zaaknummer / rolnummer: 216940 / HA ZA 11-920
naamloze vennootschap
MOVIR N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag,
[gedaagde],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna Movir en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 15 februari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft met Movir twee arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (AOV) gesloten, één met polisnummer [ ], waarop de polisvoorwaarden NMT-95/7-COLL (hierna: NMT polisvoorwaarden) van toepassing zijn, en één met polisnummer [ ], waarop de polisvoorwaarden M 2001/02 (hierna: Vrije Praktijk polisvoorwaarden) van toepassing zijn. Het verzekerd beroep in beide AOV’s is tandarts.
2.2. De NMT polisvoorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt.
Artikel 7 – Verplichtingen van de verzekerde in geval van arbeidsongeschiktheid
De verzekerde is verplicht […] in geval van zijn arbeidsongeschiktheid:
[…]
7.4 aan de door Movir aangewezen deskundigen alle door haar nodig geoordeelde gegevens te verstrekken of te doen verstrekken en geen feiten of omstandigheden te verzwijgen, die voor de vaststelling van de graad van arbeidsongeschiktheid of van de uitkeringen van belang zijn;
[…]
7.8 De verzekering geeft geen dekking indien de verzekerde een van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van Movir heeft geschaad. […] Elk recht op uitkering vervalt, indien de verzekerde opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt.
[…]
Hoofdstuk IV – Premiebetaling
Artikel 10 – Premiebetaling, premievrijstelling
[…]
10.3 Premievrijstelling
Nadat gedurende een periode van één jaar ononderbroken algehele en/of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft bestaan, is, zolang het recht op uitkering voortduurt, met ingang van het tweede jaar van de arbeidsongeschiktheid, naar evenredigheid van het uitkeringspercentage, geen premie verschuldigd. […]
2.3. De Vrije Praktijk polisvoorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt.
Artikel 6 – Verplichtingen
De verzekerde is verplicht in geval van arbeidsongeschiktheid […]:
[…]
6.5 aan Movir dan wel de door Movir aangewezen deskundige(n) alle door Movir of de deskundige(n) noodzakelijk geachte gegevens te verstrekken of te doen verstrekken en geen feiten of omstandigheden te verzwijgen, die voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of van de uitkeringen van belang zijn;
[…]
Artikel 7 - Sancties
Indien een of meer van de in artikel 6 vermelde verplichtingen niet is nagekomen en Movir daardoor in een redelijk belang is geschaad, vervalt het recht op uitkering. Het recht op uitkering vervalt altijd indien er sprake is van opzet om Movir te misleiden. […]
Hoofdstuk IV – Premiebetaling
Artikel 9 – Premiebetaling, premievrijstelling
[…]
9.3 Premievrijstelling
Nadat gedurende een periode van één jaar ononderbroken algehele en/of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit één en dezelfde oorzaak heeft bestaan, is, zolang het recht op uitkering voortduurt, met ingang van het tweede jaar van de arbeidsongeschiktheid, naar evenredigheid van het uitkeringspercentage, geen premie verschuldigd. […]
2.4. Op 17 april 2002 zijn twee broers en een zwager van [gedaagde] ernstig gewond geraakt bij een steekpartij. Op 19 april 2002 heeft [gedaagde] zich bij Movir ziekgemeld met psychische klachten.
2.5. Op 31 juli 2002 heeft arbeidsdeskundige P.A.G.M. Kleijnen onder meer het volgende aan Movir gerapporteerd:
4. Inventarisatie werksituatie
[…]
4.2 Waaruit bestaan de werkzaamheden?
Stoeluren 38 uur
Ondernemersactiviteiten en administratie 7 uur
[…]
5. Observatie en/of opmerkingen
Opleiding- en arbeidsverleden:
[…] In oktober 2001 nam hij “[praktijk]” te [woonplaats] over. Het betreft een eenmanspraktijk. Hij wordt geassisteerd door een tandartsassistente. […]
6. Arbeidsongeschiktheid
6.1 Percentage arbeidsongeschiktheid 100% per 19-4-2002 […]
6.2 Toelichting/onderbouwing
Verzekerde verricht momenteel in het geheel geen werkzaamheden.
2.6. Op 28 november 2002 heeft psychiater G.T. Gerssen onder meer het volgende aan Movir gerapporteerd:
Conclusie psychiatrisch onderzoek:
As I DSM-IV: acute stressstoornis (308.3)
As II cluster-B persoonlijkheidstrekken.
As III geen bijzonderheden.
As IV ernstige psychosociale en omgevingsproblemen, gerelateerd aan de primaire steungroep en aan de
sociale omgeving. Transculturele problematiek, financiële problemen, problemen met justitie,
As V GAF-score niveau 40 tot 50 d.w.z. ernstige symptomen met een beperking in het beroepsmatig en
sociaal functioneren.
2.7. Op 13 april 2004 heeft arbeidsdeskundige R.M.A. van Nooijen onder meer als volgt gerapporteerd.
2.4 HUIDIGE WERKSITUATIE
Geen!
[…]
4.0 ADVIES
1 MATE VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Betrokkene valt onverkort als volledig arbeidsongeschikt te beschouwen
2.8. Bij brief van 28 november 2003 heeft de behandelend psychiater S.J. Matthijsen Movir, voor zover van belang, het volgende bericht:
Als diagnose stelde ik post-traumatische stress stoornis (As 1), kenmerken van ontwijkende persoonlijkheidsstoornis (As 2) en (As 5) GAF score niveau 40-50.
2.9. Arbeidsdeskundige Van Nooijen voornoemd heeft op 4 april 2004 onder meer als volgt gerapporteerd.
2.4 HUIDIGE WERKSITUATIE
Verzekerde tracht de administratieve achterstand in te lopen. Is gemiddeld 5 uur per week werkzaam achter de pc.
Overweegt om in april 2004 ook weer wat stoeluren op te pakken. Denkt aan 1-2 dagdelen op weekbasis en vooralsnog op therapeutische basis. […]
NB Sinds april 2002 heeft verzekerde zich uitsluitend beperkt tot het behandelen van enkele
familieleden.
[…]
4.0 ADVIES
1 MATE VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Vooralsnog 80-100% ao.
2.10. Van Nooijen heeft op 25 februari 2005 onder meer het volgende gerapporteerd:
2.4 HUIDIGE WERKSITUATIE
Betrokkene behandelt wat familieleden, resp. patiënten die specifiek naar verzekerde vragen en beperkt zich tot wat bijzondere verrichtingen. […]
[…]
3.0 BESCHOUWING
[…] De praktijk loopt terug. In financieel opzicht en administratief is het vermoedelijk een puinhoop. Van daadwerkelijke reïntegratie is amper sprake. Dr. Matthijssen heeft bij herhaling geadviseerd om de praktijk te [woonplaats] te beëindigen. Mijnerzijds dit onderschreven. Betrokkene weet echter niet waar en op welke wijze hij opnieuw zou kunnen beginnen. […]
4.0 ADVIES
1 MATE VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Verzekerde valt vooralsnog als 80-100% ao te beschouwen.
2.11. Van Nooijen heeft vervolgens op 16 augustus 2005 onder meer als volgt gerapporteerd:
3 Mate van arbeidsongeschiktheid
Verzekerde ervaart faalangst tijdens zenuwbehandelingen (moeite om alle zenuwkanalen te vinden). Moet bij extracties overmatig transpireren. […] Ervaart tempoverlies; doet een hele middag over 1 uurtje werk.
De waarnemer werkt halve dagen.
Verzekerde is in feite aan het hobbyen en klungelen; inhoudelijk stelt het weinig voor.
De effectieve arbeidsinzet (gemeten in tijd) zou volgens betrokkene zijn te schatten op 10%.
[…]
5 Visie, voortgang en advies
Verzekerde valt nog steeds aan te merken als 80-100% ao.
2.12. Op 18 augustus 2005 hebben gedragstherapeut M. Jansen en psychiater G.J. Hendriks Movir, voor zover van belang, het volgende bericht:
Diagnostische classificatie volgens DSM-IV:
As I 309.9 Aanpassingsstoornis met depressieve stemming
As II V71.09 Geen diagnose (afhankelijke trekken)cluster-B persoonlijkheidstrekken.
As III Geen bijzonderheden bekend
As IV Psychosociale stressoren: Privé hoog.
As V Huidige GAF-score: 50
In DSM-termen kan nog het beste gedacht worden aan een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. […]
2.13. Bij brief van 8 augustus 2006 heeft [gedaagde] een aantal vragen van Movir beantwoord. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
[…] Veel administratief werk stapelen zich op en ik zie door de bomen bos niet meer. […] Die paar keren die ik probeer om patiënten te behandelen, gaat mij heel moeilijk af. Patiënten en personeel krijg dat in de gaten en moet met een smoesje stoppen met de behandeling. Het begint meteen met gespannenheid mijn hart gaat kloppen, handen trillen en krijg ik benauwd met hoofd pijn en kort daarna ga ik extreem transpireren, ook in de winter. Ik zoek vlucht poging om naar wc te gaan en patiënt met nood vulling of tijdelijk behandeling naar huis sturen en aan collega overlaten, patiënt wordt door mijn handelen benadeeld. Ik probeer therapeutisch in de buurt van praktijk te blijven zodat ik een beetje contact heb met mensen, […]. Ik word gek van alles. Ik wil liefst dood zijn. Leven is voor mij een hel geworden. […]
2.14. De eenmanszaak van [gedaagde] gevestigd aan de [adres] in [woonplaats], is op
24 augustus 2006 omgezet in een vennootschap genaamd Royal Health Quality B.V.
2.15. In maart 2007 heeft [gedaagde] een tandartspraktijk aan de [adres II] in [woonplaats], een eenmanszaak, overgenomen.
2.16. Naar aanleiding van een verzoek van [gedaagde] tot afkoop van zijn recht op uitkering, heeft op 22 juni 2007 een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en arbeidsdeskundige A.J. Groenenboom, in aanwezigheid van de behandelend psychiater Matthijssen voornoemd. Dit verzoek is kort gezegd afgewezen omdat [gedaagde] geen concreet toekomstplan had.
2.17. Op 10 april 2008 heeft arbeidsdeskundige Groenenboom voornoemd, voor zover van belang, als volgt gerapporteerd.
Verzekerde geeft aan dat het onveranderd nog zeer slecht met hem gaat. […]
De problematiek van verzekerde is reeds uitgebreid bekend. […] Gelet op de bekende problematiek
adviseer ik verzekerde ongewijzigd 80-100% te blijven beschouwen.
M.i. is het niet meer als zinvol te achten om verzekerde geregeld te blijven bezoeken. Verzekerde stelt
dit zelf ook niet meer op prijs.
Ik adviseer verzekerde voortaan alleen nog maar schriftelijk te volgen.
2.18. Na herhaald verzoek heeft Movir op 22 september 2009 een door [gedaagde] ingevuld antwoordformulier ontvangen. Daarin heeft [gedaagde] de vraag of er sinds het laatste bezoek van de arbeidsdeskundige op 7 april 2008 nog een wijziging is gekomen in zijn arbeidsongeschiktheidssituatie met “nee” beantwoord, evenals de vraag of hij verder nog iets te melden heeft wat voor Movir van belang kan zijn.
2.19. Eind 2009/begin 2010 heeft [gedaagde] samen met andere tandartsen een tandheelkundig centrum geopend aan de [adres III] in [woonplaats]-[ ].
2.20. Op 24 februari 2010 is [gedaagde] in opdracht van Movir onderzocht door psychiater G.F. Koerselman. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft Koerselman voornoemd bij brief van 18 maart 2010 onder meer als volgt gerapporteerd:
Anamnese:
[…]
Betrokkene werkt sinds 2002 niet meer. Hij is, nu 8 jaar geleden, gestopt toen zijn broer werd neergestoken. Hij leeft nu van de uitkering van Movir, terwijl hij ook nog inkomsten heeft uit zijn praktijk. Daar werken nu twee tandartsen, die elkaar onderling vervangen. Zelf is betrokkene niet meer als tandarts aan de slag gekomen. […] De laatste tijd heeft hij mensen om wie hij geeft verwond, zonder dat te willen. Zijn omgeving is bang voor hem, zowel in de privé- als in de werksfeer. Betrokkene herkent zichzelf niet meer. Zijn leven is een puinhoop geworden. Het heeft volgens betrokkene allemaal geen zin meer. […] Overdag houdt betrokkene zich ondermeer bezig met esoteriek en mystiek om daarin rust te vinden. Hij leest daarover en zoekt gegevens op Internet. Verder speelt hij op de computer wat simpele spelletjes. Alles wat meer van hem eist, veroorzaakt een spanning in zijn hoofd. […]Om toch een beter ochtendritme te krijgen probeert hij nu wel regelmatig naar zijn praktijk te gaan. Een nieuwe ontwikkeling is ook, dat hij zijn kinderen mogelijk in de weekends op bezoek kan krijgen. […]
Bespreking:
[…] Intussen moet ik bij huidig onderzoek vaststellen, dat er bij betrokkene na ongeveer 10 jaar sprake is van een ongunstig beloop. Ik zie nu een evident ernstig depressieve man. Het patroon van betrokkenes klachten en symptomen voldoet ruimschoots aan de criteria van de DSM-IV voor een “major depression”. Er is sprake van intense somberheid en van anhedonie. Er zijn forse problemen met slapen en verminderde eetlust. Betrokkene klaagt over ernstige moeheid en apathie. Er is sprake van zelfdepreciatie en van suïcidale gedachten en intenties. Opvallend daarbij is het dysfore karakter van de stemming. De depressie gaat gepaard met gevoelens van haat en zelfhaat en met verminderde impulscontrole. Anders dan de psychiater Hendriks zie ik bij huidig onderzoek duidelijk objectieve symptomen van depressie, zodat de diagnose niet alleen op basis van subjectieve klachten hoeft te worden gesteld. Ik vind, samenvattend, betrokkene bij mijn huidig onderzoek in psychiatrisch opzicht ernstig ziek.
[…]
Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen kom ik tot de volgende classificatie volgens DSM-IV ten tijde van het onderzoek:
As I. Depressieve stoornis, ernstig 296.23
Posttraumatische stressstoornis 309.81, chronisch
As II. Geen persoonlijkheidsclassificatie V 71.09
As III. Geen bekende lichamelijke ziekte.
[…]
Op grond van betrokkenes klachtenbeschrijving (die ik bij onderzoek voldoende plausibel, consistent en gedetailleerd acht om daaraan waarde te hechten) is betrokkene mijns inziens niet in staat om zijn werk als tandarts te verrichten, rekening houden met het afbreukrisico dat met dat werk gepaard gaat. Betrokkene is feitelijk wel aanwezig in de praktijk, waarin nu waarnemers werken. Voorzover hij daarin begeleidende taken of management-activiteiten verricht, is het wel van belang dat hij daarbij niet wordt blootgesteld aan situaties, waarin zich conflicten kunnen voordoen of waarin hij door onvoorspelbare emotionele reacties personeel of patiënten in verwarring zou kunnen brengen. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat betrokkene door vermoeidheid (als reëel te nemen klacht) in zulke activiteiten slechts voor een beperkte duur belastbaar is. Hoewel de vaststelling daarvan een verzekeringsgeneeskundig oordeel vergt, kan ik als suggestie meegeven dat emotioneel niet belastende activiteiten op het gebied van begeleiding of administratie voorlopig niet langer dan een halve dag kunnen worden volgehouden. […]
2.21. Op 24 maart 2010 is er een internetartikel op de website [www......] verschenen met nieuws uit de Ooijpolder:
[…] In [woonplaats] is sedert enige tijd een nieuw Medisch Gezondheidscentrum gevestigd in het voormalige politiebureau aan de [adres III]. In deze praktijk werkt tandarts [ ] [gedaagde], die de afgelopen week zijn 12 1/2 jarig tandartsjubileum vierde. […] Tandarts [gedaagde] opende z’n tweede praktijk, na?[woonplaats] werkt hij nu ook in?[woonplaats]. […] Toen al wilde hij in de nieuwe praktijk (het voormalige politiepand in [woonplaats]) een groot multidisciplinair tandheelkundig centrum te realiseren. Op dit moment is [gedaagde] leidinggevende van de verschillende afdelingen, jeugdtandzorg, gehandicapten, orthodontie, prothese/ laboratorium, algemene tandheelkunde en de afdeling angstpatiënten. […]
2.22. Movir heeft [gedaagde] bij brief van 9 april 2010 verzocht om naar aanleiding van het rapport van psychiater Koerselman contact op te nemen met haar medisch adviseur. Omdat [gedaagde] daartoe ondanks twee herinneringen niet is overgegaan, heeft Movir bij brief van 29 juni 2010 zijn uitkeringen tot nader order opgeschort. In die periode heeft Movir internet-onderzoek gedaan naar [gedaagde] en heeft aldaar onder meer het onder 2.21 aangehaalde internetartikel aangetroffen. Vervolgens heeft Movir op 10 augustus 2010 aan CED Forensic B.V. (hierna: CED) de opdracht verstrekt om een persoonlijk onderzoek naar [gedaagde] uit te voeren in de vorm van observatie. Voorts is [gedaagde] uitgenodigd voor een arbeidskundig onderzoek.
2.23. Op 12 oktober 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en arbeidsdeskundige D. van de Meent. Van de Meent heeft dienaangaande op dezelfde datum, voor zover van belang, als volgt gerapporteerd.
2.2.1 Medisch
[…] Verzekerde was vanwege zijn verplichting te verschijnen bij een rechtszaak op 14 september 2010, genoodzaakt de afspraak met mij (D.v.d. Meent) te annuleren. […]
2.2.2 Bedrijf/praktijk
Verzekerde is niet betrokkene bij de dagelijkse aansturing van mijn praktijk. De praktijk is gevestigd op 2 adressen namelijk op de [adres] 26 in [woonplaats], waar 1 behandelkamer is gesitueerd en een praktijkadres in [woonplaats] op de [adres III] 2, waar 2 behandelkamers zijn. Verzekerde gaat dagelijks naar de praktijk afhankelijk waar activiteiten zijn. […] Verzekerde heeft 1 fulltime praktijkmanager in dienst. […]
2.2.3 Werkzaamheden
Verzekerde laat zich wel zien in de praktijk en hij behandelt incidenteel patiënten namelijk uitsluitend vrienden en familieleden. Verzekerde houdt ten opzichte van de vrienden en de familieleden zo de illusie levend dat hij feitelijk nog steeds praktiserend tandarts is. Tegelijkertijd houdt hij zo de binding met familieleden en vrienden in stand. Desgevraagd verklaart verzekerde ongeveer 5 patiënten per week te behandelen. Hij voert voornamelijk eenvoudige verrichtingen uit zoals controles en het leggen van eenvoudige vullingen. […] Verzekerde heeft in de praktijk aan de [adres] en in [woonplaats] op de 1e verdieping van dit pand een privéruimte waar hij verblijft tijdens het verblijf in de praktijk. […] Ik heb met verzekerde zijn activiteiten / functioneren van de afgelopen week besproken […]. […] Op vrijdag is hij ’s-Morgens eerst naar de praktijkruimte in [woonplaats] gegaan om een technisch probleem van de watertoevoer van de unit op te lossen. Aan het einde van de ochtend is hij naar de praktijk in [woonplaats] gegaan waar hij de middag heeft doorgebracht in de privé ruimte op de 1e verdieping. Verzekerde is, wanneer hij verblijft in de privé ruimte van de praktijk niet betrokken bij de operationele dagelijkse gang van zaken in de praktijk. […]
3 BESCHOUWING
[…] Verzekerde schetst het beeld dat hij zeer marginaal betrokken is bij behandeling van patiënten waarbij hij incidenteel vrienden of familieleden behandeld en eenvoudige verrichtingen uitvoert. Hij heeft maximaal 5 patiëntencontacten per week […]. Ten opzichte van zijn functioneren in de valide situatie waarbij hij 25 – 30 patiëntcontacten per dag had gedurende 5 dagen per week impliceert dat de mate van zijn verminderd functioneren zich beweegt tussen 80-100%. […]
2.24. Bij brief van 17 november 2010 heeft Movir [gedaagde] het onder 2.23 aangehaalde rapport van arbeidsdeskundige Van de Meent voornoemd toegezonden en hem verzocht om een dagboek bij te houden van 22 november 2010 tot 6 december 2010.
2.25. Arbeidsdeskundige Van de Meent heeft naar aanleiding van een bezoek aan [gedaagde] op 7 december 2010 onder meer het volgende gerapporteerd:
2.2.1. Medisch
Verzekerde was op vrijdag 19 november 2010 rond 15.00 uur in de privé ruimte van de praktijk in [woonplaats] toen hij plotseling in elkaar zakte en gedurende 4 a 5 minuten buiten kennis was. […] Verzekerde kreeg medicatie voorgeschreven en werd op zaterdag middag 20 november 2010 uit het ziekenhuis ontslagen. Op vrijdag 3 december 2010 om 09.00 uur voerde hij een fietstest uit […].Na de test is verzekerde direct naar huis gegaan waar hij een tijd op de bank heeft gelegen. […] de 2e helft van de vrijdag middag inkopen gedaan in Duitsland. […] telefonisch het aanvullend bericht in mijn voice mail dat hij was vergeten te vertellen dat hij in de middag in de nieuwe praktijk in [woonplaats] de toegang tot de praktijk sneeuwvrij had gemaakt […]. […]
[…]
2.2.3 Werkzaamheden
[…] Hij is vanaf 20 november 2010 bijna voortdurend thuis geweest […]. Verzekerde vertelt dat hij wel de praktijk in [woonplaats] bezoekt, maar dan verblijft hij in de privé ruimte op de 1e verdieping van het praktijkgebouw. Verzekerde houdt zich afzijdig van de gang van zaken in de praktijk. […] Verzekerde heeft het dagboek niet ingevuld […]. Verzekerde vertelt dat hij vanaf de datum van zijn ontslag d.d. 20 november 2010 tot de datum van mijn bezoek (7 december 2010) geen enkele behandeling van patiënten als tandarts heeft uitgevoerd. […] Verder voegt verzekerde daaraan toe dat het geschetste beeld in mijn rapport van 12 oktober 2010 aangaande zijn patiënt gerelateerde taken te rooskleurig is. Verzekerde licht toe dat hij in het jaar 2010, tot de datum van mijn bezoek, (11 oktober 2010) 2 of 3 familieleden in verband met eenvoudige controle als tandarts heeft gezien. Daarbij heeft hij één eenvoudige vulling uitgevoerd. Zijn activiteiten als tandarts zijn beperkt gebleven tot deze 2 of 3 consulten.
2.26. In het observatierapport d.d. 7 december 2010 heeft Goorts Onderzoek & Consultancy B.V. verslag gedaan van de observaties van [gedaagde] die zij in opdracht van CED Forensic B.V. heeft gedaan op de dagen 10, 13 en 14 september 2010, 8 oktober 2010, 23 en 24 november 2010 en 2 en 3 december 2010.
2.27. Per 1 januari 2011 heeft Movir de betaling van de uitkeringen stopgezet.
2.28. Op 3 februari 2011 is [gedaagde] geconfronteerd met de observaties van Goorts Onderzoek & Consultancy B.V. in samenhang met zijn uitlatingen jegens de arbeidsdeskundige.
2.29. Bij brief van 14 februari 2011 heeft Movir [gedaagde] naar aanleiding van het gesprek op 3 februari 2011 en haar e-mail van 7 februari 2011 waarin zij [gedaagde] een machtigingsformulier heeft toegezonden, het volgende meegedeeld:
De thans beschikbare gegevens en bovengenoemd gesprek zijn aanleiding voor Movir om nader onderzoek in te stellen met als doel in kaart te brengen in hoeverre u werkzaamheden hebt verricht, in het bijzonder vanaf welke datum, in welke mate en welke werkzaamheden. Aan het eind van het gesprek heeft de heer Vink u hiertoe een machtiging overhandigd met het verzoek deze gedateerd en ondertekend terug te sturen naar Movir. Op 7 februari 2001 hebben wij u een e-mailbericht gestuurd met de mededeling dat wij de machtiging uiterlijk vrijdag 11 februari 2011 ondertekend retour wilden hebben ontvangen. Behalve de machtiging ontvangen wij graag (kopieën van) uw jaarrekeningen, agenda’s, patiëntenagenda’s etc. vanaf (vooralsnog) 2006.
Inmiddels is gebleken dat wij de machtiging op vrijdag 11 februari 2011 niet ondertekend retour hebben ontvangen. Graag ontvangen wij de machtiging en de hierboven genoemde stukken graag uiterlijk op dinsdag 22 februari 2011 van u. Als wij de stukken op laatstgenoemde datum niet van u hebben ontvangen, trekken wij op basis van de beschikbare gegevens onze conclusies ten aanzien van de werkzaamheden die u hebt verricht en behoudt Movir zich het recht voor om rechtsmaatregelen te treffen.
2.30. [gedaagde] heeft de verzochte machtiging niet verstrekt.
2.31. Op 24 mei 2011 heeft Movir beslag doen leggen op de woning van [gedaagde], op diens aandelen in [gedaagde] Holding B.V. en onder ABN Amro.
3. Het geschil
in conventie en in reconventie
3.1. Movir vordert in conventie samengevat - veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 561.591,91, vermeerderd met wettelijke rente vanaf nader gespecificeerde data en met de kosten van dit geding, de beslagkosten daaronder begrepen, eveneens vermeerderd met wettelijke rente vanaf datum van dit vonnis respectievelijk datum dagvaarding en vermeerderd met de nakosten.
3.2. Movir legt aan haar vordering ten grondslag dat ingevolge de artikelen 7.4 juncto 7.8 van de NMT polisvoorwaarden en de artikelen 6.5 juncto 7 van de Vrije Praktijk polisvoorwaarden het recht op uitkering van [gedaagde] is komen te vervallen, omdat [gedaagde] Movir opzettelijk heeft misleid aangaande zijn arbeidsvermogen, danwel omdat hij zijn mededelingsplicht dienaangaande heeft geschonden. Movir stelt dat het recht op uitkering in ieder geval is komen te vervallen op 24 augustus 2006, de dag waarop [gedaagde] zijn eenmanszaak liet omzetten in een vennootschap. De nadien door [gedaagde] ontvangen uitkering van in totaal € 447.227,00 heeft Movir onverschuldigd betaald. Zonder uitkering heeft [gedaagde] ook geen recht op premievrijstelling, zodat hij op grond van de verzekerings-overeenkomsten alsnog premie vanaf 24 augustus 2006 verschuldigd is ten bedrage van
€ 79.364,78. Voorts stelt Movir dat zij gelet op de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] recht heeft op vergoeding van haar schade, bestaande uit de kosten van het door CED uitgevoerde onderzoek ten bedrage van € 35.006,13.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat het persoonlijk onderzoek heeft plaatsgevonden in strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en dat de observaties dientengevolge ontoelaatbaar zijn. Daarbij trekt [gedaagde] de volledigheid van de geregistreerde observaties in twijfel en doet hij een incidenteel verzoek ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot overlegging van het onderliggende dossier van CED. Als de observaties al toelaatbaar zijn, dan is daarmee geen bewijs geleverd van opzettelijke misleiding, omdat de observaties stroken met het beeld dat [gedaagde] altijd heeft geschetst, namelijk dat hij (enkel) familieleden, vrienden en kennissen behandelt, waarbij de behandeling beperkt blijft tot eenvoudige behandelingen. Mocht er sprake zijn van schending van een inlichtingenplicht, dan is deze schending niet aan [gedaagde] toe te rekenen omdat hij door zijn ziektebeeld niet in staat was om op adequate wijze zijn wil te bepalen en te uiten. In dat verband verzoekt [gedaagde] om een deskundigenbericht te gelasten. Om voorgaande redenen betwist [gedaagde] dat de uitkeringen onverschuldigd aan hem zijn betaald. Als daarvan al sprake zou zijn, dan dient volgens [gedaagde] het terug te betalen bedrag op nihil te worden gesteld in verband met eigen schuld van Movir, omdat zij een zorgplicht jegens [gedaagde] heeft geschonden door niet na te gaan in welke mate de klachten van [gedaagde] bepalend zijn geweest voor zijn handelwijze alsmede door niet regelmatig contact met hem te zoeken. Voorts dient het bedrag op nihil te worden gesteld, omdat Movir naar eigen zeggen geen inkomenscorrectie toepast. In ieder geval hoeft [gedaagde] niet méér terug te betalen dan het verschil tussen de verstrekte uitkeringen en de uitkeringen die corresponderen met het daadwerkelijke arbeidsongeschiktheidspercentage, dat volgens [gedaagde] minimaal 85% bedraagt, zodat hij ook daarom niet teveel aan uitkeringen heeft ontvangen.
3.4. Op grond van hetgeen [gedaagde] in conventie als verweer heeft aangevoerd, vordert hij in reconventie samengevat - veroordeling van Movir, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot hervatting (en wel met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011) van betaling van de maandelijks aan [gedaagde] toekomende uitkeringen, vermeerderd met de wettelijke rente over de niet tijdig betaalde uitkeringen. Voorts vordert [gedaagde] veroordeling van Movir tot opheffing van alle gelegde beslagen op vermogensbestanddelen van [gedaagde] alsmede veroordeling in de kosten van dit geding, waaronder de kosten van het ten laste van [gedaagde] gelegde beslag.
3.5. Movir voert verweer onder verwijzing naar het gestelde in conventie.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in het incident
4.1. [gedaagde] trekt de volledigheid van de geregistreerde observaties van het namens Movir uitgevoerde persoonlijk onderzoek in twijfel en doet op de voet van artikel 843a Rv een verzoek tot overlegging van het onderliggende dossier van CED.
4.2. Artikel 843a Rv heeft betrekking op de situatie dat een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel bekend is, maar niet in haar bezit. In dat geval bestaat een bijzondere exhibitieplicht voor degene die dat schriftelijk bewijsmiddel tot zijn beschikking of onder zich heeft. Er is geen sprake van een algemeen inzagerecht. Een partij kan slechts om inzage vragen in bepaalde, met name genoemde stukken. Daarnaast stelt artikel 843a Rv als voorwaarden dat de partij die om inzage vraagt daarbij een rechtmatig belang heeft en dat het gaat om stukken met betrekking tot een rechtsverhouding waarin deze partij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
4.3. Movir heeft ter comparitie gemotiveerd weersproken dat er naast de observaties waarvan verslag is gedaan in het rapport van 7 december 2010 (2.26) andere observaties van [gedaagde] zijn gedaan. [gedaagde] heeft vervolgens enkel bij gebrek aan wetenschap volhard in zijn veronderstelling dat er sprake moet zijn van een onderliggend dossier. Het had echter, gelet op de gemotiveerde betwisting van Movir, op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat er geen nadere observaties zijn gedaan, nog daargelaten of deze schriftelijk zijn vastgelegd, zodat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
Resultaten persoonlijk onderzoek toelaatbaar?
4.4. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de resultaten van het persoonlijk onderzoek ontoelaatbaar zijn, omdat het persoonlijk onderzoek in strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: de gedragscode) is gelast. Dat Movir gebonden is aan de gedragscode, is op zichzelf niet in geschil. Wel betwist Movir dat zij daarmee in strijd heeft gehandeld.
4.5. Artikel 1.1 van de gedragscode bepaalt dat een persoonlijk onderzoek kan worden ingesteld als:
• De verzekeraar van mening is dat het feitenonderzoek geen – althans onvoldoende – uitsluitsel geeft over de feiten en de omstandigheden die nodig zijn om een verantwoorde beslissing te nemen over de aanspraak op een uitkering of de hoogte van de schadevergoeding;
• Bij de verzekeraar gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan.
4.6. Tussen de partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op het moment waarop Movir het persoonlijk onderzoek gelastte – 10 augustus 2010 (2.22) – Movir nog niet op de hoogte had gesteld van de overname van een tandartspraktijk in [woonplaats] begin 2007 en van de opening van een nieuwe tandartsenpraktijk in [woonplaats] begin 2010. Gelet daarop, is de rechtbank is van oordeel dat er bij Movir reeds op basis van het internetartikel van 24 maart 2010 (2.21) gerede twijfel kon ontstaan over de juistheid van de mededelingen van [gedaagde] aan de arbeidsdeskundigen en psychiaters aangaande zijn arbeidscapaciteit als tandarts. In dat artikel, waaruit Movir de indruk mocht ontlenen dat dat het resultaat was van een interview dat [gedaagde] heeft gegeven, wordt immers melding gemaakt van de opening van een nieuwe tandartsenpraktijk door [gedaagde] en van de overname van een andere tandartspraktijk een aantal jaren daarvoor. Deze praktijkuitbreidingen lijken haaks te staan op de mededelingen van [gedaagde] aan de arbeidsdeskundigen en psychiaters in de loop der jaren, zoals aangehaald onder 2.5 tot en met 2.20, met de strekking dat hij niet tot nauwelijks in staat was om als tandarts te functioneren en alleen eenvoudige behandelingen uitvoerde bij familie en bekenden en dat zijn praktijk in [woonplaats] terugliep. Gelet op deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid, kon bij Movir gerechtvaardigd het vermoeden ontstaan dat [gedaagde] haar opzettelijk misleidde om zijn uitkeringen te behouden. Daaraan doet niet af dat bij [gedaagde] een ziektebeeld met fluctuerende geestestoestanden is vastgesteld, gecombineerd met cultureel bepaald gedrag dat erop gericht was om geen gezichtsverlies te leiden ten opzichte van zijn omgeving. Dat [gedaagde] soms goede en soms slechte momenten heeft en de gevoerde gesprekken slechts een momentopname betroffen, verklaart immers niet dat hij Movir in het geheel niet van de uitbreiding van zijn tandartspraktijk in de loop der jaren op de hoogte heeft gesteld. Het feit dat Movir wist dat [gedaagde] zich in zijn naaste omgeving als tandarts wilde blijven profileren, maakt voorts niet dat Movir er vanuit moest gaan dat [gedaagde] niet als praktiserend tandarts bij die andere tandartspraktijken betrokken was, maar enkel als ondernemer en dat het internetartikel slechts een verkooppraatje was. Daarbij wordt betrokken dat [gedaagde] daarover zelf geen openheid van zaken had gegeven alsmede dat Movir op internet werkroosters voor de weekend- en avonddiensten van het mondzorgcentrum in [woonplaats] heeft aangetroffen, waarin ook [gedaagde] als tandarts was ingedeeld. Movir mocht in beginsel dan ook besluiten tot het instellen van een persoonlijk onderzoek.
4.7. Ingevolge artikel 1.5 van de gedragscode maakt de verzekeraar bij het instellen van een persoonlijk onderzoek steeds een zorgvuldige afweging tussen de diverse belangen die dit onderzoek indiceren en de mate waarin er sprake kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkene wordt geraakt. Bij deze belangenafweging dienen alle ter zake relevante aspecten betrokken te worden, zoals het privacybelang van betrokkene, het (financiële) belang van de claim, de zwaarte van de verdenking van fraude en het belang van betrokkene op een snelle en zorgvuldige besluitvorming.
4.8. Ter comparitie heeft Movir toegelicht dat zij in de belangenafweging heeft betrokken haar grote financiële belang, de zwaarte van de verdenking, de beperktere inbreuk op de privacy van observatie ten opzichte van ander persoonlijk onderzoek zoals het inwinnen van informatie bij derden (artikel 1.7 onder b van de gedragscode) en het feit dat met observatie snel duidelijkheid zou kunnen ontstaan. [gedaagde] stelt dat Movir daarmee geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, nu zij daarbij zijn ziektebeeld niet heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ziektebeeld van Movir weliswaar als een relevant aspect voor een zorgvuldige belangenafweging worden aangemerkt, maar, zoals reeds is overwogen in rechtsoverweging 4.6, maakt het ziektebeeld niet dat Movir er ernstig rekening mee moest houden dat [gedaagde] niet als praktiserend tandarts maar anderszins bij de uitbreiding van zijn tandartspraktijk betrokken was. Gelet op de ernst van de gerechtvaardigde verdenking en het grote financiële belang van Movir, had dit dan ook niet tot een andere afweging hoeven te leiden.
4.9. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat Movir niet heeft gehandeld in strijd met de gedragscode toen zij het persoonlijk onderzoek gelastte.
Resultaten persoonlijk onderzoek
4.10. Vooropgesteld wordt dat de observaties waarvan verslag is gedaan in het observatierapport van CED (2.26) op zichzelf niet worden betwist. Daaruit blijkt dat [gedaagde] slechts op één van de acht dagen waarop is geobserveerd, niet bij één van de praktijken is waargenomen. Op alle andere dagen dus wel. Op één van die dagen is gezien dat hij de praktijk in [woonplaats] betrad, gekleed in een witte broek met een groene polo. Er was geen zicht op de praktijkruimte. Op de andere zes dagen is waargenomen dat [gedaagde] gedurende langere tijd in de praktijkruimte in [woonplaats] verbleef. Op vijf van die dagen is [gedaagde] gezien in de behandelkamers en op één dag, toen de lamellen dicht waren, is [gedaagde] gezien in de receptieruimte, komend vanuit de richting van de behandelkamers. Ook op deze dagen is [gedaagde] gezien in een witte broek en/of groene polo en op vijf van die dagen droeg hij bovendien een mondkapje. Daarnaast is op 14 september 2010 en 3 december 2010 waargenomen dat [gedaagde], gezeten aan de hoofdzijde van een behandelstoel, meerdere patiënten behandelde en dat de behandelingen op 3 december 2010 meer dan één uur per patiënt duurden.
Opzettelijke misleiding en/of schending inlichtingenplicht?
4.11. Deze observaties stroken niet met de mededelingen van [gedaagde] tegenover arbeidsdeskundige Van de Meent op 12 oktober 2010 (2.23) en op 7 december 2010 (2.25).
4.12. Zo heeft [gedaagde] Van de Meent op 12 oktober 2010 verteld dat hij niet op hun afspraak van 14 september 2010 kon komen omdat hij naar een rechtszaak moest, terwijl uit de observaties blijkt dat [gedaagde] op die dag al om 8:13 uur in de praktijkruimte en om 9:52 uur in de behandelruimte in [woonplaats] is waargenomen en dat wordt gezien dat hij daarna meerdere patiënten behandelt en dat hij om 17:00 uur nog steeds niet buiten de praktijk is waargenomen.
4.13. Op 7 december 2010 heeft [gedaagde] verklaard dat hij, nadat hij op 20 november 2010 uit het ziekenhuis was ontslagen, geen enkele behandeling van patiënten als tandarts heeft uitgevoerd, terwijl is waargenomen dat hij op 3 december 2010 drie patiënten langdurig heeft behandeld en hij ook op 23 en 24 november en 2 december 2010 langdurig in de praktijkruimte in [woonplaats] is gezien in tandartskleding met mondkapje.
Ook strookt dit niet met zijn mededeling dat hij in die periode alleen in de privéruimte in [woonplaats] verbleef en dat hij zich afzijdig hield van de gang van zaken in de praktijk.
4.14. Verder stroken de observaties niet met de mededeling van [gedaagde] op 7 december 2010 dat het op 12 oktober 2010 geschetste beeld van zijn patiëntgerelateerde taken, te weten ongeveer vijf patiënten per week, te rooskleurig is en dat hij in 2010 maximaal drie familieleden in verband met een eenvoudige controle heeft gezien.
4.15. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met deze onjuiste mededelingen heeft geprobeerd om Movir opzettelijk te misleiden teneinde zijn uitkeringen te behouden. Bovendien had [gedaagde] eerder melding moeten maken van zijn activiteiten als tandarts in de praktijk in [woonplaats], nu die werkzaamheden immers evident voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid als tandarts van belang kunnen zijn, ook als het enkel ging om eenvoudige behandelingen van familieleden en kennissen, zoals [gedaagde] stelt. Door dat na te laten heeft [gedaagde] de inlichtingenplicht uit artikel 7.4 van de NMT polisvoorwaarden respectievelijk artikel 6.5 van de Vrije Praktijk polisvoorwaarden geschonden, voorzover daarin is vastgelegd dat de verzekerde geen feiten of omstandigheden mag verzwijgen die voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van belang zijn.
4.16. Gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden had [gedaagde] hoe dan ook gevolg moeten geven aan het verzoek van 14 februari 2011 (2.29) om een machtiging te ondertekenen voor het inwinnen van informatie bij derden alsmede alle jaarrekeningen, agenda’s en patiëntenagenda’s vanaf 2006 te verstrekken. Door dit na te laten heeft [gedaagde] voorts gehandeld in strijd met de inlichtingenplicht uit artikel 7.4 van de NMT polisvoorwaarden respectievelijk artikel 6.5 van de Vrije Praktijk polisvoorwaarden, voor zover daarin is bepaald dat de verzekerde alle door Movir nodig geoordeelde gegevens dient te verstekken. Daarbij wordt betrokken dat Movir met het vragen van inlichtingen redelijkerwijs kon teruggaan tot het moment van omzetting van de eenmanspraktijk in [woonplaats] naar een vennootschap op 24 augustus 2006, nu dit zonder nadere toelichting niet valt te rijmen met de brief van [gedaagde] van 8 augustus 2001 aan Movir (2.13) waarin hij verklaart dat het administratieve werk zich opstapelt, hij door de bomen het bos niet meer ziet, gek wordt van alles en het liefst dood wil.
4.17. Het verweer dat schending van de inlichtingenplicht niet aan [gedaagde] zou zijn toe te rekenen omdat hij door zijn ziektebeeld niet in staat was om op adequate wijze zijn wil te bepalen en te uiten, gaat reeds daarom niet op omdat uit de onder 2 aangehaalde medische rapportages niet blijkt dat de betreffende psychiaters zich daaromtrent hebben uitgelaten. Dat geldt ook voor de recente verklaring d.d. 8 februari 2012 van psychiater H. van Kempen, werkzaam bij de Reinier van Arkel Groep, en de verklaring d.d. 31 januari 2012 van psychiater in opleiding I.G.E. van de Ven, werkzaam bij de Pompestichting, welke verklaringen [gedaagde] in het kader van een verzoek om aanhouding van de comparitie heeft overgelegd. Het verzoek om dienaangaande een deskundigenbericht te gelasten wordt om die reden gepasseerd.
4.18. Doordat [gedaagde] in strijd met zijn inlichtingenplicht heeft geweigerd desgevraagd met terugwerkende kracht vanaf 24 augustus 2006 openheid van zaken te geven, is Movir onvoldoende in staat gesteld om de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf die datum te kunnen vaststellen en is zij dus in een redelijk belang geschaad. Ingevolge de artikelen 7.8 van de NMT polisvoorwaarden respectievelijk artikel 7 van de Vrije Praktijk polisvoorwaarden is het recht op uitkering om die reden per 24 augustus 2006 komen te vervallen.
Onverschuldigde betaling
4.19. Nu vaststaat dat het recht op uitkering per 24 augustus 2006 is komen te vervallen, staat daarmee tevens vast dat de na die datum aan uitkering betaalde bedragen onverschuldigd, immers zonder rechtsgrond, aan [gedaagde] zijn betaald. Het alsnog vaststellen van een arbeidsongeschiktheidspercentage vanaf die datum is dan niet meer aan de orde.
Dat [gedaagde] mogelijk (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zou zijn bevonden als [gedaagde] wel openheid van zaken had gegeven, maakt dat niet anders. Dat is de consequentie van de contractuele sanctie op schending van de inlichtingenplicht, die voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Evenmin speelt bij verval van recht op uitkering nog een rol of, en zo ja, in hoeverre Movir bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering rekening met neveninkomsten mocht houden.
4.20. [gedaagde] heeft niet betwist dat aan hem van 24 augustus 2006 tot 1 januari 2011 in totaal € 447.227,00 aan uitkeringen is betaald, zodat in rechte vast staat dat dat bedrag onverschuldigd is betaald.
Achterstallige premies
4.21. Niet in geschil is dat het onder 4.18 vermelde oordeel meebrengt dat [gedaagde] per 24 augustus 2006 geen recht meer had op premievrijstelling, zoals ook volgt uit de artikelen 10.3 van de NMT polisvoorwaarden en 9.3 van de Vrije Praktijk polisvoorwaarden. Evenmin is betwist dat [gedaagde] dientengevolge nog een bedrag van € 79.364,78 aan achterstallige premies aan Movir verschuldigd is.
Eigen schuld?
4.22. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het terug te betalen bedrag op nihil dient te worden gesteld in verband met eigen schuld van Movir, omdat zij een zorgplicht jegens [gedaagde] heeft geschonden door niet na te gaan in welke mate de klachten van [gedaagde] bepalend zijn geweest voor zijn handelwijze alsmede door niet regelmatig contact met hem te zoeken.
4.23. Dit betoog faalt. Zo is in rechtsoverwegingen 4.6, 4.8 en 4.17 reeds geoordeeld dat het ziektebeeld van [gedaagde] Movir niet tot een andere handelwijze van Movir noopte. Evenmin kan Movir worden verweten dat zij niet regelmatig contact met [gedaagde] heeft gezocht, nu zij niet de rol van behandelaar vervulde en [gedaagde] bovendien zelf in april 2008 heeft aangegeven huisbezoeken niet meer op prijs te stellen (2.17).
Conclusie
4.24. De rechtbank komt tot de slotsom dat de vordering uit onverschuldigde betaling ten bedrage van € 447.227,00 dient te worden toegewezen, evenals de vordering tot nakoming van de premiebetalingsverplichting ad € 79.364,78. De vordering tot vergoeding van schade, bestaande uit de onderzoekskosten van CED ad € 35.000,13 kan als overigens niet betwist eveneens worden toegewezen. In totaal is dan ook toewijsbaar een bedrag van
€ 561.591,91.
4.25. De over dat bedrag per verschillende ingangsdata gevorderde wettelijke rente is, als niet afzonderlijk betwist, eveneens toewijsbaar en wel als volgt.
vanaf de data: over de bedragen in euro’s:
01-01-2006 1.038,83
01-01-2006 3.147,50
01-01-2007 8.840,00
01-01-2007 26.390,00
01-01-2007 3.222,99
01-01-2007 9.575,55
01-01-2008 25.185,00
01-01-2008 74.825,00
01-01-2008 3.495,87
01-01-2008 10.337,79
01-01-2009 25.620,00
01-01-2009 75.762,00
01-01-2009 3.890,75
01-01-2009 11.405,77
01-01-2010 26.645,00
01-01-2010 78.110,00
01-01-2010 4.224,15
01-01-2010 12.109,23
01-01-2011 27.375,00
01-01-2011 78.475,00
01-01-2011 4.387,86
01-01-2011 12.528,49
30-05-2011 35.000,13
4.26. Uit het voorgaande volgt voorts dat de vorderingen in reconventie dienen te worden afgewezen.
4.27. Movir vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.363,40 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580,00).
4.28. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Movir in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 79,81
- griffierecht 3.537,00
- salaris advocaat 5.160,00 (2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.776,81
De gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010 (LJN BL1116) voor toewijzing vatbaar als na te melden. De kosten van Movir in reconventie en in het incident worden begroot op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan Movir te betalen een bedrag van € 561.591,91 (vijfhonderdéénenzestig duizendvijfhonderdéénennegentig euro en éénennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de in rechtsoverweging 4.25 vermelde data tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.943,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Movir tot op heden begroot op € 8.776,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.J.P. Heijmans en mr. A.M.P.T. Blokhuis en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.