ECLI:NL:RBARN:2012:BW5036

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/457
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris mr. F.J.H. Hovens in strafzaak

In deze zaak heeft verzoeker op 25 april 2012 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. F.J.H. Hovens, die als gedelegeerd rechter-commissaris heeft opgetreden in zijn strafzaak. Verzoeker stelt dat mr. Hovens zonder zijn instemming onderzoekshandelingen heeft verricht, wat in strijd zou zijn met de artikelen 268 en 316 van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 26 april 2012 heeft verzoeker zijn gronden verder toegelicht, waarbij hij onder andere verwees naar een brief van 18 januari 2012 en het niet ingrijpen van mr. Hovens tijdens het verhoor van de aangeefster op 20 maart 2012. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die niet eerder bekend waren en dat de gronden voor de wraking niet voldoende zijn om aan te nemen dat mr. Hovens vooringenomen was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoeker geen concrete feiten heeft aangedragen die wijzen op vooringenomenheid of de schijn daarvan. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen. De beschikking is gegeven door de rechters M.C.G.J. van Well, W.R.H. Lutjes en J.M.J.M. Doon, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2012. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 12/457
parketnummer: 05/900678-10
Beschikking van 26 april 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
tegen
mr. F.J.H. Hovens, in zijn hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
1.1. Ter zitting van 25 april 2012 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Hovens.
1.2. Bij schrijven van 25 april 2012 heeft mr. Hovens aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft hij zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 26 april 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is daar verschenen bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem. Ook is daar verschenen mr. Hovens. Voorts is verschenen officier van justitie mr. T. Feuth. Hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking.
1.4. De wrakingskamer heeft het onderzoek ter zitting gesloten en mondeling uitspraak gedaan, waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen. Hieraan is het navolgende ten grondslag gelegd.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1. Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2012 blijkt dat verzoeker stelt dat mr. Hovens zonder zijn instemming onderzoekshandelingen heeft verricht in zijn strafzaak, zulks in strijd met de artikelen 268, tweede lid, en 316, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) en dat daarmee de vooringenomenheid en partijdigheid van genoemde rechter vast is komen te staan. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker nog aangevoerd dat de vooringenomenheid en partijdigheid tevens blijkt uit de inhoud van de brief van 18 januari 2012, uit het feit dat mr. Hovens op een cruciaal moment tijdens het verhoor van aangeefster op 20 maart 2012 niet heeft ingegrepen en uit het feit dat hij verzuimd heeft in het proces-verbaal van het verhoor van aangeefster op te nemen dat verzoeker niet heeft ingestemd met zijn optreden als rechter-commissaris.
2.2. Mr. Hovens voert verweer en stelt zich op het standpunt dat weliswaar geen instemming is gevraagd en gegeven voor zijn optreden als gedelegeerd rechter-commissaris, maar dat dit geen onherstelbaar verzuim betreft. Omdat er in zijn optiek geen bezwaar bestaat om nadien alsnog toestemming te vragen, is dit verzoek voorafgaand aan het verhoor van aangeefster op 20 maart 2012 gedaan, hetgeen verzoeker heeft geweigerd. In een dergelijk geval, indien het verzuim achteraf niet wordt hersteld, zouden eventueel compenserende processuele maatregelen in de strafzaak denkbaar zijn, maar hierdoor is geen sprake van rechterlijke partijdigheid of vooringenomenheid, aldus mr. Hovens.
3. De beoordeling
3.1. Gelet op artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3 Allereerst overweegt de rechtbank navolgende. Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer nadere gronden ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek, te weten het niet ingrijpen tijdens het verhoor op 20 maart 2012, het onvolledige proces-verbaal van dat verhoor, het uitblijven van een reactie daarop en de inhoud van de brief van 18 januari 2012. De rechtbank zal met deze gronden geen rekening houden in de beoordeling, nu deze feiten en omstandigheden al eerder bij verzoeker bekend waren en hij deze derhalve eerder naar voren had moeten dan wel kunnen brengen.
3.4 In het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2012 is de wrakingsgrond van verzoeker duidelijk geformuleerd. Verzoeker heeft aan de wraking ten grondslag gelegd dat mr. Hovens als voorzitter deel uitmaakt van de meervoudige kamer terwijl mr. Hovens, zonder dat de verdediging daarmee expliciet heeft ingestemd, als gedelegeerd rechter-commissaris betrokken is geweest bij het verhoor van de aangeefster. Ter zitting van de wrakingskamer hebben zowel mr. Hovens als mr. Schadd aangegeven dat het ontbreken van instemming en de gevolgen die daaraan verbonden zouden moet worden, processuele beslissingen zijn welke tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aan de orde dienen te komen en in dat kader dienen te worden beoordeeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat mr. Hovens, doordat hij zonder instemming van partijen als gedelegeerd rechter-commissaris heeft opgetreden, vooringenomen was jegens verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd.
3.5 Ook overigens heeft verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot vooringenomenheid dan wel de schijn van partijdigheid.
3.6 Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well, voorzitter, W.R.H. Lutjes en J.M.J.M. Doon in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.M.B. van Eeten en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.