ECLI:NL:RBARN:2012:BW6124

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
221205
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Trillingshinder en scheurvorming in woning nabij asfaltweg

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een woning nabij een asfaltweg, dat de gemeente zou worden veroordeeld tot het uitvoeren van werkzaamheden om trillingshinder te verminderen. Eiser stelde dat de trillingen, veroorzaakt door zwaar verkeer, schade aan zijn woning hadden veroorzaakt en dat de gemeente als wegbeheerder een zorgplicht had om de weg zodanig te onderhouden dat deze geen onrechtmatige hinder veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de gemeten trillingssterkten niet de grenswaarden van de SBR-A richtlijn overschreden, en dat er geen onrechtmatige hinder was. De rechtbank concludeerde dat de schade aan de woning niet uitsluitend door de trillingen was veroorzaakt, maar ook door de constructieve staat van de woning zelf. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de gemeente niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de trillingshinder, aangezien de SBR-richtlijnen niet wettelijk bindend zijn en de gemeente niet nalatig was in haar onderhoudsverplichtingen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 221205 / HA ZA 11-1369
Vonnis van 25 april 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. K.D.C. Schemkes te Tiel,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[de gemeente]
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Bosman te Capelle aan de IJssel.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 december 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Sinds 2006 is [eiser] eigenaar en bewoner van de woning (hierna te noemen de woning) aan de [adres] 5 (hierna de weg) te [woonplaats].
2.2. Begin 2009 heeft de gemeente (onder andere) de in de weg ontstane spoorvorming gerepareerd door het aanleggen van lange asfaltstroken bovenop het bestaande wegdek. Aan het einde van 2009 heeft de gemeente de wegreparaties afgevlakt, door het aanbrengen van wat asfalt aan het einde van de stroken, voor een soepele overgang tussen het oude wegdek en de asfaltstroken.
2.3. Op 22 april 2010 heeft DGMR Bouw B.V. (verder DGMR) op verzoek van (de toenmalige gemachtigde van) [eiser] een onderzoek uitgevoerd naar de trillingen in de woning veroorzaakt door zwaar wegverkeer. Het rapport van 10 mei 2010 (hierna het rapport) bevat de onderzoeksresultaten en vermeldt onder andere:
“(…)
2. Situatie
De woning [adres] 5 betreft een oude woning (boerderij) waarvan het voorste deel volgens de bewoner dateert van rond 1910. Het achterste deel is later bijgebouwd en vroeger in gebruik geweest als stal. Thans is een stuk van het achterste deel bij het woongedeelte aangetrokken. Beide delen van de woning bestaan uit één volle bouwlaag met daarop een verdieping onder kap. Het voordeel heeft een dwarskap en het achterdeel een langskap. De woning is volgens zegge geheel op staal gefundeerd en heeft geen kelder. De afstand van de voorgevel tot de wegrand bedraagt circa 17 m. De [adres] is uitgevoerd in asfalt, maar vertoond de nodig reparaties die op zich ook weer een bepaalde oneffenheid vertegenwoordigen. Ook is er nieuwe vorstschade aan het wegdek op de rand van een rijspoor. Tot slot zijn er in het wegdek nog restanten van ‘katteogen’ aanwezig. Al deze verschijnselen vormen in combinatie met zwaar verkeer een trillingsbron. (…)
3. Toetsingskader
Voor het beoordelen van trillingen op het risico van gebouwschade of hinder voor personen die in deze gebouwen aanwezig zijn, heeft de Stichting Bouwresearch in augustus 2002 de SBR-richtlijn ‘Trillingen’ uitgegeven. Deze richtlijn bestaat uit drie delen met de volgende aandachtsgebieden:
• schade aan gebouwen (deel A);
• hinder voor personen in gebouwen (deel B);
• (…)
De richtlijn heeft geen wettelijke status, maar heeft mede door jurisprudentie een ruim draagvlak opgebouwd en wordt geïnterpreteerd als de meest recente stand der inzichten.
3.1 Schaderisico
3.1.1 SBR-A
In de SBR-richtlijn Trillingen deel A (SBR-A) worden per categorie bouwwerk grenswaarden gesteld aan trillingen met het oog op het voorkomen van mogelijke schade. (…) De woning [adres] 5 is een oude en constructief in slechte staat verkerende woning en zal getoetst worden als categorie 3 bouwwerk. (…) De grenswaarden uit de SBR-A nemen toe met oplopende trilfrequentie (…). Hierbij is al rekening gehouden met de voor herhaald voorkomende trillingen (weg- en railverkeer) geldende veiligheidsfactor ?t = 1.5. (…)
3.1.2 Standpunt DGMR
Opgemerkt moet worden dat in de DIN 4150 die ten grondslag ligt aan de SBR-A geen grenswaarden ter voorkoming van zetting worden gesteld omdat men dit niet verantwoord vond. Voor het beoordelen van het zettingsrisico is volgens de DIN4150 een specialist in te schakelen. DGMR deelt deze zienswijze en is van mening dat iedere situatie uniek is en een specifieke benadering vergt. Voor de grenswaarden m.b.t. zettingsschade uit de SBR-A, van omgerekend 1 m/s2, is geen wetenschappelijke verantwoording geleverd en deze grenswaarden zijn o.i. dus arbitrair. Verder willen wij opmerken dat de vermelde grenswaarden aan trillingen slechts een afgeleide parameter zijn van de door trillingen opgewekte spanningswisselingen in de bouwkundige constructie. Primair liggen spanningen ten grondslag aan optredende scheuren in constructies en wanneer, door welke oorzaak dan ook, delen van de constructie al hoogbelast zijn geraakt, kan hierin al bij betrekkelijk lage trillingsniveaus scheurinitiatie of -propagatie plaatsvinden. Een grenswaarde toepasselijk op deze situatie is nauwelijks te stellen.
3.2 Trillingshinder
In de SBR-richtlijn Trillingen, meet- en beoordelingsrichtlijn deel B ‘hinder voor personen’ worden voor herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd (weg- en railverkeer) streefwaarden gesteld. (…)
4. Trillingsmetingen
Op 22 april zijn diverse trillingsmetingen uitgevoerd op diverse meetpunten aan de woning [adres] 5. De metingen zijn uitgevoerd tussen 11.00 en 14.15 uur. Gemeten is in het kader van het risico op gebouwschade volgens de SBR-A. Aanvullend is één meetpunt ingericht in het kader van trillingshinder. (…)
5. Resultaten
5.1 Trillingsmetingen schaderisico
(…) Uit tabel 4 en 5 blijkt duidelijk het onderscheid tussen vrachtwagens komend van en gaand naar Excluton. De veelal lege vrachtwagens die aan de overzijde van de weg richting Excluton rijden geven de hoogste trillingssterkten op de woning, gemiddeld ongeveer een factor twee hoger voor de meetpunten aan de voorgevel. Dit ondanks de grotere afstand en de veelal lagere aslast van de lege vrachtwagens. De reden hiervoor is de oneffenheid van de weg aan deze kant. Het gerepareerde vlak (foto 5) ligt iets hoger dan het omliggende asfalt en bij het op-/afrijden begint, zoals waargenomen, de oplegger te denderen op het wegdek. De hoogste gemeten trillingssterkte op de voorgevel, door verkeer richting de rotonde, werd veroorzaakt door een lege zandauto en niet door veelvuldig passerende beladen vrachtwagen combinaties. Deze veroorzaakte een trillingssterkte van 0,8 mm/s. Het vrachtverkeer richting Excluton gaf als hoogste trillingssterkte 1,24 mm/s. Naar de achterzijde van de woning nemen de trillingssterkten af. Op de hoek die de overgang van voorhuis naar achterdeel markeert worden nog trillingssterkten tot 0,5 gemeten. Op de hoek van de achtergevel met de zijgevel worden trillingssterkten tot 0,6 gemeten. Op het vlak van de zijgevel tussen raam en toegangsdeur worden vertikaal trillingssterkten tot 0,5 en horizontaal tot 0,4 gemeten, zie figuur 3. Drie maal werd in de richting uit het vlak een hogere trillingssterkte gemeten dan 0,4. Dit werd echter veroorzaakt door het sluiten van de zijdeur.
5.2 Trillingshinder
(…) De eerste piek bij het opstarten buiten beschouwing gelaten worden op de slaapkamer effectieve trillingssterkten (in verticale richting) gemeten tot 0,8 mm/s. Het merendeel van de vrachtwagenpassages veroorzaakt trillingssterkten tussen 0,2 en 0,5 mm/s. Conform de SBR-B richtlijn is de hoogte van deze trillingssterkten op zich toelaatbaar voor de dagperiode, mits beoordeeld als bestaande situatie. Voor de nachtperiode zijn trillingssterkten tot 0,8 mm/s echter te hoog, ongeacht of het om een bestaande of een nieuwe situatie gaat. Ook de langtijdgemiddelde trillingssterkte Vper over de meetperiode van 0,16 is te hoog en zal bij hogere intensiteit van het vrachtverkeer allen maar verder stijgen. Conform de SBR-B is er dus ook sprake van een hindersituatie, in de dagperiode vanwege overschrijding van de voor de Vper geldende streefwaarde en in de nachtperiode (vroege ochtend) vanwege de te hoge optredende trillingssterkten Vmax.
6. Toetsing
Gemeten trillingssterkten in het kader van het voorkomen van gebouwschade zijn te toetsen aan de SBR-A. Gezien de beperkte meetduur worden gemeten trillingssterkten hiertoe, conform de richtlijn, statistisch verwerkt. De statistisch bepaalde maximum trillingssterkten zijn eveneens vermeld in tabel 4 en 5. Voor herhaald voorkomende trillingen (wegverkeer) geldt volgens de richtlijn een minimaal toelaatbare trillingssterkte van 2,0 mm/s voor frequenties tot 10 Hz. Daarboven stijgt de grenswaarde geleidelijk (lineair) tot 5,3 Hz bij 50 Hz. De dominante frequentie van de gemeten trillingen ligt tussen 10 en 15 Hz. De statistisch bepaalde maximum trillingssterkte op het hoekpunt van de voorgevel van 1,53 mm/s (max. gemeten trillingssterkten 1,24 mm/s) overschrijdt de rekenwaarde van de grenswaarde van 2,0 mm/s volgens de SBR-A niet. Afgaand op de SBR-A zou het schaderisico derhalve als gering, of kleiner dan 1% zijn te beoordelen. De SBR-A hanteert een ruime definitie van het begrip schade waaronder schade aan metselwerk of afwerklagen. In hoeverre bij het vaststellen van de grenswaarden rekening is gehouden met bijzondere omstandigheden zoals ongelijkmatige belastingsverdelingen in de constructie of al (gedeeltelijk) aanwezige scheurvorming is onduidelijk. Verder is naar de grenswaarden ter voorkoming van zetting thans nog zeer weinig onderzoek gedaan en de grenswaarden in de SBR-A, per frequentie een zuivere omrekening naar snelheid van een trilversnelling van 1 m/s2, zijn dan ook hogelijk arbitrair. DGMR is van mening dat in een door zettingen reeds voorbelaste constructie waarin gedeeltelijke, onderhuidse of gerepareerde scheuren aanwezig zijn al bij lage trillingssterkten een verergering, doortrekken naar de afwerklaag of hernieuwd scheuren kan optreden. De trillingen die thans op de woning werden gemeten, met trilsnelheden tot 1.24 mm/s en een statistische bepaald maximum van 1.53 mm/s, zijn hoewel de grenswaarden van de SBR-A niet worden overschreden, zeker significant te noemen en bij passage van enkele honderden vrachtwagens per dag o.i. zeker een factor in het proces van voortschrijdende scheurvorming. Hiermee op geen enkele wijze uitspraak doend over de schuldvraag of deze voortschrijdende scheurvorming nu is te wijten aan het langsrijdend verkeer of de slechte staat van de woning. Opgemerkt moet worden dat er begin dit jaar reparaties aan het wegdek zijn uitgevoerd en dat de situatie voordien naar verluid slechter is geweest. Gezien de geringe marge van de huidige trillingssterkten t.o.v. de grenswaarden is het mogelijk dat er in het verleden toch overschrijding van de grenswaarden heeft plaatsgevonden, maar daarover kan nu slechts nog gespeculeerd worden.
7. Schouwing schadebeeld
Naast het uitvoeren van trillingsmetingen is ook het schadebeeld van de woning geschouwd. Deze schouwing heeft niet tot doel gehad om een volledig overzicht ofwel opname van alle schades te geven, maar om het schadebeeld te karakteriseren en af te zetten tegen de gemeten trillingssterkten. De woning is enkele jaren, ongeveer drie, in bezit van de huidige eigenaar. Alle gevels van het voorhuis en de achtergevel zijn gepleisterd waardoor oude gerepareerde scheuren in het onderliggende metselwerk, voor zover aanwezig, niet meer zichtbaar zijn. Het pleisterwerk van het voorhuis ziet er daarbij nieuwer uit dan dat van de achtergevel. De pleisterlaag van het voorhuis dateert van voor de overname door de huidige bewoner en de aanblik ondersteund dit. De zijgevels van het achterdeel zijn overschilderd waardoor de contouren van het oude metselwerk nog zichtbaar zijn. In de voorgevel en de zijgevels van het voorhuis zijn diverse scheuren in het pleisterwerk aanwezig waarvan de scheurranden voor het grootste deel nog nauwelijks wijken. Het voorhuis lijkt door deze overwegend fijne scheurlijnen in betere staat te verkeren dan het achterdeel, maar constructief hoeft dat niet zo te zijn. Het kan zowel betekenen dat de scheuren slechts oppervlakkig zijn maar kan ook het gevolg zijn van een meer recent aangebrachte pleisterlaag over oude scheuren. Op de noordwest gevel zijn de scheuren in elk geval vervuild of verweerd, wat er op duidt dat deze minstens al een seizoen aanwezig zijn, maar mogelijk langer. De zijgevels van het achterdeel vertonen ernstige scheurvorming met name rond de raampartijen en op de aansluiting met het voorhuis. Deze scheuren volgen deels het pad van oude geprepareerde scheuren. Aan de breedte van de voegen is te zien dat er in het verleden ook zetting is opgetreden want de voegbreedte is op sommige plaatsen meer dan normaal en er bevinden zich thans ook voegen tussen doorgeknapte stenen in. In de zuidoostgevel is ook een verschuiving te zien van een deel van het metselwerk uit het vlak. Gerepareerde voegen herstellen in de regel niet de constructieve sterkte van het metselwerk en overdracht van krachten over deze voegen zal al snel tot hernieuwd scheuren leiden. (…) Het schadebeeld van de woning strookt niet geheel met de ondervonden trillingssterkten. De achtergevel vertoond veel scheurvorming en uitvallend pleisterwerk terwijl de trillingssterkten hier aanzienlijk lager zijn dan gemeten op de voorgevel waar de hoogste trillingssterkten werden gemeten. Op de noordwestelijke zijgevel, tussen toegangsdeur en raam van de woonkamer, werden naar verhouding de laagste trillingssterkten gemeten terwijl de schade op de aansluiting van voorhuis en achterdeel zowel uitwendig als inwendig (binnenblad) aanzienlijk is (foto 6 en 7). Gezien het wijken van de scheurranden in de zijgevel ligt de primaire oorzaak van de scheurvorming in ongelijk matige zetting tussen voorhuis en achterdeel, hetgeen spanningen veroorzaakt in deze zijgevel. Ook de zuidoostelijke zijgevel vertoond veel zettingsscheuren. Trillingen zijn een belangrijke factor in het versnellen van zettingen en naar een toepasselijke grenswaarde om dit te voorkomen is o.i. nog onvoldoende onderzoek gedaan. Met enkele honderden vrachtwagens per dag en trillingssterkten op de woning tot ca. 1,2 mm/s op het voorhuis en 0,6 mm/s op het achterdeel is er naar onze mening zeker sprake van een versnelling van de ontwikkeling van het schadebeeld door voortschrijdende zetting en het onder invloed van trillingen doorscheuren van onder spanning geraakte constructiedelen. In dit verband zijn ook te noemen de trillingen veroorzaakt door het eigen gebruik van de woning.
8. Conclusies
Gemeten trillingen aan de woning [adres] 5 in [woonplaats] laten zien dat door het langsrijdend vrachtverkeer trillingssterkten (statistisch bepaald) tot ruim 1,5 mm/s kunnen optreden op de voorgevel, geleidelijk aan afnemend naar de achterkant van de woning tot circa 0,5 tot 0,8 mm/s. Deze optredende trillingssterkten overschrijden niet de grenswaarde van de SBR-A geldend voor een categorie 3 woning (slechte staat). Er is echter ook niet veel marge ten opzichte van deze grenswaarde. Indien in het verleden, in elk geval voor de meest recente reparaties, de toestand van de weg veel slechter is geweest dan kan overschrijding evenwel hebben plaatsgevonden, maar daarover zijn nu geen harde uitspraken te doen. In het voorhuis lijkt de schade aan de gevels minder te zijn dan aan de zijgevels en achtergevel van het achterdeel in de zin dat een deel van de vele scheuren slechts dun en oppervlakkige lijken. Het pleisterwerk van het voorhuis ziet er echter uit als van recente datum, hooguit enkele jaren uit. Het is daarom moeilijk conclusies over de constructieve staat te verbinden aan de aanblik van het voorhuis. Niettemin lijken de zijgevels van het achterdeel en de achtergevel de meeste en meer serieuze schades te vertonen en hier treden juist een factor twee lagere trillingssterkten op dan aan de voorgevel. Gezien het wijken van de scheurranden is zetting in de zijgevels van het achterdeel de primaire oorzaak van de scheurvorming. Ook in het verleden zijn zettingschades opgetreden wat blijkt uit de reparaties van oude scheuren waarbij forse verplaatsingen van geveldelen hebben plaatsgevonden. Naar het effect van trillingen op zettingsprocessen van woningen is nog weinig onderzoek gedaan. Een verschil in zakking tussen voorhuis (meest trillingsbelast) en het achterdeel brengt onherroepelijk spanning op de overgang van beide bouwdelen met zich mee die op termijn tot schade in de aansluiting zullen leiden. Trillingen verergeren dit proces waarbij het o.i. dubieus is om hieraan zonder goede onderbouwing een grenswaarde te stellen. De gemeten trillingssterkten op de woning zijn zeker significant te noemen en in combinatie met de honderden vrachtwagens een factor die bijdraagt aan de versnelling van de schadeontwikkeling. De op de slaapkamer uitgevoerde meting in het kader van trillingshinder toont aan dat er conform de SBR-B zeker sprake is van trillingshinder in de woning, ’s nachts (vroege ochtend) door te hoge optredende trillingssterkten en overdag door een te hoge langtijdgemiddelde trillingssterkte Vper. Verantwoordelijk voor de hoge trillingssterkten zijn vooral de vrachtwagens die aan de overzijde van de weg richting Excluton rijden. De oneffenheid in de weg brengt de opleggers van de lege vrachtwagen combinaties aan het denderen, hetgeen leidt tot hoge trillingssterkten. Zowel qua trillingshinder als het risico op gebouwschade door de staat en funderingswijze van de woning is er o.i. dan ook sprake van een onacceptabele situatie m.b.t. trillingen. Reparatie van de scheuren in de woning zonder aanpak van wegdek, wegligging en/of rijsnelheid en intensiteit van het vrachtverkeer is dan ook weinig zinvol. (…)”
2.4. Tijdens de comparitie van partijen van 16 februari 2012 heeft [eiser] onder meer het volgende verklaard:
“(…) In het najaar van 2009 is de reparatie afgevlakt en zijn de trillingen minder geworden. Eigenlijk was dat vlak voor de trillingsmetingen van april 2010, dus het zal in die winterperiode zijn afgevlakt. Daarna werd het een stuk minder, maar het is nog niet over. Het is wel zo’n beetje opgelost maar niet helemaal. De scheuren worden nog steeds erger. Ik voel het trillen nog steeds, (…)”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – :
1. de gemeente te veroordelen tot het uitvoeren van zodanige werkzaamheden aan de [adres] te [woonplaats] opdat de trillingshinder zoals ondervonden door [eiser] wordt weggenomen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag gedurende de periode dat de gemeente in gebreke blijft,
2. de gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, zijnde de schade welke door [eiser] is geleden nu zijn woning scheuren vertoont en er sprake is van waardevermindering, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met kosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van de gemeente schade aan zijn woning heeft geleden en hinder ondervindt. De gemeente is als wegbeheerder gehouden de weg te onderhouden en heeft onrechtmatig gehandeld door de weg niet op een juiste wijze te onderhouden. Doordat de weg niet juist is onderhouden, veroorzaakt het vrachtverkeer dat over die weg gaat trillingen. Als gevolg van deze trillingen zijn er scheuren in de woning van [eiser] ontstaan, waardoor de waarde van zijn woning is verminderd en hij onaanvaardbare trillingsoverlast ondervindt.
3.3. De gemeente betwist primair dat er sprake is van onrechtmatige hinder en dat de weg gebrekkig is dan wel dat zij nalatig is geweest in het onderhoud van de weg. Daarnaast betwist de gemeente dat er oorzakelijk verband tussen de schade aan de woning en het onderhoud aan de weg bestaat. Subsidiair, voor zover de aansprakelijkheid van de gemeente komt vast te staan, stelt zij dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] en dat de schade voor rekening van [eiser] dient te blijven, aangezien de schade aan de woning primair wordt veroorzaakt door de constructie van de woning zelf.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Trillingshinder
4.1. Het gevorderde gebod tot aanpassing van de weg is onder meer gegrond op de stelling dat [eiser] trillingsoverlast ondervindt. Het feit dat de gemeente de bron daarvan niet wegneemt is volgens [eiser] onrechtmatig, waarbij hij verwijst naar artikel 6:162 in samenhang met 5:37 BW. Op de gemeente (als wegbeheerder) rust jegens [eiser] (als omwonende) de zorgplicht om de weg zo te onderhouden dat het verkeer dat over die weg gaat geen onrechtmatige hinder in de vorm van trillingsoverlast veroorzaakt, zo stelt [eiser]. [eiser] stelt dat de trillingshinder gezien de intensiteit van het vrachtverkeer, de duur van de hinder en de ernst van de schade onrechtmatig is. Daarnaast blijkt uit het rapport dat de SBR-B richtlijn wordt overschreden waardoor er in de woning van de Wit onaanvaardbare trillingen zijn waar te nemen.
4.2. De gemeente betwist dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Volgens haar is de SBR-B richtlijn niet overschreden en is er geen sprake van verstoring of belemmering van bepaalde fysieke activiteiten. Voor zover de richtlijn wel zou zijn overschreden voert de gemeente ten verwere aan dat de SBR-richtlijn geen wettelijke status heeft. Voorts is volgens haar van belang dat de enige oplossing zou zijn dat de hele weg opnieuw wordt geasfalteerd. De daarmee gepaard gaande kosten en investeringen staan niet in een redelijke verhouding tot de mate van trillingsoverlast. Bovendien kan enige mate van trillingen, ook bij een volledig egaal wegdek, niet worden voorkomen. Ten slotte geldt dat [eiser] toen hij de woning in 2006 kocht, reeds wist dat er regelmatig vrachtverkeer over de weg reed.
4.3. De vraag of er sprake is van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van de schade te nemen. Daarbij is voorts mede van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. Aangezien de vordering van [eiser] een gebod tot het wegnemen van trillingshinder behelst, dient er voor de toewijsbaarheid van de vordering tevens thans nog sprake te zijn van onrechtmatige hinder.
4.4. Aangezien partijen de inhoud van het rapport en de deskundigheid van de rapporteur niet ter discussie stellen, zal de rechtbank bij de beoordeling uitgaan van de juistheid van de inhoud daarvan. Tussen partijen is niet in geschil dat de normen voor trillingshinder die in de verschillende richtlijnen van de Stichting Bouwresearch (hierna de SBR-richtlijnen) zijn vastgelegd en in het rapport als uitgangspunt worden gehanteerd, in de praktijk algemeen aanvaard en gevolgd worden. Het feit dat de bedoelde normen niet in een wettelijk voorschrift zijn opgenomen, doet hieraan niet af. Voor zover de gemeente bedoeld heeft dat de SBR-B richtlijn niet wordt overschreden omdat de optredende trillingssterkten Vmax toelaatbaar zijn, ziet zij over het hoofd dat tevens uit het rapport blijkt dat de langtijdgemiddelde trillingssterkte Vper te hoog is en dat om die reden, ten tijde van de metingen in april 2010, sprake was van een hindersituatie. Uit de verklaring van [eiser] afgelegd ter comparitie van partijen (zie r.o. 2.4.) leidt de rechtbank echter af dat [eiser] thans geen ernstige trillingsoverlast meer ervaart. Weliswaar voelt [eiser] nog steeds de trillingen, maar van hem mag worden verlangd dat hij enige mate van trillingshinder tolereert. [eiser] erkent namelijk dat er al regelmatig vrachtverkeer over de weg reed toen hij de woning in 2006 kocht en stelt niet dat hij voor begin 2009 in het geheel geen trillingen afkomstig van het wegverkeer voelde. Voorts is van belang dat de gemeente onweersproken heeft gesteld dat het opnieuw asfalteren van de weg de enige effectieve mogelijkheid is om de trillingsoverlast te verminderen. Gelet op de omvang van de daaraan verbonden kosten, de ernst van de huidige trillingshinder en de waarschijnlijkheid dat de trillingshinder niet volledig wordt weggenomen, kan ook niet van de gemeente worden verlangd dat zij de weg opnieuw asfalteert. Deze overlast kan het gevorderde gebod dus niet dragen.
scheurvorming
4.5. De tweede vordering van [eiser] tot vergoeding van de geleden schade aan de woning is gegrond op artikel 6:174 BW juncto 6:162 BW. Voor aansprakelijkheid van gemeente (die als wegbeheerder de zorgplicht heeft de weg zodanig te onderhouden dat deze geen gevaar voor personen of zaken oplevert) is op grond van deze artikelen vereist dat de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Het antwoord op de vraag of de weg in een staat van onderhoud verkeert als van de gemeente kan worden geëist, is afhankelijk van de aard van de weg, het te verwachten gebruik en bestemming van de weg, zoals het soort weg, de wijze van weggebruik en verkeersdrukte, als ook de gerechtvaardigde verwachtingen die men ter plekke mag koesteren. Verder is hiervoor van belang de kans op verwezenlijking van gevaar voor personen of zaken, de aard en ernst van de schade en welke onderhoudsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Er komt daarbij betekenis toe aan de financiële kaders waarbinnen de gemeente haar beleidsdoelstellingen tracht te realiseren.
4.6. De zorgplicht van de wegbeheerder strekt weliswaar voornamelijk ter bescherming van de veiligheid van de gebruikers van de weg (HR 19 december 2008, NJ 2009, 28), maar dat neemt niet weg dat de gemeente ook een zorgplicht heeft om te voorkomen dat ten gevolge van de toestand van de weg het wegverkeer trillingen veroorzaakt die zodanig zijn dat er daardoor schade aan nabijgelegen woningen ontstaat. De vraag of de trillingen als zodanig zijn te benoemen zal, nu deze in de praktijk algemeen aanvaard zijn, worden beantwoord aan de hand de SBR-richtlijnen. Dat de gemeente bij het onderhoud van de weg niet aan de hand van deze richtlijnen toetst en ook niet op grond van enige wet- of regelgeving hiertoe gehouden is, doet daar niet aan af.
4.7. Uit het rapport blijkt dat de gemeten (door het wegverkeer veroorzaakte) trillingen de SBR-A richtlijn niet overschrijden. [eiser] stelt dat er desondanks sprake is van een gebrekkige weg dan wel dat de gemeente nalatig is in het onderhoud van de weg, aangezien uit het rapport blijkt dat de trillingen significant zijn en de schade (mede) hebben veroorzaakt. Deze stelling wordt niet gevolgd. Uit het rapport blijkt niet onomstotelijk dat de schade (mede) is veroorzaakt door de trillingen. Die trillingen vormen wellicht een ongunstige factor, maar uit het rapport komt ook duidelijk naar voren dat met name de spanning op de constructie debet is aan de scheurvorming. Zo blijkt uit het rapport bijvoorbeeld dat de scheurvorming het ernstigste is aan de achterzijde van de woning, waar juist de minste trillingen optreden. De rechtbank ziet geen aanleiding de normstelling van de SBR-A richtlijn te verlaten. De gemeente heeft onweersproken gesteld dat de SBR-A norm veilig is gekozen. Voorts gaat de stelling van [eiser] dat de gevolgen van de duur en frequentie van de trillingen niet wordt gemeten door de SBR-richtlijn niet op. Uit het rapport blijkt namelijk dat bij het bepalen van de grenswaarden van SBR-A reeds rekening is gehouden met herhaald voorkomende trillingen en dus met de verkeersdrukte op de weg. Bij de toetsing door DGMR is er ook rekening mee gehouden dat de woning in slechte staat verkeert. Grenswaarden ter voorkoming van zetting voor woningen met een reeds voorbelaste constructie zijn volgens het rapport bepaald noch eenvoudig te bepalen. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente bij het onderhoud in 2009 bekend was met het feit dat er sprake was van een ongelijkmatige belastingverdeling in de woning, zodat zij daar geen rekening mee behoefde te houden. Er is niet komen vast te staan dat in het verleden, voorafgaand aan de metingen door DGMR, de norm van de SBR-A richtlijn wel is overschreden. De vorderingen zullen dus evenmin op deze grond worden toegewezen.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat € 904,00 ( 2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.464,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.464,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.
coll EM