ECLI:NL:RBARN:2012:BW5825

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
220633
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing eenhoofdig gezag en zorgregeling na strafrechtelijke veroordeling van de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 6 april 2012 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om eenhoofdig gezag over hun twee minderjarige kinderen, in het licht van de strafrechtelijke veroordeling van de man voor ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die eerder veroordeeld was tot 8 maanden gevangenisstraf, een onaanvaardbaar risico vormt voor de kinderen, waardoor het in hun belang is dat de vrouw het gezag alleen uitoefent. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag toegewezen op basis van artikel 1:251a sub b BW, omdat van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij samen met de man het gezag uitoefent. De rechtbank heeft ook de zorgregeling besproken, waarbij de man slechts gedurende twee uur per week onder toezicht van de vrouw contact heeft met de kinderen. Het verzoek van de man om een weekendzorgregeling is afgewezen, omdat de huidige regeling als maximaal haalbaar wordt beschouwd. De rechtbank heeft verder de kinderalimentatie vastgesteld op € 220 per kind per maand, met ingang van de datum van de beschikking. De vrouw heeft ook het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aangevraagd, wat is toegewezen voor een periode van zes maanden, mits zij daar op het moment van inschrijving van de beschikking nog woont. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden voor verdere behandeling van de huwelijkse voorwaarden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: 220633 / ES RK 11-598
Datum uitspraak: 6 april 2012
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[verzoekster] (nader te noemen: de vrouw)
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. I.C.G.M. van Dijck te Nijmegen
tegen
[verweerder] (nader te noemen: de man)
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. K. Coenders- El Dahri te Beuningen
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 12 september 2011;
- het exploot van betekening d.d. 1 september 2011;
- de fax d.d. 20 september 2011 namens de vrouw;
- de fax d.d. 20 september 2011 namens de man;
- het verweerschrift echtscheiding tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 8 november 2011;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek, ingekomen op 5 december 2011;
- de fax d.d. 23 februari 2012 namens de vrouw;
- de fax (met bijlagen) d.d. 27 februari 2012 namens de man;
- de fax (met bijlage) d.d. 9 maart 2012 namens de vrouw.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2012. Beide partijen zijn ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2. De motivering van de beslissing
Als onweersproken en mede op grond van de overgelegde stukken staat vast hetgeen is gesteld in het verzoekschrift over de nationaliteit van de partijen (zij hebben de Nederlandse nationaliteit), de huwelijkssluiting, de geboorte van de minderjarige kinderen en het huwelijksgoederenregime.
Deze rechtbank is bevoegd omdat de vrouw in dit arrondissement woont.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat partijen redelijkerwijs geen ouderschapsplan hebben kunnen overleggen. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Zij verzoeken de rechtbank te bepalen op welke wijze de huwelijkse voorwaarden dienen te worden afgewikkeld.
Bij de eerste mondelinge behandeling is gebleken dat de zaak niet op een eenvoudige en snelle wijze kan worden afgedaan. De behandeling van het nevenverzoek wordt pro forma aangehouden tot 6 juni 2012 en wordt afgesplitst van de behandeling van het hoofdverzoek.
De verdere behandeling zal plaatsvinden conform hoofdstuk 9 van het landelijk procesreglement scheiding. Dit betekent onder meer dat tot verdere behandeling pas wordt overgegaan nadat partijen de in artikel 9.2 van dat procesreglement genoemde bescheiden hebben overgelegd. Daarnaast moeten partijen, ongeacht of dat reeds eerder is gedaan, een overzicht van de geschilpunten, alsmede eventueel een overzicht van de punten die niet in geschil zijn, in het geding brengen. Ter onderbouwing van het standpunt kan worden verwezen naar eventueel eerder ingediende producties, mits de vindplaats duidelijk wordt vermeld. Op grond van artikel 9.3 van dit reglement moeten deze bescheiden vóór genoemde pro-formadatum worden overgelegd. De rechtbank wijst partijen nadrukkelijk op de gevolgen van het niet tijdig overleggen van stukken, zoals genoemd in artikel 9.5 en 9.6 van het procesreglement.
Partijen wordt voorts verzocht, mits alle bescheiden tijdig zijn overgelegd, om één maand na genoemde pro-formadatum, derhalve voor 6 juli 2012, ieder een reactie op de standpunten van de wederpartij te over te leggen. Tot slot kunnen partijen, indien een zitting wordt bepaald, op grond van artikel 9.9 van dit reglement, tot tien dagen voor de zitting reageren op de ingediende stukken of nadere stukken overleggen.
In afwachting van voornoemde stukken, wordt iedere verdere beslissing over het nevenverzoek aangehouden.
Partijen zijn het eens over:
- de echtscheiding;
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw.
Partijen zijn het niet eens over:
- het ouderlijk gezag over de kinderen;
- de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling);
- de kinderalimentatie;
- het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de beslissing omtrent het ouderlijk gezag en de beslissing omtrent de zorgregeling zal de rechtbank deze geschilpunten gezamenlijk bespreken.
Het ouderlijk gezag over de kinderen en de zorgregeling
Partijen hebben samen twee kinderen: [kind 1] van 6 jaar oud en [kind 2] van 4 jaar oud.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om op grond van artikel 1:251a lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan haar het eenhoofdig gezag over [kind 1] en [kind 2] toe te kennen. Zij heeft daartoe aangevoerd - samengevat - dat de man strafrechtelijk is veroordeeld wegens ontucht met een minderjarige. Tijdens de strafzaak tegen de man is bekend geworden dat hij via internet contact heeft gehad met minderjarige meisjes en seksueel contact heeft gehad met ten minste één van hen. De vrouw verafschuwt de man en zijn daden en is haar vertrouwen in hem volledig kwijt geraakt. Van haar kan niet worden gevergd dat zij nog met de man in overleg treedt over [kind 1] en [kind 2]. Een wijziging van het gezag is noodzakelijk in het belang van [kind 1] en [kind 2]. Zij is wel bereid de man schriftelijk informatie te verschaffen over de kinderen. De vrouw acht het voorts in het belang van [kind 1] en [kind 2] dat er contact is tussen hen en de man en is bereid haar medewerking te verlenen aan een zorgregeling waarbij de man [kind 1] en [kind 2] gedurende twee uur per week ziet in het bijzijn van de vrouw.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij verliefd is geworden op een minderjarig meisje, dat hij een fout heeft gemaakt door seksueel contact met haar te hebben en dat hij daarvoor is gestraft. In zijn visie is hij in staat de belangen van [kind 1] en [kind 2] naar behoren te behartigen en is hij eveneens in staat om met de vrouw te overleggen en gezamenlijk beslissingen te nemen ten aanzien van de kinderen. De man heeft er in dit verband op gewezen dat de vrouw en hij nu ook overleggen over de kinderen. Ten slotte heeft de man aangevoerd dat er geen sprake is van een situatie waarin [kind 1] en [kind 2] klem of verloren raken.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen.
De man heeft gedurende langere tijd via verschillende chatboxen online contacten onderhouden met minderjarige meisjes. Het jongste meisje waar hij op deze manier contact mee heeft gehad, was op dat moment 8 jaar oud. De inhoud van een aantal chatgesprekken was seksueel getint. De man heeft met één meisje in levenden lijve afgesproken. Dit meisje deed zich online voor als een 18-jarige. Na enkele ontmoetingen met de man heeft het meisje aan hem verteld dat zij niet 18 jaar oud was, maar 15 of 16. De man heeft daarna nog een aantal ontmoetingen met dit meisje gehad. Op zeker moment heeft het meisje aan de man verteld dat zij 13 jaar oud was. De man heeft dit meisje vervolgens nog een aantal keren ontmoet. Tijdens hun laatste ontmoeting heeft de man onbeschermde seks gehad met dit meisje. Zij heeft korte tijd daarna bij de politie aangifte gedaan tegen de man. In april 2011 is het strafrechtelijk onderzoek gestart. De man heeft gedurende vier maanden in voorlopige hechtenis gezeten. De man is door de rechtbank veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf. Hij is tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan en mag de uitkomst daarvan in vrijheid afwachten.
De rechtbank stelt voorop dat ouderlijk gezag niet alleen rechten, maar ook plichten met zich meebrengt. Ouderlijk gezag impliceert ouderlijke verantwoordelijkheid. Het uitgangspunt is dat ouders dit gezag en deze verantwoordelijkheid gezamenlijk uitoefenen. Op grond van zwaarwegende omstandigheden kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Dit kan het geval zijn indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Een andere grond waarop het gezag over een kind aan één ouder kan worden toegekend, is dat de wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, was het jongste meisje waarmee de man online contact heeft gehad, 8 jaar oud. Dit is slechts twee jaar ouder dan de oudste dochter van partijen. Daarnaast heeft de man al dan niet seksueel getinte chatgesprekken gevoerd met meerdere andere minderjarigen. De man is strafrechtelijk veroordeeld voor ontucht met een minderjarige. Met het desbetreffende meisje heeft de man meerdere keren afgesproken. De man heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat het met haar goed klikte, dat zij het had doen voorkomen alsof ze 18 was en dat zij er ouder uit zag. Wat daarvan ook zij, de man heeft eveneens verklaard dat zij hem na enkele ontmoetingen heeft verteld dat zij pas 15 of 16, de man wist dit niet meer precies, was. Naar het oordeel van de rechtbank had de man op dat moment tot bezinning moeten komen en had hij een einde moeten maken aan zijn ontmoetingen met haar. Desondanks heeft de man de contacten met dit meisje uitgebreid. Bij elk van die ontmoetingen had de man tot inkeer moeten komen. Vervolgens heeft het meisje aan hem verteld dat zij pas 13 jaar oud was. Wederom had de man tot inkeer kunnen en moeten komen. Daarentegen heeft de man zijn ontmoetingen met dit meisje voortgezet en heeft hij seks met haar gehad. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat de man nog vaker met dit meisje zou hebben afgesproken indien zij geen aangifte tegen hem had gedaan en vervolgens het strafrechtelijk onderzoek tegen de man was begonnen. De man heeft bij de geslachtsgemeenschap geen gebruik gemaakt van een condoom. Hij heeft aldus het gevaar in het leven geroepen dat het meisje zwanger zou raken van hem. De man heeft met zijn handelwijze het geestelijk welzijn van de meisjes waarmee hij contact heeft gehad ernstig veronachtzaamd. Van het meisje waarmee hij seksueel contact heeft gehad, heeft de man daarnaast op grove wijze de lichamelijke integriteit geschonden. Dat de man, zoals hij heeft aangevoerd, verliefd was geworden op dit meisje en dat hij zich heeft laten 'meeslepen' disculpeert hem in geen enkel opzicht.
De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij geen vertrouwen meer heeft in de normen en waarden en de opvoedkundige kwaliteiten van de man, hetgeen de rechtbank in de gegeven omstandigheden alleszins voorstelbaar acht. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet van de vrouw worden gevergd dat zij samen met de man beslist in zaken die de kinderen betreffen. Het is in het belang van de kinderen daarom noodzakelijk dat het gezag over hen uitsluitend aan de vrouw toekomt. Reeds op deze grond is het verzoek van de vrouw toewijsbaar. Gelet op de ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen partijen acht de rechtbank voorts niet ondenkbeeldig dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen partijen. De vrouw heeft in dit verband ter terechtzitting verklaard dat zij de man nauwelijks in haar buurt kan verdragen en dat zij geen wezenlijk gesprek meer met hem kan voeren. Mede in aanerking genomen dat uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt van een gebrekkig zelfreflecterend vermogen van de man, is niet te verwachten dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de communicatie tussen partijen. Gelet hierop is aannemelijk dat partijen niet langer in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Ook op deze grond moet de vrouw worden belast met het eenhoofdig gezag. De rechtbank verwijst bij het voorgaande onder meer naar Gerechtshof 's-Hertogenbosch 15 december 2004, RFR 2005/30 en 6 oktober 2009, RFR 2009/136.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank voorts van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de huidige zorgregeling, waarbij de man de kinderen iedere woensdag gedurende twee uur ziet in de woning en in het bijzijn van de vrouw, thans wordt gehandhaafd. Een zorgregeling van één weekend per veertien dagen plus elke woensdagmiddag na school tot 19 uur en de helft van de vakanties en feestdagen, zoals de man heeft verzocht, is gelet op de verstoorde vertrouwensrelatie tussen partijen op dit moment niet haalbaar. Mede in aanmerking genomen dat de ouders van de man - kennelijk - niet volledig op de hoogte zijn van de reikwijdte van zijn daden, acht de rechtbank het voorts onaanvaardbaar hen te belasten met de begeleiding van de contacten tussen de man en de kinderen. Wel mag van de vrouw worden verwacht dat zij de man, die immers de vader blijft van de kinderen, zo veel als mogelijk en verantwoord is zal betrekken bij het leven van de kinderen. De rechtbank gaat er voorts van uit dat de vrouw haar toezeggingen met betrekking tot het informeren van de man zal nakomen.
De kinderalimentatie
De vrouw heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 350,-- per kind per maand. De man heeft hiertegen een behoefte- en een draagkrachtverweer gevoerd.
Ten aanzien van de behoefte van de kinderen zijn partijen het er ter terechtzitting over eens geworden dat het netto gezinsinkomen ten tijde van hun feitelijk uiteengaan (in april 2011)
€ 2.600,-- per maand bedroeg. Daarvan uitgaande kan de behoefte van de kinderen op grond van de zogenoemde Tabel kosten kinderen worden vastgesteld op € 295,-- per kind per maand. In beginsel dienen beide partijen naar rato van hun draagkacht in deze behoefte te voorzien.
Met betrekking tot de draagkracht van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt.
De vrouw geniet uit arbeid een inkomen van € 1.231,50 bruto per maand. Ter zake de lasten wordt er van uitgegaan dat zij de volledige woonlasten van de echtelijke woning zal betalen. Dit maakt dat zij geen aandeel in de kosten van de kinderen kan betalen.
Met betrekking tot de draagkracht van de man overweegt de rechtbank als volgt.
De man is werkzaam als uitzendkracht bij [werkgever]. Blijkens de overgelegde salarisspecificatie d.d. 1 februari 2012 verdient de man een inkomen van
€ 444,56 bruto per week, exclusief vakantiegeld. Rekening zal worden gehouden met 48 werkweken per jaar. Aan premies wordt een bedrag van € 2,94 ingehouden (premie aanvullende verzekering € 2,64; premie WGA € 0,30). Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet en met de inkomensheffing, na correctie met de algemene heffings- en de arbeidskorting.
De man woont in bij zijn ouders en betaalt aan hen € 300,-- per maand voor kost en inwoning. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de kosten voor eten en drinken buiten beschouwing te blijven bij de bepaling van de draagkracht van de man. De rechtbank zal daarom uitsluitend de wooncomponent ad € 213,-- per maand in de draagkrachtberekening betrekken. De man heeft aangevoerd dat zijn woonlasten minimaal € 750,-- per maand zullen bedragen als hij een zelfstandige woonruimte zal betrekken. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om vooruitlopend op een dergelijke toekomstige gebeurtenis in de onderhavige zaak rekening te houden met dat bedrag aan woonlasten.
Aan premie zorgverzekeringswet (basis- en aanvullende premie) betaalt de man € 106,-- per maand. Nu partijen het daarover eens zijn, zal de rechtbank dit bedrag betrekken in de draagkrachtberekening.
Nu er van wordt uitgegaan dat de vrouw de volledige woonlasten van de echtelijke woning zal betalen, wordt geen rekening gehouden met de vergoeding van € 500,-- netto per maand, die de man aan de vrouw als bijdrage in de woonlasten betaalt.
Van de draagkrachtruimte van de man is 70 procent beschikbaar voor het betalen van een bijdrage in de kosten van de kinderen. Rekening houdend met het fiscaal voordeel aftrek buitengewone uitgaven kinderen heeft de man de draagkracht om een bijdrage van € 220,-- per kind per maand te voldoen.
Nu in het verzoekschrift niet is verzocht om de kinderalimentatie te doen ingaan op een specifieke datum, zal de rechter bepalen dat de datum van deze beschikking de ingangsdatum van de kinderalimentatie is.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
De woning van partijen staat te koop. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om aan haar het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toe te kennen. De man heeft hiertegen op zichzelf geen bezwaar, maar wil dat het gebruik zich beperkt tot een periode van zes maanden vanaf de datum van de onderhavige beschikking. Daarnaast wil de man een gebruiksvergoeding ontvangen van de vrouw, als stok achter de deur voor de vrouw om mee te werken aan een snelle verkoop en levering van de woning aan een derde.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat er geen definitieve beslissing kan worden genomen over de woning totdat de uitkomst van het hoger beroep van de man in de strafrechtelijke procedure bekend is. Indien de vrouw de woning nu zou verlaten en elders woonruimte zou huren, zou zij met dubbele woonlasten worden geconfronteerd indien het strafvonnis in hoger beroep wordt bekrachtigd en de man zijn baan kwijt raakt omdat hij zijn resterende gevangenisstraf moet uitzitten. Wanneer er op dit punt uitsluitsel komt, is op dit moment niet te overzien. Gezien de huidige crisis op de woningmarkt bestaat bovendien de reële mogelijkheid dat er nog enige tijd overheen zal gaan voordat de woning van partijen zal zijn verkocht. Op grond van één en ander is niet onaannemelijk dat de vrouw langer behoefte heeft aan het voortgezet gebruik van de woning dan een periode van zes maanden vanaf heden. Mede in aanmerking genomen dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw en dat partijen voor de uitvoering van de zorgregeling (vooralsnog) zijn aangewezen op de echtelijke woning, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan het voortgezet gebruik van de woning door de vrouw de voorwaarde te verbinden zoals door de man verzocht. De rechtbank zal het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toekennen voor een periode van zes maanden vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, mits de vrouw op dat moment nog in de woning woont.
Zoals hiervoor reeds is overwogen in het kader van de draagkrachtberekening van de vrouw, dient zij alle lasten verbonden aan de woning te dragen. De vrouw heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat zij haar volledige medewerking zal verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. Gelet hierop ziet de rechtbank thans geen aanleiding om aan de man een gebruiksvergoeding toe te kennen.
Nu aan de wettelijke eisen is voldaan, kan het verzochte worden toegewezen als volgt.
De beslissing
De rechtbank
1. spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum en plaats huwelijk];
2. bepaalt dat het ouderlijk gezag over de kinderen van partijen:
- [volledige naam kind 1] geboren op [geboortedatum- en plaats] en
- [volledige naam kind 2] geboren op [geboortedatum- en plaats],
aan de vrouw toekomt;
3. bepaalt dat voornoemde kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
4. stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat voornoemde kinderen iedere woensdag gedurende twee uur in de echtelijke woning en in het bijzijn van de vrouw bij de man verblijven;
5. bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw zal betalen € 220,-- per kind per maand, zulks met ingang van de datum van deze beschikking;
6. bepaalt dat de vrouw tegenover de man gedurende 6 maanden na de inschrijving van deze beschikking het recht heeft in de woning te [postcode] [woonplaats] aan de [adres] te blijven wonen en de zaken die bij die woning en tot de inboedel daarvan behoren te blijven gebruiken, op voorwaarde dat zij op het ogenblik van de inschrijving in deze woning woont;
7. houdt de beslissing met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden pro forma aan tot 6 juni 2012 en splitst deze af van de behandeling van het hoofdverzoek;
bepaalt dat partijen zich vóór 6 juni 2012 dienen uit te laten, als hiervoor is overwogen en voorts dat ieder van partijen, mits beide partijen alle bescheiden voor genoemde datum hebben overgelegd, vóór 6 juli 2012 een nadere reactie dienen over te leggen op de standpunten van de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan;
8. verklaart de onder 2 tot en met 6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
9. wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Nicholson, rechter, in tegenwoordigheid van F. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.