ECLI:NL:RBARN:2012:BW3344

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-111
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 april 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de verzoeker, die zijn eigen verdediging voerde in een strafzaak. De verzoeker stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een getuige opnieuw te horen, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de datum van het verhoor. De rechtbank had eerder het verzoek tot het horen van deze getuige afgewezen, wat volgens de verzoeker zijn belangen schaadde. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2012 gaven de rechters aan niet te zullen verschijnen, en zij hebben verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

De rechtbank overwoog dat wraking van een rechter alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker had eerder al twee wrakingsverzoeken ingediend, die waren afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende feiten waren aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank benadrukte dat de beslissing om het verzoek tot het opnieuw horen van de getuige af te wijzen niet was ingegeven door tijdsdruk, maar gebaseerd was op het feit dat de getuige al eerder was gehoord.

Uiteindelijk leidde dit alles tot de afwijzing van het wrakingsverzoek. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters en dat het verzoek tot wraking niet kon worden toegewezen. De beschikking werd gegeven door de rechters W.J. Vierveijzer, G.H.W. Bodt en A.E.B. ter Heide, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst, en werd openbaar uitgesproken op 19 april 2012. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer / parketnummer: 12-111 / 05/502499-09
Beschikking van 19 april 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot wraking,
tegen
mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep, in hun hoedanigheid van rechters in de zaak met parketnummer 05/502499-09 van het openbaar ministerie tegen verzoeker als verdachte.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 20 januari 2012 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld,
- het schriftelijke verweer van mrs. Quak, Gielissen en Klep van 23 januari 2012,
- het aanvullende schriftelijke verweer van mr. Gielissen van 27 februari 2012,
- de reactie van verzoeker hierop van 1 maart 2012, en
- het faxbericht van verzoeker van 4 april 2012.
Bij de mondelinge behandeling op 5 april 2012 is verzoeker verschenen. Mrs. Quak, Gielissen en Klep hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Ter terechtzitting van 20 januari 2012 heeft verzoeker verzocht om nogmaals de getuige mevrouw [getuige] te horen in zijn zaak, zodat hij deze getuige zelf zou kunnen bevragen. Deze getuige is reeds gehoord in aanwezigheid van een kantoorgenoot van de voormalige advocaat van verzoeker. Verzoeker, die zijn eigen verdediging voert, stelt dat hij door zijn toenmalige, door de rechtbank ten behoeve van de verhoren door de rechter-commissaris, toegevoegde advocaat niet van de datum van het verhoor op de hoogte is gesteld en daarom niet aanwezig heeft kunnen zijn tijdens het verhoor. De rechtbank heeft het verzoek tot het horen van de getuige afgewezen, welke afwijzing volgens verzoeker mede is ingegeven door het strakke tijdsschema dat de rechtbank hanteert. Verzoeker stelt hierdoor in zijn belangen te zijn geschaad.
2.2. Mrs. Quak, Gielissen en Klep (hierna: de rechtbank) hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna voor zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Verzoeker heeft in de onderhavige procedure reeds eerder twee wrakingsverzoeken heeft gedaan. Mr. Gielissen heeft zich in haar aanvullende verweerschrift op het standpunt gesteld dat het huidige wrakingsverzoek niet in behandeling dient te worden genomen, nu geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na de eerdere wrakingsverzoeken aan verzoeker bekend zijn geworden, zoals is bepaald in artikel 513, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
3.2. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 januari 2012 ook gewezen op het bepaalde in bovengenoemd artikel. De voorzitter heeft toen, weliswaar indirect, aangegeven dat het verzoek in weerwil daarvan in behandeling zou worden genomen. Vervolgens is een zitting gepland waarop het wrakingsverzoek zou worden en ook is behandeld, zodat de wrakingskamer hierop ook zal beslissen. Daar komt nog bij dat de wrakingskamer van oordeel is dat sprake is van een nieuw feit, in die zin dat de wrakingsgrond er in gelegen is dat het verzoek tot het opnieuw ter terechtzitting horen van de getuige [getuige] (zodat verzoeker zelf vragen zou kunnen stellen) op 20 januari 2012 is afgewezen. Er bestaat dan ook onvoldoende grond om het wrakingsverzoek buiten behandeling te stellen.
3.3. Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 512 en 513 Sv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.4. Volgens verzoeker is de rechtbank vooringenomen geweest ten tijde van het nemen van de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot het nogmaals horen van getuige [getuige]. Verzoeker heeft toegelicht dat hem het gevoel bekruipt dat de rechtbank een tijdspad heeft uitgezet, waarvan zij, koste wat kost, niet wil afwijken.
3.5. Overwogen wordt dat zeer wel begrijpelijk is dat in een zaak als deze, die onderdeel uitmaakt van een zogenaamde mega strafzaak (die al sinds 2009 loopt) met in totaal zeventien verdachten, een tijdspad is vastgesteld. Niet gebleken is evenwel dat de rechtbank omwille van tijdsdruk het verzoek tot het nogmaals horen van getuige [getuige] heeft afgewezen. De beslissing is, zo blijkt uit het proces-verbaal van 20 januari 2012, gegrond op de omstandigheid dat de getuige reeds op the Isle of Man is gehoord in het bijzijn van de kantoorgenoot van de toenmalige advocaat van verzoeker. Zonder concrete feiten en omstandigheden aan te voeren, kan uit deze beslissing niet worden afgeleid dat de rechtbank bij het geven van de beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of objectieve vrees daarvoor bestond. In dat verband wordt nog overwogen dat de juistheid van de beslissing op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden.
3.6. Dat, mede gelet op het feit dat verzoeker reeds eerder twee wrakingsverzoeken in de onderhavige procedure heeft ingediend (die zijn afgewezen), sprake is van misbruik, zoals mr. Gielissen in haar aanvullende verweerschrift heeft gesteld, acht de wrakingskamer onvoldoende aannemelijk geworden. In dat verband heeft verzoeker ter zitting toegelicht dat de voorzitter van de wrakingskamer ten tijde van het doen van de mondelinge uitspraak op 19 januari 2012 (in het wrakingsverzoek voorafgaande aan het onderhavige wrakingsverzoek) verzoeker heeft geadviseerd om ter terechtzitting van 20 januari 2012 mondeling te verzoeken de getuige nogmaals te horen ter terechtzitting. Indien dit verzoek zou worden afgewezen zou verzoeker, zo gaf de voorzitter van de wrakingskamer volgens verzoeker te kennen, wel weten welke mogelijkheid er zou open staan. Wat hier verder ook van zij, onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren.
3.7. Voor het overige zijn er onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de rechtbank jegens verzoeker vooringenomen was/is, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.8. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek van mrs. Quak, Gielissen en Klep zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. W.J. Vierveijzer, G.H.W. Bodt en A.E.B. ter Heide in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.