Parketnummer : 05/703589-10
Datum zitting : 20 april 2012
Datum uitspraak : 4 mei 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juni 2010, te Tiel, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Peppellaan, ter hoogte van nummer 18, roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd,
op die Peppellaan naar rechts heeft gestuurd en/of rechtsaf is geslagen,
teneinde zijn, verdachtes, voertuig op de, bezien vanuit de rijrichting van
verdachte, aan de rechterzijde van die weg gesitueerde parkeerhaven(s) te
parkeren, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast en/of
achter hem gelegen gedeelte van die Peppellaan en/of het overige verkeer
heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een zich op die weg bevindende fietser, die zich op
dezelfde weg naast, dan wel links of rechts dicht achter hem bevond, niet voor
heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
fiets(er), tengevolge waarvan deze fietser ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar
lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 25 juni 2010 te Tiel, in elk geval in Nederland, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Peppellaan, ter hoogte van nummer 18,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd,
op die Peppellaan naar rechts heeft gestuurd en/of rechtsaf is geslagen,
teneinde zijn, verdachtes, voertuig op de, bezien vanuit de rijrichting van
verdachte, aan de rechterzijde van die weg gesitueerde parkeerhaven(s) te
parkeren, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast en/of
achter hem gelegen gedeelte van die Peppellaan en/of het overige verkeer
heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een zich op die weg bevindende fietser, die zich op
dezelfde weg naast, dan wel links of rechts dicht achter hem bevond, niet voor
heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
fiets(er), tengevolge waarvan deze fietser ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 20 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 25 juni 2010 als bestuurder van een personenauto op de Peppellaan te Tiel. Ter hoogte van nummer 18 heeft verdachte naar rechts gestuurd, teneinde aan de rechterzijde van die weg in een parkeerhaven te parkeren. Daarbij is verdachte met zijn personenauto in aanrijding gekomen met een in dezelfde richting op die weg rechts van hem rijdende fietser, als gevolg waarvan deze fietser ten val is gekomen. Door de val heeft de fietser letsel opgelopen.
Op het moment van de aanrijding was het droog, zonnig en helder weer.
Voorts staat vast dat verdachte een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, aangezien hij van mening is dat verdachte, die een bijzondere manoeuvre maakte, het overige verkeer (beter) in de gaten had moeten houden en de fietser had moeten laten voorgaan. Zo hij dat gedaan had, zou de botsing niet zijn ontstaan. Dat de fietser hard gereden heeft doet aan de schuld van verdachte aan het ongeval niet af.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verklaard van mening te zijn dat de fietser het ongeluk heeft veroorzaakt door hem met een hoge snelheid rechts in te halen. Verdachte heeft de fietser niet gezien en is door hem verrast. Hem is geen verwijt te maken.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte primair is ten laste ge¬legd, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan vrij¬spreken.
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft ter zitting van 20 april 2012 verklaard dat hij vijf à vijftien kilometer per uur reed en, voordat hij de parkeerhaven ter hoogte van de Peppelweg nummer 18 wilde inrijden, in zijn rechter buitenspiegel heeft gekeken, over zijn schouder heeft gekeken en zijn richtingaanwijzer naar rechts heeft aangezet. Daarna heeft hij geremd en heeft hij zijn auto tot stilstand gebracht. Op het moment dat verdachte een klein stukje met zijn voorwielen naar rechts had ingestuurd, hoorde hij opeens een klap. Verdachte merkte dat hij met zijn auto met de fietser in aanrijding was gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij de fietser niet heeft gezien en door hem verrast is geweest. De fietser heeft op zijn beurt verklaard dat hij verdachte met een snelheid van vijfentwintig kilometer per uur aan de rechterzijde heeft ingehaald.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus te handelen, heeft voldaan aan de zorgplicht die op hem rustte, teneinde zijn auto veilig te kunnen parkeren in de parkeerhaven.
De rechtbank overweegt hiertoe dat vijfentwintig kilometer per uur een (zeer) hoge snelheid is voor fietsers en dat voor de door de fietser gemaakte inhaalmanoeuvre op dat moment bijzonder weinig ruimte was. Voorts stelt de rechtbank vast dat de fietser aan de rechter voorzijde met de auto in botsing is gekomen. Nu niet is gebleken dat de fietser op de rijbaan vóór verdachte heeft gereden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden geen rekening behoefde te houden met een manoeuvre van een andere weggebruiker als de door de fietser gemaakte (binnendoor inhalen).
Gezien voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van de mate van schuld van verdachte aan het ongeval, die nodig is om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Het subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Hierin wordt strafbaar gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Daarbij dient beoordeeld te worden of er sprake is van een concrete, gevaarscheppende gedraging van verdachte. Hierbij heeft als uitgangspunt te gelden de handeling of gedragswijze in concreto, en wel in het licht van alle omstandigheden van het geval. Deze handeling dient een reële mogelijkheid van schade voor goed en/of lijf te creëren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de fietser, die in dezelfde richting reed als hij, niet voor heeft laten gaan bij het rechts afslaan. Ook de officier van justitie gaat daarvan uit. Dit levert een handeling in strijd met het gestelde in artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of deze handeling op zichzelf een concrete, gevaarscheppende handeling is geweest, waardoor gevaar en hinder op de weg kan worden veroorzaakt, en of daaruit schuld van verdachte voortvloeit.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Voor het ontbreken van gevaarzettend gedrag is vereist dat hij die zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, zichzelf in de gelegenheid heeft gesteld, vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet.
Verdachte heeft verklaard dat hij, voordat hij de parkeerhaven ter hoogte van de Peppelweg nummer 18 wilde inrijden, in zijn rechter buitenspiegel heeft gekeken, over zijn schouder heeft gekeken en zijn richting aanwijzer naar rechts heeft aangezet. Daarna heeft hij geremd en zijn auto tot stilstand gebracht. Voorts heeft verdachte verklaard een schaduw gezien te hebben, maar tevens met zijn auto de bocht naar rechts te hebben ingezet. Deze verklaring van verdachte vindt steun in de Verkeers Ongevals Analyse, waaruit blijkt dat verdachte al met zijn auto naar rechts was gestuurd op het moment dat de botsing ontstond . Gezien voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van gevaarzettend en verkeershinderend gedrag door verdachte. Dat dit gevaar en deze hinder zich ook heeft verwezenlijkt, blijkt uit het feit dat een botsing tussen verdachte en de fietser heeft plaatsgevonden.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat het zicht van verdachte, gezien de weersomstandigheden, niet belemmerd of beperkt is geweest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 25 juni 2010 te Tiel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Peppellaan, ter hoogte van nummer 18,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd,
op die Peppellaan naar rechts heeft gestuurd, teneinde zijn, verdachtes, voertuig op de, bezien vanuit de rijrichting van verdachte, aan de rechterzijde van die weg gesitueerde parkeerhaven te
parkeren, en
(daarbij) in onvoldoende mate op het naast en/of achter hem gelegen gedeelte van die Peppellaan en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en
(daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een zich op die weg bevindende fietser, die zich op
dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond, niet voor
heeft laten gaan, en
(vervolgens) in aanrijding is gekomen met die fietser tengevolge waarvan deze fietser ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van veertig uren werkstraf, subsidiair twintig dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het standpunt verdediging
De verdachte heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van een eventuele werkstraf rekening te houden met zijn slechte fysieke toestand en heeft gesteld zijn rijbewijs wel nodig te hebben omdat hij degene is die de jongste kinderen van hem en zijn vrouw haalt en brengt.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke- en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de blanco justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 16 maart 2012.
Verdachte heeft een verkeersfout gemaakt waardoor een ander lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht een geldboete op zijn plaats en zal bepalen dat verdachte deze in termijnen dient te voldoen. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met het feit dat het ongeval al bijna twee jaar geleden heeft plaatsgehad. De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 5, 177 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot
Een betaling van een geldboete van € 350,- (drie honderd vijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt voorts dat de onvoorwaardelijke geldboete kan worden betaald in zeven maandelijkse termijnen van € 50,- (vijftig euro).
Aldus gewezen door mr. A.M. van Gorp, als voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. J.W.T.M. Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2012.