ECLI:NL:RBARN:2012:BW5130

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/702141-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en poging tot afpersing met vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige inwoner van Berg en Dal, die werd beschuldigd van twee afpersingen en een poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht. De zaak werd behandeld op 25 april 2012, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.W.J. Hopmans. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, met een schadevergoeding voor de benadeelde partijen.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 16 november 2011, te Groesbeek, [slachtoffer1] had gedwongen tot de afgifte van € 2.500,- door bedreiging met een vuurwapen. Tevens werd bewezen verklaard dat de verdachte op 1 november 2011 [slachtoffer2] had gedwongen tot de afgifte van € 500,- en op 28 november 2011 had geprobeerd [slachtoffer2] opnieuw af te persen. De rechtbank oordeelde dat de afpersingen ernstige gevolgen hadden voor de slachtoffers en dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij [slachtoffer1] € 2.500,- en [slachtoffer2] € 2.879,53 aan schadevergoeding ontvingen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partijen te vergoeden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/702141-11
Datum zitting : 25 april 2012
Datum uitspraak : 9 mei 2012
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. J.W.J. Hopmans, advocaat te Groesbeek.
Officier van justitie : mr. J.C. Stikkelman.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2011, te Groesbeek,
op de openbare weg, de Dorpsstraat aldaar, althans op een openbare weg,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte
van een geldbedrag (2.500,- euro), geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer1] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat verdachte aan die [slachtoffer1] een vuurwapen (revolver) heeft getoond en/of
heeft gericht (gehouden) op het hoofd van die [slachtoffer1]
en/of (daarbij) die [slachtoffer1] heeft toegevoegd: "Als je wat geks doet knal ik
je door je kop." en/of "Ga maar pinnen. Ik wil 2500 euro cash."
en/of (vervolgens) met die [slachtoffer1] naar een geldautomaat/pinautomaat van de
Rabobank aan de Dorpsstraat aldaar is gereden (terwijl verdachte dat vuurwapen
bij zich had) en/of (daarbij) die [slachtoffer1] heeft toegevoegd: "Haal geen
geintjes uit. Ik knal je door je kop heen.";
2.
hij op of omstreeks 1 november 2011, te Groesbeek,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer2] heeft gedwongen
tot de afgifte van een geldbedrag (500,- euro), in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] voornoemd, in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte een vuurwapen (revolver) op die
[slachtoffer2] heeft gericht en deze (vervolgens) heeft toegevoegd dat hij 500
euro wilde hebben, anders zou hij het gezin van [slachtoffer2] ook pakken;
3.
hij op of omstreeks 28 november 2011, te Groesbeek,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk om zich of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag
(500,- euro), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
met voormeld oogmerk hij, verdachte, die [slachtoffer2] (telefonisch) heeft
toegevoegd dat "hij dan maar 500 euro moest betalen. Hij (verdachte) deze week
wel langs zou komen met een paar mannetjes. Als hij ([slachtoffer2]) zijn kop kapot
wou voor 500 euro, hij er wel achter zou komen.",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.W.J. Hopmans, advocaat te Groesbeek.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, almede met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het gehele bedrag van € 2.879,53 wordt toegewezen, alsmede dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] tot een bedrag van € 2.500,-- wordt toegewezen, en heeft gevorderd dat er ten aanzien van beide vorderingen een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot deze bedragen.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 november had verdachte met [slachtoffer1] een afspraak in Groesbeek .
Op diezelfde dag heeft [slachtoffer1] twee maal een bedrag gepind van € 1250,- .Dit bedrag behoorde [slachtoffer1] toe . Door een persoon werd aan [slachtoffer1] een revolver getoond en gericht op het hoofd van [slachtoffer1]. Daarbij zei die persoon: "Als je wat geks doet knal ik je door je kop." en "Ga maar pinnen. Ik wil 2500 euro cash." Vervolgens is die persoon met [slachtoffer1] naar een geldautomaat/pinautomaat van de Rabobank aan de Dorpsstraat gereden terwijl die persoon dat vuurwapen bij zich had. Daarbij heeft die persoon tegen [slachtoffer1] gezegd "Haal geen geintjes uit. Ik knal je door je kop heen." .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie hecht daarbij meer waarde aan de verklaring van aangever dan aan de verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is ontkend dat hij het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Door de verdediging is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte degene was die de revolver op hem heeft gericht, dat verdachte de bedreigingen heeft geuit en dat verdachte degene was die met hem naar de pinautomaat is gereden. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte haar een wapen heeft laten zien en dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij [slachtoffer1] te pakken zou nemen. Aangever [slachtoffer2] heeft verklaard dat verdachte hem had gezegd dat [slachtoffer2] en [slachtoffer1] aan verdachte geld moesten betalen. Verdachte heeft ook aan [slachtoffer2] een revolver getoond.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever, nu die verklaring steun vindt in de verklaringen van [getuige] en [slachtoffer2]. Daarnaast wordt de verklaring van aangever eveneens ondersteund door de opnames van de geldbedragen op 16 november 2011 door aangever. De rechtbank gaat derhalve uit van de lezing van aangever en zal het onder feit 1 tenlastegelegde dan ook bewezen verklaren.
Feit 2 en 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 november 2011 had verdachte met [slachtoffer2] een afspraak in Groesbeek . [slachtoffer2] heeft op die dag € 500 gepind en aan verdachte gegeven . Verdachte heeft dit geld in ontvangst genomen . Dit geld behoorde [slachtoffer2] toe .
[slachtoffer2] is op 1 november 2011, te Groesbeek door een persoon gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 500,- euro. Die persoon heeft daartoe een revolver op die
[slachtoffer2] gericht en heeft tegen [slachtoffer2] gezegd dat hij 500 euro wilde hebben, anders zou hij het gezin van [slachtoffer2] ook pakken .
[slachtoffer2] is op 28 november 2011 in Groesbeek gebeld door een persoon die zich [verdachte] noemde. Deze [verdachte] zei dat [slachtoffer2] een geldbedrag van € 500,- moest betalen, want anders zou die [verdachte] deze week wel langs komen met een paar mannetjes en “Als hij ([slachtoffer2]) zijn kop kapot wou voor 500 euro, hij er wel achter zou komen." . Aangever heeft dit bedrag niet betaald aan die persoon .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie hecht daarbij meer waarde aan de verklaring van aangever dan aan de verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is ontkend dat hij het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Door de verdediging is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde feit.
De beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer2] heeft verklaard dat verdachte degene was die op 1 november 2011 de revolver op hem gericht heeft en dat verdachte ook de persoon was die hem en zijn gezin op 1 en 28 november 2011 bedreigd heeft. Verdachte zou dit gedaan hebben omdat [slachtoffer2] in het verleden de vrouw van verdachte had gekust
Aangever [slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat verdachtes vrouw in het verleden verkracht was en dat verdachte daar [slachtoffer2] ook al voor had gehad. [slachtoffer1] heeft gezien dat verdachte een revolver had.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer2] heeft geconfronteerd met de kus die [slachtoffer2] zijn vrouw in het verleden had gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij op internet had gezien dat dit kussen als verkrachting kon worden gekwalificeerd.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever, nu die verklaring steun vindt in de verklaringen van [slachtoffer1] en van verdachte zelf. De rechtbank gaat derhalve uit van de lezing van aangever en zal het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde dan ook bewezen verklaren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 16 november 2011, te Groesbeek, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte
van een geldbedrag (2.500,- euro), toebehorende aan [slachtoffer1] voornoemd, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte aan die [slachtoffer1] een vuurwapen (revolver) heeft getoond en heeft gericht (gehouden) op het hoofd van die [slachtoffer1] en (daarbij) die [slachtoffer1] heeft toegevoegd: "Als je wat geks doet knal ik je door je kop." en "Ga maar pinnen. Ik wil 2500 euro cash."
en (vervolgens) met die [slachtoffer1] naar een geldautomaat/pinautomaat van de Rabobank aan de Dorpsstraat aldaar is gereden (terwijl verdachte dat vuurwapen bij zich had) en (daarbij) die [slachtoffer1] heeft toegevoegd: "Haal geen geintjes uit. Ik knal je door je kop heen.";
2.
hij op 1 november 2011, te Groesbeek, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer2] heeft gedwongen
tot de afgifte van een geldbedrag (500,- euro), toebehorende aan [slachtoffer2] voornoemd, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een vuurwapen (revolver) op die
[slachtoffer2] heeft gericht en deze (vervolgens) heeft toegevoegd dat hij 500
euro wilde hebben, anders zou hij het gezin van [slachtoffer2] ook pakken;
3.
hij op 28 november 2011, te Groesbeek, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (500,- euro), toebehorende aan [slachtoffer2] met voormeld oogmerk hij, verdachte, die [slachtoffer2] (telefonisch) heeft
toegevoegd dat "hij dan maar 500 euro moest betalen. Hij (verdachte) deze week wel langs zou komen met een paar mannetjes. Als hij ([slachtoffer2]) zijn kop kapot wou voor 500 euro, hij er wel achter zou komen.",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2, telkens:
Afpersing
Ten aanzien van feit 3:
Poging tot afpersing
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• De justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 11 april 2012;
• Een reclasseringsadvies, opgemaakt door J. Bakker, gedateerd 26 maart 2012, betreffende verdachte.
• Een Pro Justitia rapportage, opgemaakt door M. Kemink, klinisch psycholoog, gedateerd 25 maart 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij verdachte gebruikt heeft gemaakt van een revolver. Voorts heeft hij getracht één van zijn eerdere slachtoffers nogmaals af te persen.
Afpersing met een vuurwapen is een ernstig feit, dat door het gewelddadig en bedreigend karakter ervan zeer beangstigend voor het slachtoffer is. Beide slachtoffers hebben in hun schriftelijke verklaring benadrukt dat de afpersingen grote (psychische) gevolgen voor hen heeft gehad en dat zij in hun gedachten nog dagelijks bezig zijn met de verwerking ervan.
Daarnaast veroorzaken dergelijke brutale delicten gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving in het algemeen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geïndiceerd is. De rechtbank is zich ervan bewust dat de reclassering geen toezicht heeft geadviseerd. Doch gelet op de ernst van de feiten en de kennelijke woede die verdachte voelt jegens personen die zijn vrouw in het verleden zouden hebben verkracht, is de rechtbank van oordeel dat reclasseringstoezicht op zijn plaats is.
Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf is er voorts op gericht om verdachte te weerhouden in de toekomst dergelijke feiten te plegen.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorderingen, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
[slachtoffer1]
De benadeelde partij [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 3029,55, te vermeerderen met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 2500,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vordert de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering nietr-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht voldoende onderbouwd en aannemelijk dat het slachtoffer door het onder 1 bewezenverklaarde feit schade heeft geleden tot het bedrag van € 2500,-. De rechtbank zal dan ook de vordering toewijzen tot dat bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd en nader onderzoek zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente vanaf 16 november 2011 toewijzen en de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
[slachtoffer2]
De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een bedrag van
€ 2879,53, te vermeerderen met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht voldoende onderbouwd en aannemelijk dat het slachtoffer door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde schade heeft geleden zoals gevorderd. De rechtbank zal dan ook de vordering toewijzen.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente vanaf 1 november 2011 toewijzen en de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf twaalf (12) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer1], te betalen € 2500,- (zegge tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
16 november 2011.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige van de vordering niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2500,-, subsidiair 35 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen € 2500,- (zegge tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2011, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer2], te betalen
€ 2879,53 (zegge tweeduizend achthonderd negenenzeventig euro en drieënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2879,53, subsidiair 38 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen € 2879,53 (zegge tweeduizend achthonderd negenenzeventig euro en drieënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011, bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 38 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door mr. H.G. Eskes, als voorzitter, mr. H.P.M. Kester-Bik, mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2012.