrijf maakte geen enorme winsten, maar het stond niet kantje boord. Ik heb de cijfers niet paraat. Als het slecht gegaan was, was [betrokkene1] er ook niet ingestapt. Het bedrijf stond onder druk en bleef onder druk staan. Er lag een groeiscenario. Ik ben er te weinig geweest om precies te kunnen beoordelen wat daar van terecht kwam. [gedaagde3] was bezig om met [betrokkene1] het klantenbestand uit te breiden. Het bedrijf zat in de lift. Ik weet dat het grote klanten had binnen gehaald, waaronder TNT. Ik weet niet precies wanneer TNT binnen kwam.
Met de opmerking dat het bedrijf onder druk stond bedoel ik dat cash flow niet enorm voor handen was. Ik durf niet te zeggen of dit de hele periode gold, maar gezien de afloop denk ik dat dit zo was.
U vraagt mij of er in de periode dat [betrokkene1] directeur was dingen zijn gebeurd waarvan ik toen dacht “zo moet het niet” of “dit gaat fout aflopen”. Het laatste niet, maar zodra [betrokkene1] de meerderheid van aandelen had en hij vanuit de holding opereerde, schafte hij een stevige auto aan. Dat is een klassieke standaard fout van beginnende ondernemers. Ik weet niet of het tot druk op het bedrijf leidde, maar ik heb gezegd dat het niet verstandig was (…).
Op vragen van mr. Croonen antwoord ik het volgende (…).
U vraagt mij wat ik als oorzaak van het faillissement zie.
In de eerste plaats het feit dat de onderneming achteruit liep door het geruzie tussen [gedaagde3] en [betrokkene1] dat in een conflict eindigde en waarbij [gedaagde3], denk ik, geen andere keus had dan in te grijpen.
In de tweede plaats is er beslag gelegd onder debiteuren van het bedrijf. Dat is dramatisch, zeker als je liquiditeiten nodig hebt.
In de derde plaats kwam de klap daarover heen met de gemeente of de verhuurder over de staat van het pand. Uiteindelijk moest het pand, dacht ik, gesloten worden omdat het niet aan de eisen voldeed (…).
Op vragen van mr. Ter Waarbeek antwoord ik het volgende (…).
Ik zei zojuist dat het conflict tussen [betrokkene1] en [gedaagde3] een oorzaak van het faillissement was. Ik heb daar geen cijfermateriaal voor, maar het staat mij bij dat [gedaagde3] over dit onderwerp belde. Het ging er vooral om dat het personeel niet meer voor [betrokkene1] wilde werken in verband met diens manier van leiding geven en dat daardoor onvoldoende omzet kwam. Ik heb dit niet kunnen checken en ook niet met [betrokkene1] besproken. Ik heb [gedaagde3] gezegd dat hij moest ingrijpen. Ik heb hem serieus in overweging gegeven de onderneming terug te nemen. Hij had de aandelen overgedragen onder schuldig blijven van de koopsom en hij moest dus niet laten gebeuren dat het bedrijf omviel.
Ik heb gewezen op het beslag dat gelegd is onder debiteuren. Het staat mij bij dat dit om
€ 15.000,-- à € 20.000,-- ging. U vraagt mij of er causaal verband bestaat tussen € 14.000,-- aan gemiste liquiditeiten en het faillissement. Nee, het gaat om een cumulatie van zaken.
Het is redelijk dramatisch als er beslag wordt gelegd onder een debiteur omdat je dan de kans loopt dat de klant wegloopt. Ik weet niet of dat hier gebeurd is.
Ik weet geen details over het conflict met de gemeente of de verhuurder. Ik durf niet te zeggen dat er financiële gegevens op duiden dat dit tot het faillissement leidde. Het ging om het doen van investeringen, huurachterstand, verrekening en een niet vloeistof dichte vloer. Volgens mij is [gedaagde3] er niet uitgekomen. Hij kon het bedrijf toen niet of onvoldoende voortzetten. Er was geen andere keus dan het faillissement. Had hij dat niet aangevraagd dan had hij wellicht andere problemen gekregen.
2.8. Ook [getuige4] bevestigt op onderdelen, bijvoorbeeld de volgens hem riskante aanschaf van een dure auto, het feit dat [betrokkene1] zelf de boekhouding verzorgde en de sfeer in het bedrijf, [gedaagde3]s verklaring. Opmerkelijk is dat hij bij de slechte sfeer voornamelijk over ruzies tussen [gedaagde3] en [betrokkene1] verklaart.
2.9. [getuige4]s verklaring neemt een aparte plaats in omdat hij als voormalig accountant van [gefailleerde] geacht kan worden enigszins een buitenstaander te zijn, terwijl de andere getuigen directe banden met [gefailleerde] hebben of gehad hebben. Om meerdere redenen is zijn verklaring van belang. In de eerste plaats constateert de rechtbank dat [getuige4] voorzichtig is als het gaat om de vraag waardoor het faillissement is veroorzaakt, zo voorzichtig dat hij er geen uitspraak over doet of kan doen, zoals blijkt uit het volgende.
Ik zei zojuist dat het conflict tussen [betrokkene1] en [gedaagde3] een oorzaak van het faillissement was. Ik heb daar geen cijfermateriaal voor (…).
2.10. Vervolgens blijkt dat [getuige4] zijn informatie van [gedaagde3] heeft. De verklaring vervolgt immers met:
(…) maar het staat mij bij dat [gedaagde3] over dit onderwerp belde. Het ging er vooral om dat het personeel niet meer voor [betrokkene1] wilde werken in verband met diens manier van leiding geven en dat daardoor onvoldoende omzet kwam. Ik heb dit niet kunnen checken en ook niet met [betrokkene1] besproken.
2.11. Ook bij het volgende onderdeel komt [getuige4] niet tot de conclusie dat de genoemde feiten tot het faillissement hebben geleid.
Ik heb gewezen op het beslag dat gelegd is onder debiteuren. Het staat mij bij dat dit om
€ 15.000,-- à € 20.000,-- ging. U vraagt mij of er causaal verband bestaat tussen € 14.000,-- aan gemiste liquiditeiten en het faillissement. Nee, het gaat om een cumulatie van zaken.
Het is redelijk dramatisch als er beslag wordt gelegd onder een debiteur omdat je dan de kans loopt dat de klant wegloopt. Ik weet niet of dat hier gebeurd is.
Ik weet geen details over het conflict met de gemeente of de verhuurder. Ik durf niet te zeggen dat er financiële gegevens op duiden dat dit tot het faillissement leidde. Het ging om het doen van investeringen, huurachterstand, verrekening en een niet vloeistof dichte vloer.
2.12. En in de volgende zinnen lijkt een andere oorzaak van het faillissement naar voren te komen dan de door gedaagden genoemde oorzaken, namelijk het zojuist bedoelde conflict met de gemeente.
Volgens mij is [gedaagde3] er niet uitgekomen. Hij kon het bedrijf toen niet of onvoldoende voortzetten. Er was geen andere keus dan het faillissement. Had hij dat niet aangevraagd dan had hij wellicht andere problemen gekregen.
2.13. Van belang is ten slotte dat [getuige4] [gedaagde3] op zijn verantwoordelijkheden heeft aangesproken, waarbij de verklaring van [getuige4] impliceert dat [gefailleerde] toen nog te redden was:
Ik heb [gedaagde3] gezegd dat hij moest ingrijpen. Ik heb hem serieus in overweging gegeven de onderneming terug te nemen. Hij had de aandelen overgedragen onder schuldig blijven van de koopsom en hij moest dus niet laten gebeuren dat het bedrijf omviel.
2.14. Dit lijkt niet te sporen met de verklaring van [gedaagde3] zelf, die immers zegt:
Wij hebben op een ogenblik 35% van de aandelen teruggekocht. Wij zagen dat het schip dreigde onder te gaan. Omdat het bedrijf ons eerste was wilden wij het tegen advies van de accountant in toch proberen te redden.
2.15. De rechtbank constateert dat de getuigenverklaringen voornamelijk gaan over verhalen die in en rond [gefailleerde] gespeeld en rondgezongen hebben. Op sommige onderdelen bevestigen de getuigen elkaars verklaring, maar niet op het punt dat bepaalde feiten of omstandigheden tot het faillissement hebben geleid. Dat wordt wel gesuggereerd, vooral door [gedaagde3], maar in geen van de verklaringen wordt dit concreet. De vraag is dus of het schriftelijk aangebrachte bewijs het causaal verband tussen deze feiten en omstandigheden, deze verhalen, en het faillissement wel legt.
2.16. In het vonnis van 31 augustus 2011 is overwogen dat de producties 11, 12 en 13 van gedaagden, overgelegd bij akte van 30 maart 2010 als schriftelijk bewijs gewaardeerd zullen worden als de getuigen zijn gehoord. De rechtbank stelt vast dat deze producties voor een deel aansluiten bij wat hierboven als ‘de verhalen’ werd aangeduid. Dat er conflicten met [betrokkene1] bestonden is wel aannemelijk. Dat er causaal verband tussen de feiten en omstandigheden die in de verhalen worden beschreven, en het faillissement bestaat, blijkt echter ook uit deze producties niet. Het belangrijkste aspect daarvan is dat niet blijkt waarom TNT opstapte en evenmin dat zij voor 50% van de omzet zorgde. Dat dit vertrek van TNT, de conflicten met personeel, het weglopen van de ‘zeurklant’ [betrokkene4], het zelf verzorgen van de boekhouding, de aanschaf van de dure auto en het gratis auto’s wassen afzonderlijk of tezamen als een belangrijke oorzaak van het faillissement moeten worden gezien, is daardoor niet aannemelijk geworden. Dat niet uitgesloten is dat zij tot het faillissement hebben bijgedragen betekent nog niet dat aannemelijk is geworden dat dit in belangrijke mate het geval was.
2.17. Als productie 14 hebben gedaagden ‘een document’ overgelegd ‘waarin de onderbouwing is gegeven van het causale verband tussen de in rechtsoverweging 4.13 van het tussenvonnis d.d. 23 februari 2011 weergegeven feiten en de conclusie onderbouwd is weergegeven dat aannemelijk is dat deze feiten en omstandigheden als belangrijke oorzaak van het faillissement hebben te gelden’. De geciteerde zinsneden komen voor in de akte na enquête van gedaagden.
2.18. Dit ‘document’, productie 14, maakt geen deel uit van een akte of conclusie en geeft dus niet het standpunt van de advocaat van gedaagden weer. Deze spreekt zich immers in conclusies of aktes uit. Hierbij zij opgemerkt dat het standpunt van een advocaat niet als bewijsmiddel kan functioneren. Gedaagden geven niet aan wat de herkomst van dit ‘document’ is. Het kan de mening van een van de getuigen bevatten, mogelijk van [gedaagde3], over de verklaringen van de andere getuigen. Als zodanig zou het irrelevant zijn. Om deze redenen kan en mag de rechtbank geen aandacht aan het stuk besteden, dat overigens inhoudelijk weinig of niet verschilt van de producties 11, 12 en 13 van gedaagden.
2.19. Gedaagden betogen dat zij ‘middels de enquête en de als productie 14 overgelegde onderbouwing’ aan hun bewijsopdracht hebben voldaan. Uit het voorgaande volgt dat dit niet het geval is. Het bewijs – in de zin van aannemelijk maken – is niet geleverd.
2.20. Dit betekent, gelet op de beslissingen in de tussenvonnissen, dat er geen tegenbewijs is geleverd van het vermoeden dat de al eerder vastgestelde onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement van [gefailleerde] is geweest. Dit betekent dat de bestuurder van [gefailleerde], [gedaagde1], jegens de boedel aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan (art. 2:248 lid 1 BW), welke aansprakelijkheid tevens rust op [gedaagde2] en doorschuift naar [gedaagde3] ingevolge art. 2:11 BW.
2.21. Voor wat de door de curator ingestelde vorderingen betreft, betekent het voorgaande
- dat tegen [gedaagde3] de vordering tot betaling van € 32.867,18 met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2007 toewijsbaar is (vonnis van 23 februari 2011, 4.5),
- dat de verklaring voor recht kan worden gegeven dat [gedaagde1] haar bestuurstaak zodanig onbehoorlijk heeft vervuld dat het als een belangrijke oorzaak van het faillissement van [gefailleerde] is aan te merken,
- dat de verklaring voor recht kan worden gegeven dat gedaagden jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [gefailleerde] voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, begroot op € 495.720,93,
- dat de vordering tot hoofdelijke veroordeling van de gedaagden om de curator dit bedrag van het tekort verminderd met het tegen [gedaagde3] toe te wijzen bedrag van € 32.867,18 te betalen, in beginsel voor toewijzing gereed ligt, evenals
- de vordering tot hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot vergoeding aan de curator van het restant boedeltekort als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.22. Rest nog het beroep op matiging waarvan de behandeling in het vonnis van 23 februari 2011 (4.17) is aangehouden. Het – summier met feiten onderbouwde – beroep op de matigingsbevoegdheid is gebaseerd op de stelling dat gedaagden thans het nadeel ondervinden van het beleid van [betrokkene1], waardoor het onder meer onmogelijk is geweest de complete administratie aan de curator te verstrekken en op een beroep op de eisen van redelijkheid en billijkheid in het algemeen.
2.23. Dit beroep op de eisen van redelijkheid en billijkheid moet als niet onderbouwd worden verworpen.
2.24. Het beroep op [betrokkene1]s beleid ten aanzien van de administratie gaat ook niet op. Wanneer op grond hiervan het bedrag waarvoor gedaagden aansprakelijk zijn, gematigd wordt, zou de rechtbank immers zonder valide redenen een deel van haar conclusies en beslissingen in het vonnis van 23 februari 2011 onder 4.8-4.12 terugnemen. Dat is niet wat de wet bedoelt met matigen van een som die bovenmatig geacht wordt in art. 2:248 lid 4 BW.
2.25. Andere omstandigheden waarom geconcludeerd zou moeten dat dit bedrag bovenmatig is, zijn niet aangevoerd.
2.26. De slotsom is dat de vorderingen zoals onder 2.21 hierboven is aangegeven, zullen worden toegewezen.
2.27. De curator vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 459,50 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580,00).
2.28. De gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van curator worden begroot op:
- dagvaarding € 79,25
- griffierecht 4.836,00
- salaris advocaat 12.900,00 (5,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 17.815,25
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde3] om aan de curator te betalen een bedrag van € 32.867,18 (tweeëndertig duizendachthonderdzevenenzestig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 15 oktober 2007 tot de dag van volledige betaling,
3.2. verklaart voor recht dat [gedaagde1] haar bestuurstaak zodanig onbehoorlijk heeft vervuld dat dit als een belangrijke oorzaak van het faillissement van [gefailleerde] is aan te merken,
3.3. verklaart voor recht dat gedaagden jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [gefailleerde] voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, en dat dit bedrag begroot is op € 495.720,93,
3.4. veroordeelt de gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om de curator een bedrag van € 462.853,75 (vierhonderdtweeën-zestigduizendachthonderddrieënvijftig euro en vijfenzeventig cent) te betalen, zijnde het genoemde bedrag van het tekort verminderd met het tegen [gedaagde3] toegewezen bedrag van € 32.867,18,
3.5. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding aan de curator van het restant boedeltekort als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.6. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.039,50,
3.7. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van curator tot op heden begroot op € 17.815,25,
3.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.