ECLI:NL:RBARN:2012:BW4479

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700513-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met lichamelijk letsel door niet verlenen van voorrang

Op 6 juli 2010 vond er een verkeersongeval plaats te Velp, waarbij een 37-jarige automobilist, verdachte, betrokken was. Hij reed met zijn personenauto op de Gildestraat en naderde een kruising met een fietspad. Ondanks dat er verkeersborden aanwezig waren die hem verplichtten voorrang te verlenen aan het kruisende verkeer, heeft hij dit nagelaten. De verdachte was zich bewust van de voorrangssituatie, maar reed met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur het kruisingsvlak op, terwijl zijn zicht belemmerd werd door de laagstaande zon. Hierdoor kwam hij in aanrijding met een bromfiets, bestuurd door een ander, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijke onvoorzichtigheid had getoond door niet te stoppen of zijn snelheid te verminderen bij het naderen van de kruising. De officier van justitie eiste een werkstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden. De rechtbank volgde deze eis, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn blanco justitiële documentatie en het feit dat het slachtoffer niet op het fietspad mocht rijden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/700513-11
Datum zitting : 19 april 2012
Datum uitspraak : 3 mei 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. drs. W.A. Koers, advocaat te Leusden.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 06 juli 2010, te Velp, gemeente Rheden, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gildestraat, ter hoogte van een bij industrieterrein De Beemd gelegen kruising/kruispunt van de Gildestraat met een fietspad, roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd door de laagstaande zon, en/of
terwijl op die weg de Gilderstraat bij het naderen van voornoemde kruising/kruispunt aan de linkerzijde van de rijbaan een bord van het model J24 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten (overstekende) fietsers, met het onderbord OB5030B02, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee richtingen konden naderen, was/waren
geplaatst, en/of
terwijl op die weg de Gilderstraat bij het naderen van voornoemde kruising/kruispunt aan de rechterzijde van de rijbaan een bord van het model J37 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, met het onderbord OB5030B02, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee
richtingen konden naderen, was/waren geplaatst, en/of
terwijl voor voormelde kruising, een in zijn, verdachtes, rijrichting bord van het model B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg" en/of direct voor voormelde kruising op het wegdek haaientanden waren aangebracht, als bedoeld in artikel 80 van voormeld Reglement, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg",
terwijl op die weg de Gildestraat voor voormelde kruising op de rechterzijde van de rijbaan in zijn, verdachtes, rijrichting op het wegdek een Psycho-bremse in de dwarsrichting aangebracht was/waren,
voormeld(e) kruising/kruispunt is opgereden en/of is overgereden, en/of
(daarbij), bij het naderen en/of oprijden en/of oversteken van die/dat kruising/kruispunt zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse, en/of
(daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op dat fietspad rijdend ander motorrijtuig (bromfiets), terwijl voor voormeld(e) kruising/ kruispunt een bord van het model B6 van de bijlage I van voormeld Reglement was geplaatst en/of terwijl voor voormelde kruising/kruispunt haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van genoemd reglement waren
aangebracht, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast hem gelegen gedeelte van die/dat kruising/kruispunt en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die bromfiets, welke hem, bezien vanuit de rijrichting van verdachte, vanuit de rechterkant naderde,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, in strijd met voormeld bord en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van dat op die kruisende weg rijdend ander (motor)rijtuig,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 06 juli 2010 te Velp, gemeente Rheden, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Gildestraat, ter hoogte van een bij industrieterrein De Beemd gelegen kruising/kruispunt van de Gildestraat met een fietspad,
terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd door de laagstaande zon, en/of
terwijl op die weg de Gilderstraat bij het naderen van voornoemde kruising/kruispunt aan de linkerzijde van de rijbaan een bord van het model J24 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten (overstekende) fietsers, met het onderbord OB5030B02, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee richtingen konden naderen, was/waren
geplaatst, en/of
terwijl op die weg de Gilderstraat bij het naderen van voornoemde kruising/kruispunt aan de rechterzijde van de rijbaan een bord van het model J37 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, met het onderbord OB5030B02, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee
richtingen konden naderen, was/waren geplaatst, en/of
terwijl voor voormelde kruising, een in zijn, verdachtes, rijrichting bord van het model B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg" en/of direct voor voormelde kruising op het wegdek haaientanden waren aangebracht, als bedoeld in artikel 80 van voormeld Reglement, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg",
terwijl op die weg de Gildestraat voor voormelde kruising op de rechterzijde van de rijbaan in zijn, verdachtes, rijrichting op het wegdek een Psycho-bremse in de dwarsrichting aangebracht was/waren, voormeld(e) kruising/kruispunt is opgereden en/of is overgereden, en/of
(daarbij), bij het naderen en/of oprijden en/of oversteken van die/dat kruising/kruispunt zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse, en/of
(daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op dat fietspad rijdend ander motorrijtuig (bromfiets), terwijl voor voormeld(e) kruising/ kruispunt een bord van het model B6 van de bijlage I van voormeld Reglement was geplaatst en/of terwijl voor voormelde kruising/kruispunt haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van genoemd reglement waren
aangebracht, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast hem gelegen gedeelte van die/dat kruising/kruispunt en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die bromfiets, welke hem, bezien vanuit de rijrichting van verdachte, vanuit de rechterkant naderde,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. drs. W.A. Koers, advocaat te Leusden.
De officier van justitie, mr. H.G. Velders, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 (vier) maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 juli 2010 omstreeks 7.15 uur reed verdachte als bestuurder van een personenauto (Skoda Octavia, kenteken [nummer]) op de Gildestraat bij een industrieterrein De Beemd te Velp richting het kruisingsvlak met het (brom-)fietspad. Het (brom-)fietspad heeft zijn verloop van de Markweg naar de Lathumse Veerweg en kruist de Gildestraat. Het was die dag droog en zonnig weer. De zon stond laag en verdachte had hier hinder van. Het verkeer dat op de Gildestraat rijdt, moet het (brom-)fietsverkeer afkomstig van het (brom-)fietspad voorrang verlenen. Bij het naderen van het kruisingsvlak staan zowel aan de linkerkant als aan de rechterkant van de Gildestraat verkeersborden (J24 en J37 van bijlage I van het RVV 1990), inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten overstekende fietsers, met het onderbord OB5030B02 waarop twee pijlen zijn geplaatst, ten teken dat de (brom-)fietsers uit twee richtingen kunnen naderen. Eveneens staat aan de rechterzijde een verkeersbord B6 van bijlage 1 van het RVV 1990, inhoudende het gebod “verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg”. Een paar meter voor het kruisingsvlak zijn op de rechterzijde van de rijbaan Psycho-bremse in de dwarsrichting aangebracht en net voor het kruisingsvlak zijn haaientanden op het wegdek aangebracht. Verkeer rijdende op het (brom-)fietspad heeft voorrang. Verdachte was van deze voorrangssituatie op de hoogte; hij wist dat deze voorrangsborden zijn geplaatst en er Psycho-bremse en haaientanden op het wegdek zijn aangebracht. Verdachte is niet gestopt en is met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur het kruisingsvlak opgereden. Op het (brom-)fietspad is de personenauto van verdachte in botsing gekomen met een van rechts komende bromfiets.
De bestuurder van deze bromfiets, de heer [slachtoffer], heeft onder meer letsel aan zijn lever opgelopen, waarvan de genezingsduur is geschat op 2 a 3 maanden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte – zonder te stoppen – het kruisingsvlak is genaderd, terwijl hij van de voorrangssituatie op de hoogte was en zijn zicht werd belemmerd door de laag staande zon en de beplanting. Verdachte had beter moeten kijken om zich ervan te vergewissen dat hij het kruisingsvlak met het (brom-)fietspad veilig kon oversteken. Het verweer van verdachte dat hij plots verblind werd door de laagstaande zon, sterkt juist de overweging dat verdachte nog voorzichtiger had moeten zijn. Verdachte kan, naar de mening van de officier van justitie, aanmerkelijke onvoorzichtigheid worden verweten.
De officier van justitie heeft daarnaast nog aangevoerd dat het feit dat de heer [slachtoffer] op zijn bromfiets daar niet had mogen rijden, niet maakt dat de gedraging van verdachte laakbaar is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte alles heeft gedaan om te voorkomen dat er een ongeval zou plaatsvinden. Zo heeft verdachte gebruik gemaakt van een zonneklep, goed gekeken, rustig gereden en geremd toen hij de bromfietser voor zijn auto zag. Verdachte heeft enkel een voorrangsfout gemaakt en die zou hij niet gemaakt hebben als hij de bromfietser had gezien. Deze enkele verkeersovertreding kan, volgens de raadsvrouw, niet leiden tot de kwalificatie van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
De beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, zoals primair ten laste is gelegd, moeten de gedragingen van verdachte zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van de vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van het verkeersongeval. Hij heeft ondanks de aanwezigheid van een voorrangsbord en haaientanden op de Gildestraat – die ingevolge artikel 80 RVV gebieden voorrang te verlenen aan (brom-)fietsers op de kruisende weg – ten onrechte geen voorrang verleend aan [slachtoffer] als bestuurder van de voor hem van rechts komende bromfiets. Verdachte wist dat het kruisende wegverkeer ter plaatse voorrang had en hij was op de hoogte van de waarschuwingsborden, het voorrangsbord, de Psyscho-bremse en de haaientanden. Daarbij stond de zon laag en werd het zicht op het (brom-)fietspad belemmerd door struikgewas.
Hoewel verdachte daartoe formeel wellicht niet gehouden was, hadden juist deze omstandigheden en de verkeersveiligheid ter plaatse, verdachte moeten bewegen tot extra voorzichtigheid. Enkel door te stoppen voor de haaientanden of door de kruising stapvoets (te weten met 5 kilometer per uur) te naderen had verdachte zich kunnen verzekeren van een goed zicht én van de tijd om te anticiperen op eventueel naderend verkeer. Dit geldt temeer nu verdachte zelf heeft aangegeven dat hij zich bewust was van het feit dat hij door de laagstaande zon en de beplanting geen goed zicht had. Niettemin is verdachte het kruisingsvlak opgereden met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur en heeft hij het slachtoffer [slachtoffer] pas op het allerlaatste moment gezien waardoor hij niet adequaat heeft kunnen reageren.
Dat verdachte – naar zijn zeggen – net voor het kruisingsvlak verblind werd door de zon, doet naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte’s verantwoordelijkheid niet af. Verdachte reed al enige tijd in de auto en wist dat de zon laag stond (hij had zijn zonneklep al naar beneden). De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte al enige tijd wist dat de laag staande zon het zicht bemoeilijkte. Verdachte had met deze omstandigheden rekening moeten houden en hierop moeten anticiperen door – zoals hierboven nader omschreven – nog rustiger te rijden of te stoppen voor het kruisingsvlak. Het verweer hieromtrent wordt dan ook verworpen.
De gedraging van verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond, brengen de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 omdat het rijgedrag van verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig.
Het letsel dat de heer [slachtoffer] door het ongeval heeft opgelopen kwalificeert de rechtbank gelet op de aard van het letsel en de geschatte genezingsduur van 2 a 3 maanden, als lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 06 juli 2010, te Velp, gemeente Rheden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gildestraat, ter hoogte van een bij industrieterrein De Beemd gelegen kruising van de Gildestraat met een fietspad, aanmerkelijk, onvoorzichtig heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, door de laagstaande zon, en
terwijl op die weg de Gilderstraat bij het naderen van voornoemde kruising aan de linkerzijde van de rijbaan een bord van het model J24 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten (overstekende) fietsers, met het onderbord OB5030B02, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee richtingen konden naderen, was geplaatst, en
terwijl op die weg de Gilderstraat bij het naderen van voornoemde kruising aan de rechterzijde van de rijbaan een bord van het model J37 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, met het onderbord OB5030B02, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee
richtingen konden naderen, was geplaatst, en
terwijl voor voormelde kruising, een in zijn, verdachtes, rijrichting bord van het model B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg" en direct voor voormelde kruising op het wegdek haaientanden waren aangebracht, als bedoeld in artikel 80 van voormeld Reglement, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg",
terwijl op die weg de Gildestraat voor voormelde kruising op de rechterzijde van de rijbaan in zijn, verdachtes, rijrichting op het wegdek een Psycho-bremse in de dwarsrichting aangebracht waren,
voormeld(e) kruising is opgereden en is overgereden, en
daarbij, bij het naderen en oprijden en oversteken van die kruising zijn snelheid in onvoldoende mate heeft verminderd en aangepast aan het overige verkeer en de (verkeers)situatie ter plaatse, en
daarbij geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op dat fietspad rijdend ander motorrijtuig bromfiets, terwijl voor voormelde kruising een bord van het model B6 van de bijlage I van voormeld Reglement was geplaatst en terwijl voor voormelde kruising haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van genoemd reglement waren aangebracht, en
vervolgens is gebotst tegen, die bromfiets, welke hem, bezien vanuit de rijrichting van verdachte, vanuit de rechterkant naderde,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, in strijd met voormeld bord en voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van dat op die kruisende weg rijdend ander (motor)rijtuig,
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
“Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en het feit is
veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend.”
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld voor een overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 waarbij het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Bij het formuleren van zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de geldende richtlijnen en de gedetailleerdheid van het feit. Daarnaast heeft de officier van justitie rekening gehouden met de blanco justitiële documentatie van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Met name deze laatste omstandigheden maken dat de officier van justitie geen onvoorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid heeft geëist, maar een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geëist dat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Verdachte heeft aangevoerd dat hij zijn rijbewijs hard nodig heeft. Hij is ZZP-er en wordt ingehuurd op verschillende locaties. Zonder zijn rijbewijs, kan hij zijn werkzaamheden onvoldoende uitvoeren.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 16 maart 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft ondanks de aanwezigheid van waarschuwingsborden, een voorrangsbord, haaientanden en Psycho-bremse geen voorrang verleend. Bovendien heeft hij zich bij het naderen van een voorrangskruising onvoldoende ervan vergewist of hij zonder gevaar voor de overige verkeersdeelnemers het kruisingsvlak op kon rijden. Verdachte had – gezien de stand van de zon en de onoverzichtelijke verkeerssituatie ter plaatse – beter moeten opletten en het slachtoffer moeten opmerken. Dit geldt des te meer nu verdachte op de hoogte was van de verplichting om voorrang te geven. Verdachte heeft de bromfietsbestuurder echter niet zien aankomen waardoor hij met de bromfiets in aanrijding is gekomen.
Dit rijgedrag van verdachte merkt de rechtbank aan als een aanmerkelijke verkeersfout.
Ondanks het oordeel van de rechtbank dat deze verkeersfout verdachte dient te worden aangerekend, zal de rechtbank ten voordele van verdachte rekening houden met een aantal aspecten. Allereerst houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening met het feit dat [slachtoffer] niet met een bromfiets op dit fietspad mocht rijden. Eveneens houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft hij meerdere keren contact gehad met het slachtoffer en zijn spijt betuigd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met verdachtes blanco justitiële documentatie en het tijdsverloop van het strafbare feit.
De rechtbank zal dan ook, conform de eis van de officier van justitie, geen onvoorwaardelijke, maar een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Om recht te doen aan de ernst van het feit acht de rechtbank voorts een werkstraf passend en geboden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 30 (dertig) dagen.
Alsmede
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze ontzegging geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. F.M.A. ’t Hart (als voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. J. Barrau, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2012.