RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/1836
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 17 april 2012.
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H.P.J.G. Berkers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 april 2011.
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft verweerder ontheffing en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woonhuis aan een bestaande garage op het perceel [perceel].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit met aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Vergunninghouder heeft te kennen gegeven niet als derde partij aan het geding deel te willen nemen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 27 januari 2012. Eiser is aldaar tezamen met zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G. Rijkse en M.C.L. van den Broeke.
Met ingang van 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo blijft op de onderhavige procedure het recht zoals dat gold vóór 1 oktober 2010 van toepassing.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, mag een bouwvergunning slechts, en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening of het bestemmingsplan, het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand of voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en niet is verleend.
De in geding zijnde gronden vallen binnen de grenzen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Kern-Ede’ met de daarbij behorende aanvulling en wijziging van de voorschriften van 1994, en hebben de bestemming ‘Vrijstaande en dubbele eengezinshuizen (EVD)’.
Ingevolge artikel 1, onder h1, van de planvoorschriften wordt onder de voorgevelbebouwingsgrens verstaan: de op de kaart aangegeven, aan de zijde van de weg gesitueerde bebouwingsgrens.
Ingevolge artikel 1, onder i, van de planvoorschriften wordt onder een bouwperceel verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bebouwing met één gebouw of bij elkaar behorende gebouwen is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder l, van de planvoorschriften wordt onder een eengezinshuis verstaan een gebouw, dat één woning omvat.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaarten als eengezinshuizen (...) aangewezen gronden bestemd voor bebouwing met eengezinshuizen, met de daarbij behorende in de leden 4, 5 en 6 bedoelde bijgebouwen (...).
In artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften zijn formules gegeven met inachtneming waarvan eengezinshuizen gebouwd dienen te worden. Onder andere is bepaald dat de minimale afstand van zijgevels tot zijerfscheidingen 2,5 meter moet bedragen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften mogen de in lid 1 genoemde eengezinshuizen uitsluitend zodanig worden gebouwd, dat de voorgevel van ieder eengezinshuis in de voorgevelbebouwingsgrens wordt geplaatst. (...).
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de planvoorschriften mogen de achtererven van gronden, aangewezen voor bebouwing van vrijstaande eengezinshuizen alsmede vrijstaande en dubbele eengezinshuizen, uitsluitend worden bebouwd met:
b. bij iedere woning garages, carports, huishoudelijke berg- en werkruimten alsmede ruimten voor bloemen, planten of dieren (...).
De rechtbank heeft vastgesteld dat vergunninghouder zijn aanvraag bouwvergunning tijdens de bezwaarfase heeft gewijzigd. De wijzigingen bestaan onder andere uit het vervallen van het plafond in de bovenste verdieping en het aanbrengen van een deur op de verdieping boven de bijkeuken.
Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de aangevraagde bouwvergunning strijdig is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dat het bouwplan in strijd is met de welstandseisen en dat verweerder de belangen van eiser onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De stelling van eiser, die het belendende perceel bewoont, dat de realisatie van een hoofdgebouw op de desbetreffende plaats op grond van de planvoorschriften niet is toegestaan, volgt de rechtbank niet.
Gelet op de plankaart en de daarbij behorende planvoorschriften heeft de rechtbank vastgesteld dat het bouwblok waarbinnen het bouwplan is beoogd een groot gebied betreft dat is gelegen aan de [straten]. Binnen dit gebied zijn meerdere eensgezinshuizen gelegen. Binnen het bouwblok mogen onder andere eengezinshuizen worden opgericht, mits wordt voldaan aan de formules zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat in de planvoorschriften geen maximum aantal te bouwen eengezinshuizen binnen het bouwblok is vastgelegd. De splitsing van kadastrale percelen binnen het op de plankaart aangegeven bouwblok heeft dan ook tot gevolg dat op die percelen de bouw van eengezinshuizen is toegestaan, mits wordt voldaan aan het vereiste van artikel 4, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, dat eengezinshuizen uitsluitend zodanig mogen worden gebouwd dat de voorgevel van ieder eengezinshuis in de voorgevelbebouwingsgrens wordt geplaatst. Vaststaat dat de voorgevel van de te bouwen woning wordt gesitueerd in de voorgevelbebouwingsgrens gelegen aan de Reehorsterweg, zodat, gelet op het voorgaande, het bouwplan binnen de voorschriften van het bestemmingsplan past. Het betoog van eiser faalt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het primaire besluit ontheffing van de planvoorschriften heeft verleend omdat het in het aanvankelijke bouwplan de bedoeling was om boven de bijkeuken woonruimte te realiseren. Deze woonruimte zou zich binnen 2,5 meter van de zijerfgrens bevinden. In het gewijzigde bouwplan is dat gedeelte van het te bouwen bouwwerk aangepast. De rechtbank is van oordeel dat door deze wijziging dit gedeelte van het bouwwerk als functioneel ondergeschikt aan het andere gedeelte van het bouwwerk moet worden aangemerkt. Daarom is sprake van een bijgebouw bij het hoofdgebouw. Hetgeen eiser met betrekking hierop heeft aangevoerd kan derhalve niet gevolgd worden. Voorts stelt de rechtbank vast dat gelet op het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van de planvoorschriften geen formule is opgenomen voor de afstand die in acht dient te worden genomen tussen een bijgebouw en de zijerfscheidingen. Hieruit volgt dat ten tijde van het bestreden besluit op dit punt geen sprake meer was van strijdigheid met de planvoorschriften. Een ontheffing is in zoverre niet (meer) benodigd. Verweerder ontbeert daarom de bevoegdheid zodanige ontheffing te verlenen.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de te bouwen woning te veel bouwlagen bevat volgt de rechtbank hem niet. Uit artikel 1, onder t, van de planvoorschriften volgt dat onder een bouwlaag wordt verstaan: een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte gelegen vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond doch met uitzondering van onderbouw en zolder. De rechtbank is op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken van oordeel dat de bovenste laag van het bouwwerk als zolder kan worden aangemerkt, nu geen sprake is van begrenzing van deze laag door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte gelegen vloeren of balklagen zodat niet aan de definitie van bouwlaag in de zin van de planvoorschriften is voldaan. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Wat betreft de welstandsaspecten van het bouwplan staat, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet in samenhang met artikel 12, eerste lid, van die wet, slechts ter beoordeling de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Verweerder mag, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen.
Hetgeen door eiser is aangevoerd met betrekking tot het welstandsadvies ziet op de situering en de maatvoering van het bouwplan. Aan het bestreden besluit is het positieve welstandsadvies van 31 maart 2010 ten grondslag gelegd. Dat de welstandscommissie heeft aangegeven dat het gelet op het welstandsbeleid in verweerders gemeente de voorkeur heeft een woning in het midden van een perceel te situeren, maakt niet dat het welstandsadvies niet aan de besluitvorming ten grondslag kan liggen. Deze welstandseis doorkruist de mogelijkheden van het ter plaatse van toepassing zijnde bestemmingsplan zodat gelet op vaste jurisprudentie de voorschriften van het bestemmingsplan prevaleren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan, zodat geen sprake is van een weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 44, onder c, van de Woningwet. Verweerder moest derhalve de aangevraagde bouwvergunning verlenen. Doordat sprake is van een imperatief gebonden beschikking is er geen ruimte voor een belangenafweging.
Van strijd met het bepaalde in artikel 3:50 van de Awb is de rechtbank niet gebleken.
Het voorgaande in aanmerking nemende heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder in het bestreden besluit de bij het primaire besluit verleende ontheffing ten onrechte in stand heeft gelaten nu deze, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, door de aanpassing van de aangevraagde bouwvergunning niet meer benodigd is. Omdat verweerder in zoverre niet bevoegd was tot ontheffing zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bij het bestreden besluit gehandhaafde bouwvergunning geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzitter, en mr. E. Horsthuis en mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 17 april 2012.