ECLI:NL:RBARN:2012:BW2278

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
218449
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van statutenwijziging van de Stichting Kindercardiologie Nijmegen door UMC St Radboud

In deze zaak vorderde UMC St Radboud de vernietiging van een bestuursbesluit van de Stichting Kindercardiologie Nijmegen, waarbij de statuten van de stichting op 5 juli 2010 waren gewijzigd. De wijziging hield in dat alle statutaire banden en verwijzingen naar UMC St Radboud werden geschrapt. UMC St Radboud stelde dat zij een redelijk belang had bij de vernietiging van dit besluit, omdat het bestuur van de stichting in strijd met de redelijkheid en billijkheid had gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat UMC St Radboud geen redelijk en eigen belang had bij de vernietiging van het besluit, omdat zij niet tot de kring van betrokkenen bij de stichting behoorde. De rechtbank wees de vordering van UMC St Radboud af en verklaarde in reconventie dat de stichting een onafhankelijke stichting is, zonder banden met UMC St Radboud. De rechtbank oordeelde dat de stichting haar doelstellingen kon blijven nastreven zonder zich te hoeven voegen naar het valorisatiebeleid van UMC St Radboud. UMC St Radboud werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 218449 / HA ZA 11-1125
Vonnis van 21 maart 2012
in de zaak van
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de stichting
STICHTING KINDERCARDIOLOGIE NIJMEGEN,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mrs. W.J.P. Jongepier en M. Elshof te Amsterdam.
Partijen zullen hierna UMC St Radboud en de stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2011
- de akte wijziging van eis in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2012
- de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie van de advocaat van UMC St Radboud van 20 januari 2012
- de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie van de advocaten van de stichting van 20 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1. In 1989 besloten de toenmalige kindercardiologen van het UMC St Radboud de honoraria die zij verkregen uit perifere consultverlening - het gedurende maximaal een halve dag in de week uitvoeren van consulten in andere ziekenhuizen dan het UMC St Radboud - gezamenlijk onder te brengen op een afzonderlijke rekening. Na oprichting van de stichting op 13 augustus 1993 door prof. O. [betrokkene 1], destijds hoofd van de afdeling kindercardiologie (hierna: prof. [betrokkene 1]) en de heer W.P.J. [betrokkene 2], destijds hoofd Patiënten Debiteuren Administratie (hierna: [betrokkene 2]), werden de honoraria voor perifere consultverlening ondergebracht in de stichting. De inning van declaraties van de perifere consulten verliep via UMC St Radboud. Zij betaalde de door de zorgverzekeraars vergoede honoraria na aftrek van administratiekosten door aan de stichting. Ter compensatie van de afwezigheid van de kindercardiologen als gevolg van de perifere consulten en ter bevordering van de kindercardiologie in het algemeen hebben de kindercardiologen vanaf 1989 jaarlijks een bedrag aan UMC St Radboud betaald, waarmee UMC St Radboud 0,5 fte kindercardioloog kon bekostigen.
2.2. De artikelen 2, 4 en 8 van de statuten van de stichting, zoals die bij akte van oprichting zijn vastgesteld, luiden voor zover van belang als volgt:
Doel
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel: het ondersteunen en bevorderen van het kinderhartcentrum van het Radboudziekenhuis te Nijmegen en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het opzetten en begeleiden van onderzoeksprogramma’s en het bevorderen van kennisverwerving en kennisoverdracht in relatie tot hart- en circulatiestoornissen bij het kind.
Bestuur
Artikel 4
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste drie leden en wordt voor de eerste maal bij deze akte benoemd. Het aantal leden wordt – met inachtneming van het in de vorige zin bepaalde – door het bestuur met algemene stemmen vastgesteld.
Behoudens het hierna bepaalde dienen alle bestuursleden te zijn verbonden aan de medische staf van de afdeling kindercardiologie van het kinderhartcentrum van het Radboudziekenhuis te Nijmegen.
Eén bestuurzetel kan echter worden ingenomen door een medewerker van de Patiënten Debiteuren Administratie van het Radboudziekenhuis te Nijmegen.
Einde bestuurslidmaatschap
Artikel 8
Het bestuurslidmaatschap eindigt:
door overlijden van een bestuurslid, bij verlies van het vrije beheer over zijn vermogen, bij schriftelijke ontslagneming (bedanken), door zijn ontslag hem verleend door de gezamenlijke overige bestuursleden alsmede bij ontslag op grond van artikel 298 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.3. De statuten van de stichting zijn nadien gewijzigd bij akte van statutenwijziging van 29 december 2004. Het hiervoor weergegeven artikel 2 is daarbij niet gewijzigd. Artikel 4 lid 1, derde alinea, is vervangen door een nieuwe alinea, luidende:
Eén bestuurszetel kan worden ingenomen door een persoon die geen lid is van de medische staf van de afdeling kindercardiologie van het kinderhartcentrum van het Radboudziekenhuis te Nijmegen.
Voorts is artikel 8 vervangen door een nieuw artikel, met dien verstande dat aan het reeds bestaande artikel 8 is toegevoegd dat het bestuurslidmaatschap ook eindigt:
bij verlies van het lidmaatschap van de medische staf van de afdeling kindercardiologie van het kinderhartcentrum van het Radboudziekenhuis te Nijmegen.
2.4. Bij de stukken (productie 22 bij conclusie van antwoord) bevindt zich een notitie van 12 februari 2007 van de heer M. de [betrokkene 12] van de Staf Financieel Economische Zaken van UMC St Radboud, gericht aan de stichting. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
Bij de invoering van de honoreringsregeling medisch specialisten is met de afdeling kindercardiologie afgesproken de honorariumgelden vanwege de perifere consultverlening af te zonderen t.b.v. de stichting kindercardiologie. E.e.a. was gebaseerd op een overeenkomst van prof. O. [betrokkene 1] met de ziektekostenverzekeraars d.d. 30-6-1990. Afgesproken werd deze overeenkomst te respecteren zolang prof. [betrokkene 1] aan het UMC St Radboud verbonden is (zie getekend verslag van het overleg d.d. 23-9-1999). Inmiddels is de arbeidsrelatie met prof. [betrokkene 1] beëindigd. Voor het UMC is het continueren van de oude afspraak met de stichting kindercardiologie geen optie. Hieronder wordt in verband daarmee voorgesteld de desbetreffende middelen geoormerkt toe te voegen aan het budget van het cluster CUKZ.
Hierover is reeds gesproken met een afvaardiging van de stichting kindercardiologie (dr. R. [betrokkene 3], dr. [ ] [betrokkene 4] en dhr. W. [betrokkene 2]), de manager bedrijfsvoering CUKZ mevr. [betrokkene 6] en ondertekende op 29 januari j.l. Daarbij werd afgesproken dat het voorstel op schrift zou worden gesteld. (…)
Voorstel:
- Het bedrag ad € 8315,- dat tot op heden maandelijks werd overgemaakt aan de stichting
kindercardiologie wordt m.i.v. 2007 als structureel jaarbudget ad 12 x 8315 = € 99.780,-
beschikbaar gesteld aan het cluster CUKZ.
- Voor het jaar 2007 wordt het budget verminderd met de reeds in 2007 aan de stichting
kindercardiologie overgemaakte maandelijkse betalingen.
- Het budget wordt binnen de UMC-begroting als een geoormerkt personeelsbudget
beschikbaar gesteld aan het cluster CUKZ onder vermelding van ‘kosten perifere
consultverlening kindercardiologie’.
- Het budget wordt jaarlijks geïndexeerd conform de UMC-breed toegepaste indexering
voor de personeelsbudgetten.
- De nog niet uitgevoerde indexatie over de afgelopen jaren zal met terugwerkende kracht
worden gecorrigeerd.
- Binnen het cluster CUKZ wordt in goed overleg de nadere bestemming van het budget
vastgesteld,rekening houdend met de oormerking binnen de UMC-begroting.
2.5. In de loop der jaren zijn ten behoeve van UMC St Radboud vele tientallen stichtingen - vergelijkbaar met de stichting - en besloten vennootschappen opgericht door hoogleraren en (academisch) medisch specialisten, werkzaam in UMC St Radboud. Gelet op het grote aantal verbonden rechtspersonen, vanuit overwegingen van ‘good governance’ en ter beperking van (fiscale) risico’s heeft UMC St Radboud een zogenaamd ‘valorisatiebeleid’ ontwikkeld. In de notitie ‘Organisaties rond het UMC St Radboud’ van 20 december 2007 wordt hierover onder meer het volgende opgemerkt:
Soorten Reguliere Organisaties
De genoemde ontwikkelingen zorgen voor een nieuwe situatie waarin worden onderscheiden de volgende vijf juridische types van wat genoemd wordt ‘reguliere organisaties’:
1. Afdelings BVs voor contractresearch Directie: Afdelingshoofd nwe stijl
2. Participatie BVs idem, met aandeel van derden Directie: Diverse mogelijkheden
3. Spinoff BVs ‘op weg naar buiten’ Directie: Ondernemer
4. UMC Stichtingen Met eigen bestuur
5. Steun Stichtingen (Algemeen Nut Beogende
Instelling (ANBI) Met eigen bestuur
Daarnaast is er het:
6. Fonds Wetenschap Bevordering (FWB) als
‘rekening courant’ Verantwoordelijk: Afdelingshoofd
In het kader van de Valorisatie acht de RvB het noodzakelijk dat commerciële/bedrijfsmatige activiteiten zoveel mogelijk via de Types 1+2+3 en het Directoraat Valorisatie / Holding lopen.
Type 4 wordt zo min mogelijk gebruikt en alleen wanneer partners van het UMC niet met een BV zaken mogen of kúnnen doen.
Type 5 is als ‘smeerolie’ voor de organisatie heel anders, en wordt alleen gebruikt voor gevallen die:
1. en geen commercieel/bedrijfsmatig karakter hebben
2. en niet groot zijn
3. en geen personele activiteiten funden en/of personeel in dienst hebben
4. en geen onderzoek / onderwijs / patiëntenzorg betreffen.
Dit type is het ideale vehikel om schenkingen (ook van bedrijven) te ontvangen waar geen enkele concrete tegenprestatie tegenover staat en waar de schenker geen direct belang bij heeft.
De gelden kunnen besteed worden als suppletie van het Afdelings Budget. Zij mogen (fiscaal) niet gekoppeld worden aan een specifiek onderzoek of onderzoeker.
(…)
Bestuurlijke aspecten
De RvB stelt vast de statuten van deze 5 types reguliere organisaties, benoemt/ontslaat de bestuurders (bij stichtingen op voordracht van het bestuur van de stichting), en keurt het zakelijk plan en de jaarrekening goed. Type 1 t/m 4 heeft een lijn naar de Holding. Type 5 naar de RvB.
De bestuurders krijgen een grote mate van vrijheid. Deze organisaties kunnen zelf bepalen waar zij hun services inkopen, welke externe kosten zij betalen, desgewenst hun eigen financiële administraties doen, en eigen rekeningen en credit cards aanhouden.
Vanwege transparantie, kwaliteit, aansprakelijkheid en imago worden door het UMC wel een aantal randvoorwaarden en normen gesteld. Dat betreft een beperkt aantal verplichte zaken als juridisch en fiscale steun, personeelsadministratie, normen voor verzekeringen, randvoorwaarden voor financiële administratie en consolidatie.
De genoemde Leiding kan flexibel worden ingevuld. Het behoeven geen UMC-medewerkers te zijn.
2.6. Begin 2008 heeft ir. H.J. [betrokkene 5], directeur Valorisatie (hierna: [betrokkene 5]), in opdracht van de Raad van Bestuur van UMC St Radboud en in samenwerking met de heren mr. [betro[ ] (hierna: [betrokkene 7]e) en dr. ir. H.M. [betrokkene 8] (hierna: [betrokkene 8]) een inventarisatie uitgevoerd naar rechtspersonen die op enigerlei wijze zijn gelieerd aan UMC St Radboud. In dit verband hebben zij ook bij de stichting jaarrekeningen en de statuten opgevraagd.
2.7. Bij brief van 28 april 2008 heeft dr. [ ] [betrokkene 4], toenmalige secretaris van de stichting (hierna: [betrokkene 4]), de gevraagde stukken aan [betrokkene 5] doen toekomen.
2.8. Op 14 januari 2009 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 8] en de stichting.
2.9. Op 11 maart 2009 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden, deze keer tussen [betrokkene 8] en [betrokkene 7]e enerzijds en de stichting anderzijds. In een naar aanleiding van dit gesprek door [betrokkene 7]e opgemaakt verslag is onder meer het volgende opgenomen:
De inzet van [ ] [betrokkene 8] en mij voor het gesprek is na te gaan of, en zo ja, op welke wijze de stichting kan worden ingepast in het valorisatiebeleid van het UMC. Vanzelfsprekend is de medewerking van het bestuur van de stichting daarvoor nodig. Het uitgangspunt van de RvB is dat dit voor verbonden rechtspersonen mogelijk en noodzakelijk is. De achtergronden daarvan hebben wij u toegelicht.
Belangrijkste besproken punten:
De staf Kindercardiologie verricht consulten bij perifere ziekenhuizen. Het doel is de kwaliteit van de zorg voor kindercardiologische patiënten van deze ziekenhuizen te verhogen.
Deze extern verleende zorg draagt ook op positieve wijze bij aan het imago van het UMC.
De kindercardiologen willen deze activiteit in de toekomst voortzetten.
In verband met deze externe dienstverlening ontvangst de stichting inkomsten van het centraal niveau van het UMC. Deze inkomsten worden deels ingezet in de afdeling Kindergeneeskunde als compensatie voor de stafinzet extern en deels voor bekostiging van onderzoek gerelateerde activiteiten voor de afdeling, subspecialisatie subafdeling Kindercardiologie. Medio 2008 heeft UMC centraal de betaling stopgezet.
De stichting wil deze faciliterende rol voortzetten.
Van deze rol zeggen [ ] [betrokkene 8] en ik dat deze inhoudelijk goed past in het valorisatiebeleid. Een formele inpassing houdt in dat de statuten worden aangepast zodat de Raad van Bestuur de verantwoordelijkheid voor de stichting als verbonden rechtspersoon kan dragen. Het resultaat kan een stichting zijn op afdelingsniveau of op UMC niveau. Gezien de aard van de activiteiten is een BV constructie echter waarschijnlijker. Daarvoor gelden globaal dezelfde varianten.
Aan de statutenwijziging kan gelijktijdig de vaststelling van een huishoudelijk reglement worden verbonden waarin is vastgelegd dat inkomsten verworven door Kindercardiologie worden ingezet voor de Kindercardiologie.
Als er overeenstemming is over de nieuwe structuur, passend binnen de nieuwe bedrijfsvoeringfilosofie van het UMC, is gelijkertijd de oplossingsrichting gegeven voor de status quo waarin de stichting verkeerd (wel lasten, geen inkomsten).
Afspraak:
U gaat de uitkomst van het gesprek aan de orde stellen in het bestuur van de stichting. U geeft ook aan aanvullend juridisch advies te willen inwinnen.
Wij zijn bereid om ons sterk te maken voor een oplossing als boven omschreven.
2.10. Het bestuur van de stichting heeft daarop (juridisch) advies ingewonnen bij de heer [betrokkene 9], belastingadviseur van de VVAA (hierna: [betrokkene 9]), en de heer mr. C.B.A. [betrokkene 10], notaris te Nijmegen (hierna: [betrokkene 10]).
2.11. Bij e-mailbericht van 29 april 2009 heeft [betrokkene 7]e onder meer het volgende bericht aan de heer R. [betrokkene 3], toenmalig bestuursvoorzitter van de stichting (hierna: [betrokkene 3]):
Vanmorgen kreeg ik een telefoontje van de heer [betrokkene 9], belastingadviseur VVAA Utrecht. Hij vroeg welke wijziging in de statuten nodig is om de stichting KCN op “afstand” van het UMC St Radboud te positioneren. Deze stichting zou dan het huidige vermogen gaan beheren.
Naar aanleiding van dit bericht maak ik graag attent op het standaard huishoudelijk reglement voor een steunstichting dat hier in voorbereiding is. Dit reglement maakt mogelijk dat onderdelen van een afdeling en zelfs individuele stafleden bepalen hoe de middelen die zij hebben ingebracht worden besteed. Ook voor de stichting KCN biedt dit een optimale mogelijkheid om in verbondenheid met het UMC St Radboud te kunnen blijven beschikken over de aanwezige middelen.
[ ] [betrokkene 8] en ik willen graag helpen deze route verder te verkennen en te bewandelen.
Wij hechten eraan te melden het vervreemden van het vermogen van de stichting, zoals kennelijk de bedoeling is, niet aanvaardbaar te achten en in ieder geval niet geacht kan worden het belang van het UMC te dienen.
2.12. Op 3 september 2009 heeft een derde gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 7]e en [betrokkene 8] en de stichting. In een naar aanleiding van dit gesprek door [betrokkene 7]e opgemaakt verslag is onder meer het volgende opgenomen:
We hebben twee onderwerpen besproken:
1. De externe dienstverlening (in ziekenhuizen in de regio) van kindercardiologen.
2. De toekomst van de Stichting kindercardiologie.
(…)
Ad 2.
Sinds 1993 heeft de stichting vermogen opgespaard uit honoraria die voor de diensten van betrokken stafleden in de regio in rekening werden gebracht.
Doel is dit vermogen voor de Kindercardiologie te besteden. Door het uitblijven van uitgaven is het vermogen gegroeid.
Het bestuur heeft gesproken over de uitgangspunten van good governance die aan de basis liggen van het UMC Valorisatiebeleid en heeft besloten medewerking te verlenen aan dit beleid.
Uitgangspunt daarbij is dat de “morele” zeggenschap van de staf over het vermogen van de stichting is geborgd. Dit houdt in dat u onder deze voorwaarde instemt met liquidatie van de Stichting Kindercardiologie en het overbrengen van (een deel; zie hieronder) het vermogen van de stichting aan de (beoogde) steunstichting van de afdeling.
(…)
U heeft gezegd bij liquidatie een deel van het vermogen te willen bestemmen voor de nieuwe steunstichting en een deel te willen bestemmen als nabetaling voor dienstverlening aan (voormalige) stafleden.
Ik heb u ontraden een deel van het geld als nagekomen inkomsten te bestemmen en aanbevolen het gehele vermogen in de nieuwe stichting onder te brengen. Tevens heb ik aanbevolen het standpunt van de werkgever in te winnen over dit vernemen. (…)
Afspraken:
a. U reageert op het concept huishoudelijk reglement, in het bijzonder op de vraag of het voldoet aan de waarborgen die ik heb geschetst en die u verwacht.
b. Voor de afdeling Kindergeneeskunde wordt een steunstichting nieuwe stijl opgericht.
c. De stichting Kindercardiologie wordt opgeheven.
d. Het bestuur besluit over de bestemming van het vermogen.
2.13. Bij brief van 12 oktober 2009 heeft [betrokkene 4] onder meer het volgende bericht aan de heer drs. H.G. [betrokkene 11], directeur Productgroep Financiën en Administratie van UMC St Radboud (hierna: [betrokkene 11]):
Door het UMCN is de maandelijkse doorbetaling van de aan de stichting Kindercardiologie toekomende gelden ad 8.314,61 euro per maand met ingang van september 2008 stop gezet.
Ondanks herhaalde verzoeken, zowel schriftelijk via e-mails als telefonisch, om ons de reden mede te delen waarom en door wie dit geïnitieerd is hebben wij geen enkele reactie mogen ontvangen.
Hierbij delen wij u mede dat indien het ons toekomende bedrag ad 108.089,93 Euro vermeerderd met de wettelijke achterstandsrente niet voor 20 oktober 2009 in ons bezit is wij deze vordering ter incasso uit handen zullen geven. (…)
Eveneens maken wij hierbij aanspraak op de vanaf 1998 door u ontvangen maar niet aan de stichting Kindercardiologie doorbetaalde gelden uit de jaarlijkse indexering.
Dit in overeenstemming met de door de toenmalige directeur financiën en economie Drs. M. de [betrokkene 12] in een overleg gedane toezegging om dit door te betalen hetgeen via e-mail door hem bevestigd is. Dit bedrag wordt door ons geschat op € 45.755,74 euro gebaseerd op een gemiddelde indexering van 4% per jaar. Wij verzoeken u dit bedrag binnen 14 dagen over te boeken op de bankrekening van de stichting Kindercardiologie.
Mocht binnen deze termijn geen betaling door ons zijn ontvangen dan zullen wij ook voor dit bedrag vermeerderd met de wettelijke achterstandsrente de geëigende stappen ter incassering nemen.
2.14. Bij brief van 22 december 2009 heeft [betrokkene 11] onder meer het volgende aan de stichting bericht:
Een nadere analyse van de situatie heeft duidelijk gemaakt dat er voor de activiteiten die door de kindercardiologen elders worden uitgevoerd geen specifieke declaraties worden gezonden aan de betreffende ziekenhuizen en dat derhalve tegenover de betaling die door het UMC aan de Stichting worden gedaan, geen overeenkomstige inkomsten staan. Naar ik begrijp worden er wel eerste administratieve consulten voor gescoord, maar deze vloeien reeds in het budget van de afdeling Kindergeneeskunde en zijn bepaald niet dekkend voor de betaling aan de Stichting.
In aansluiting op het gevoerde gesprek laat ik u het volgende weten:
- Ik heb opdracht gegeven om de betaling aan de Stichting Kindercardiologie Nijmegen,
welke ten onrechte in 2008 was gestaakt, met terugwerkende kracht uit te voeren.
- Het UMC St Radboud zegt de afspraak tussen de Stichting Kindercardiologie Nijmegen en
het UMC St Radboud op per 31 december 2009.
(…) Ik ga er van uit dat u, na ontvangst van het verschuldigde bedrag, uw betalingsverplichting aan de afdeling Kindergeneeskunde zult nakomen.
Een en ander laat onverlet het separate traject dat u doorloopt met vertegenwoordigers van het Directoraat Valorisatie voor de aanpassing van de juridische verhouding tussen het UMC en de Stichting.
2.15. Het vierde gesprek tussen [betrokkene 7]e en [betrokkene 8] en de stichting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010. In een daarop volgend e-mailbericht van 3 maart 2010 heeft [betrokkene 3] onder meer als volgt gereageerd:
Op 10-02-10 ontvingen wij een mail van [ ] [ ] waarin hij zijn weergave geeft van een aantal zaken. Inhoudelijk menen wij hierop te moeten reageren aangezien het stichtingsbestuur inderdaad voornemens was om de Stichting Kindercardiologie te liquideren omdat het volgens Valorisatie onmogelijk zou zijn de Stichting Kindercardiologie als niet verbonden stichting te zien. Daar uit voortvloeiend is aangegeven het vermogen van de Stichting Kindercardiologie dan partieel, in de vorm van een schenking van een niet nader omschreven bedrag, over te hevelen naar de nieuwe op te richten steunstichting. Nimmer is door ons gesproken over inbreng van het stichtingsvermogen in de nieuwe steunstichting. In de vierde alinea van de beoogde mail wordt nog eens expliciet gesproken over “de overbrenging van het gehele kapitaal naar de steunstichting”.
Zowel het een alsmede ook andere vragen had ons doen besluiten een “second opinion” te laten uitvoeren inzake de problematiek van onze stichting.
2.16. Op 15 maart en 26 april 2010 hebben nieuwe besprekingen plaatsgevonden tussen [betrokkene 8] en [betrokkene 7]e en de stichting. Tevens waren daarbij aanwezig [ ] (op 15 maart 2010) en [betrokkene 10] (op 15 maart en 26 april 2010).
2.17. In vervolg op het gesprek van 26 april 2010 heeft [betrokkene 10] bij e-mailbericht van diezelfde datum onder meer het volgende aan betrokkenen bericht:
De activiteiten en de (feitelijke) doelstelling van de Stichting Kindercardiologie Nijmegen is war mij betreft, zoals de heer [betrokkene 8] vanochtend ook stelde: het beheren van een bankrekening en het faciliteren van de geldstromen dit alles met het doel de activiteiten van het kinderhartcentrum van het Radboudziekenhuis te ondersteunen en te bevorderen.
Zij exploiteert geen instelling als bedoeld in artikel 1 van de WTZi. Daarnaast heeft zij een onafhankelijk bestuur wat door coöptatie wordt gekozen en wat de meest ruime bevoegdheden heeft, waaronder het wijzigen van de statuten van de stichting. Voorts houdt de stichting ook kantoor en heeft zij een postadres buiten het Radboudziekenhuis. Op grond van het vorenstaande concludeer ik dat de activiteiten van de stichting niet vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het ziekenhuis.
2.18. Op 26 april 2010 is voorts afgesproken dat UMC St Radboud binnen tien dagen zal reageren op een door de stichting tijdens het gesprek overgelegde notitie van [betrokkene 2], inhoudende een ‘overzicht van aspecten van de wording van de Stichting Kindercardiologie Nijmegen aangaande het wel of niet “op afstand zijn” van de Stichting t.o.v. de “Radboud structuur”’. UMC St Radboud heeft niet op deze notitie gereageerd.
2.19. Bij brief van 21 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur van de afdeling Kindergeneeskunde UMC St Radboud onder meer het volgende aan het bestuur van de stichting bericht:
Zoals u weet staat de afdeling Kindergeneeskunde van het UMC St Radboud voor de zware opgave om in 2011 te beschikken over een gezonde financiële bedrijfsvoering. Op dit moment is hiervan geen sprake en kampt de afdeling met grote tekorten. Ook de subafdeling kindercardiologie draagt in niet geringe mate bij aan de verliesgevende positie van de afdeling. De belangrijkste oorzaak hiervoor is gelegen in het structureel wegvallen van klinische baten. Daarnaast hebben wij vastgesteld dat onze kindercardiologen op dit moment een substantieel deel van hun werktijd besteden aan perifere consulten zonder dat hier inkomsten tegenover staan.
U zult begrijpen dat deze situatie niet kan voortduren.
Gezien het belang van de Kindercardiologie voor de afdeling Kindergeneeskunde als geheel en de continuïteit van een aantal belangrijke zorgactiviteiten in het bijzonder, willen wij graag een formatieve bezetting op een werkbaar niveau handhaven. Hierover is recent met de kindercardiologen gesproken. Gezien de aanhoudende financiële druk beschikken wij de komende jaren helaas niet over de middelen om dit te realiseren. Bij dit laatste is geen rekening gehouden met eventueel te maken bekostigingsafspraken met UMC Utrecht, die echter hoe dan ook niet meer voor de eerste helft van 2010 zullen gelden en mogelijk pas op termijn tot al dan niet kostendekkende verrekening van inzet zullen leiden.
Om deze reden doen wij een dringend beroep op uw Stichting om de exploitatie van de subafdeling Kindercardiologie van UMC St Radboud te ondersteunen met een eenmalige financiële donatie van € 250.000,--. Zoals gezegd komt deze donatie volledig ten goede van de activiteiten van de kindercardiologen en wordt deze niet aangewend voor algemene middelen of andere activiteiten van de afdeling Kindergeneeskunde.
2.20. In reactie hierop heeft [betrokkene 4] namens de stichting bij brief van 21 juni 2010 aan het dagelijks bestuur van de afdeling Kindergeneeskunde UMC St Radboud bericht geen gevolg te geven aan het verzoek tot een eenmalige donatie:
Een belangrijke kanttekening daarbij is, dat voor het verlenen van de perifere consultverlening door de subafdeling Kindercardiologie, een geoormerkt deel van het ziekenhuisbudget van het UMC St Radboud nog steeds beschikbaar is. Door eenzijdige opzegging van de overeenkomst per 1 januari 2010 door het UMC St Radboud, heeft de Stichting Kindercardiologie Nijmegen daar nu geen beschikking meer over.
In 2007 is door het toenmalig hoofd van de Staf Financieel Economische Zaken, de heer M. de [betrokkene 12], toegezegd dat het geoormerkt personeelsbudget beschikbaar gesteld zou gaan worden aan het cluster CUKZ en dat zelfs de nooit toegepaste indexering, retrograad tot 1999, zou worden gecorrigeerd. Door de opvolger van de heer de [betrokkene 12], de heer A. [betrokkene 13], is daar nooit gevolg aan gegeven.
Bij deze het advies aan het Dagelijks Bestuur om het geoormerkte deel van het centraal UMC St Radboud ziekenhuisbudget alsnog over te laten hevelen naar het budget van de afdeling Kindergeneeskunde ten behoeve van de subafdeling Kindercardiologie. Indien ook de (retrograde) indexering wordt toegepast betreft het hier een eenmalig bedrag van ongeveer € 250.000,- over 2010 en daarna een structureel bedrag van jaarlijks ongeveer
€ 160.000,-.
2.21. Na een bestuursbesluit van 5 juli 2010 zijn op 8 juli 2010 de statuten van de stichting bij akte van statutenwijziging nogmaals aangepast. Als gevolg hiervan is artikel 8 als zodanig komen te vervallen en deels geïncorporeerd in artikel 4. De artikelen 2 en 4 luiden thans voor zover van belang als volgt:
Artikel 2 - Doel
1. De stichting heeft ten doel: het ondersteunen en bevorderen van de activiteiten ten behoeve van kinderen en volwassenen met een aangeboren hartafwijking en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
2. De stichting dient het algemeen belang.
3. De stichting heeft geen winstoogmerk.
4. De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door het opzetten en begeleiden van onderzoeksprogramma’s en het bevorderen van kennisverwerving en kennisoverdracht in relatie tot hart- en circulatiestoornissen bij het kind.
Artikel 4 - Bestuur: samenstelling, benoeming, ontslag
1. Het bestuur bestaat uit drie (3) of meer natuurlijke personen.
Het bestuur stelt het aantal bestuurders vast.
Een niet-voltallig bestuur behoudt zijn bevoegdheden.
2. De bestuurders worden benoemd door het bestuur.
In vacatures wordt zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen drie maanden na het ontstaan ervan, voorzien.
2.22. Bij e-mailbericht van 7 februari 2011 heeft [betrokkene 8] onder meer het volgende aan [betrokkene 4] bericht:
Belangrijkste reden om een nieuwe afspraak te willen maken is dat de RvB zich nadrukkelijk gaat bemoeien met de, op grond van UMC criteria, verbonden rechtspersonen die zichzelf als zodanig om hen moverende redenen daarin niet herkennen, en er inmiddels aanvullende redenen zijn om er van uit te gaan dat hier wel degelijk sprake is van een aan het UMC verbonden rechtspersoon.
2.23. Bij brief van 8 februari 2011 heeft prof. dr. F.H.M. [betrokkene 14], decaan/vice voorzitter van UMC St Radboud (hierna: prof. [betrokkene 14]) onder meer het volgende aan het bestuur van de stichting bericht:
Gelet op de doelstelling en de samenstelling van het bestuur van de stichting Kindercardiologie moet gesproken worden van een met het UMC St Radboud verbonden stichting.
Voor met het UMC verbonden stichtingen geldt het zogenoemde Valorisatiebeleid. In essentie houdt dit beleid in dat de boeken van de stichting transparant moeten zijn voor het UMC en dat de Raad van Bestuur als ultimum remedium de bevoegdheid heeft in te grijpen in de stichting. Meer in het bijzonder brengt dit laatste mee dat de Raad van Bestuur de leden van het bestuur van de stichting benoemt en ontslaat en dat wijzigingen in de statuten de goedkeuring van de Raad van Bestuur behoeven.
Uit berichten van de afdelingsleiding Kindergeneeskunde en van de heren [betrokkene 8] en [betrokkene 7]e die tot taak hebben zorg te dragen voor de implementatie van het Valorisatiebeleid, maak ik op dat bij u nog enige onzekerheid bestaat omtrent het verplichtend karakter van het aangehaalde Valorisatiebeleid.
Graag bied ik u de gewenste duidelijkheid.
Als bestuur van de stichting bent u verplicht het Valorisatiebeleid te volgen. Het beleid is vastgesteld door de Raad van Bestuur. Als verbonden rechtspersoon en als werknemer van het UMC St Radboud bent u gehouden aan besluiten van de Raad van Bestuur. Ik verwacht van u en uw medebestuursleden dat u zich voegt naar het besluit van de Raad van Bestuur en onverwijld medewerking verleent aan de gewenste wijziging van de statuten van de Stichting Kindercardiologie.
2.24. Op 24 februari 2011 heeft er een laatste bespreking plaatsgevonden tussen [betrokkene 8] en [betrokkene 7]e en de stichting. In een naar aanleiding van dit gesprek door [betrokkene 4] opgemaakt verslag is onder meer het volgende opgenomen:
Door de heer [ ] wordt gesteld dat de afd. Valorisatie onaangenaam verrast is door de statuut wijziging die de afgelopen zomer 2010 door de stichting is doorgevoerd.
Door de heer [betrokkene 8] wordt gesteld dat de Stichting nagelaten heeft een duidelijk standpunt in te nemen over de status van de stichting. Dit is echter verwoord tijdens het laatste overleg van 26 april 2010 en nog eens bevestigd in de email van 26 april 2010 van zowel de secretaris als ook van de adviseur [betrokkene 10]. Ook is toen al gesteld dat er voor de stichting in de toekomst nog nauwelijks verkrijgingen te verwachten zijn, daar de structuur van vergoedingen van de perifere consultaties sedert 1 januari 2010 wezenlijk is veranderd. In de email van 26 april 2010 is aangegeven dat de subafdeling Kindercardiologie zich in de toekomst zo nodig zal wenden tot de steunstichting Kindergeneeskunde.
In de email van de heer [betrokkene 8] van 7 februari 2011 wordt gesteld dat er inmiddels aanvullende redenen zijn om te stellen dat de stichting verbonden is met de UMCN structuur. Tijdens het overleg kan echter niet aangegeven worden wat die redenen dan wel zijn.
Na een aanvankelijk juridische discussie tussen de heren [ ] en [betrokkene 10] over het wel of niet verbonden zijn van de stichting met de UMCN structuur, wordt daar door de heer [ ] verder vanaf gezien en wordt gevraagd om een meer inhoudelijke discussie. Daarbij wordt dan ook verwezen naar de brief van de RvB van het UMCN dd 8 februari 2011. Hierin wordt gesteld dat de RvB vasthoudt aan de verbonden status van de stichting en onverwijld verandering van de statuten wenst conform het Valorisatiebeleid. Vooralsnog heeft het bestuur van de stichting de mening dat de stichting niet verbonden is met de structuur van het UMCN. De afvaardiging van het stichtingsbestuur stelt dan ook in het overleg dat deze brief van de RvB in het voltallige stichtingsbestuur besproken dient te worden voor een unanieme besluitvorming. Daar een van de leden van het bestuur in het buitenland verblijft, zal deze vergadering waarschijnlijk pas in de loop van april a.s. kunnen gaan plaatsvinden. Na deze vergadering zal een schriftelijke reactie op de brief gegeven worden aan de RvB en in copie aan het Directoraat Valorisatie. Tot die tijd zal door beide partijen geen onomkeerbare besluitvorming plaatsvinden.
2.25. Bij brief van 12 april 2011 heeft de stichting in reactie op de brief van prof. [betrokkene 14] onder meer het volgende aan de Raad van Bestuur van UMC St Radboud bericht:
U verwacht van het bestuur dat zij onverwijld medewerking verleent aan de door U gewenste wijziging van de statuten van de Stichting Kindercardiologie Nijmegen conform het zogenoemde Valorisatiebeleid. In uw brief stelt U ook dat de Stichting Kindercardiologie Nijmegen een met het UMC St Radboud verbonden stichting is.
Sedert 28 april 2008 heeft het bestuur met regelmaat overleg gehad met het Directoraat Valorisatie en heeft daarin steeds het standpunt verkondigd dat naar haar mening er geen sprake is van een met het UMC St Radboud verbonden stichting, maar van een volledig autonome stichting. Volgens de statuten is het bestuur geen verantwoording schuldig aan de Raad van Bestuur.
Het bestuur heeft besloten geen gevolg te geven aan Uw verzoek een wijziging van de statuten aan te brengen conform het zogenoemde Valorisatiebeleid en wenst een volledig autonome stichting te blijven.
2.26. Op 24 mei 2011 is de samenstelling van het bestuur van de stichting gewijzigd, in die zin dat alle oud-bestuursleden op [betrokkene 4] en [betrokkene 2] na zijn teruggetreden en mevrouw A. de [betrokkene 14] is benoemd als bestuurslid. Als gevolg van deze wijziging hebben er niet langer (academisch) medisch specialisten in dienst van UMC St Radboud zitting in het bestuur van de stichting.
2.27. Bij brief van 5 juli 2011 heeft UMC St Radboud drie voormalige bestuursleden van de stichting, allen als kindercardioloog in dienst bij UMC St Radboud, opgeroepen te worden gehoord in verband met een voorgenomen disciplinaire maatregel tegen hen, die voortkomt uit - kort gezegd - de weigering van het bestuur van de stichting om het valorisatiebeleid in acht te nemen en het feit dat de middelen van de stichting, die zijn verkregen via een aanstelling van de kindercardiologen bij het UMC St Radboud, door de kindercardiologen ‘absichtlich’ op afstand zijn gezet.
2.28. Op 7 juli 2011 heeft de hoorzitting plaatsgevonden.
2.29. Bij brief van 13 juli 2011 heeft de advocaat van de drie hiervoor bedoelde voormalige bestuursleden van de stichting hun zienswijze aan UMC St Radboud gezonden. UMC St Radboud heeft deze zienswijze bij brief van 22 juli 2011 beantwoord.
3. Het geschil
in conventie
3.1. UMC St Radboud vordert dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW wordt vernietigd het bestuursbesluit van de stichting van 5 juli 2010 inhoudende wijziging van de statuten zoals geëffectueerd bij notariële akte houdende statutenwijziging van 8 juli 2010. Voorts vordert UMC St Radboud dat de stichting wordt veroordeeld in de kosten van dit geding, inclusief nakosten.
3.2. De stichting voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
in reconventie
3.4. De stichting vordert in de eerste plaats een verklaring voor recht dat de stichting een onafhankelijke stichting is en geen met de Universiteit of het Radboud verbonden rechtspersoon. Daarnaast vordert de stichting na vermeerdering van eis dat UMC St Radboud bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van € 217.762,27, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Ten slotte vordert de stichting dat UMC St Radboud wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
3.5. UMC St Radboud heeft geen conclusie van antwoord in reconventie genomen. Op de stellingen van de stichting wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. UMC St Radboud stelt dat het bestuur van de stichting met het nemen van het bestuursbesluit van 5 juli 2010 inhoudende wijziging van de statuten heeft gehandeld in strijd met hetgeen door de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW van het bestuur wordt geëist. Bij genoemd bestuursbesluit is besloten tot een statutenwijziging die inhoudt dat de stichting alle statutaire banden en verwijzingen naar UMC St Radboud schrapt. Aldus heeft het bestuur, in plaats van zich te voegen in het valorisatiebeleid, de stichting volledig op afstand van UMC St Radboud gepositioneerd en zich het vermogen van de stichting als het ware toegeëigend. Om deze redenen dient het bewuste bestuursbesluit volgens UMC St Radboud te worden vernietigd.
4.2. De stichting voert gemotiveerd verweer. Zij stelt in de eerste plaats dat UMC St Radboud geen vernietiging van het bestuursbesluit kan vorderen op grond van de verhouding tussen de stichting en haar bestuur, omdat zij daarbij geen redelijk belang heeft, zoals wel door artikel 2:15 lid 3 sub a BW wordt geëist. Indien moet worden aangenomen dat UMC St Radboud wel een redelijk belang heeft bij haar vordering tot vernietiging op grond van de handelwijze van het bestuur jegens de stichting, kan van vernietiging van het bestuursbesluit evenmin sprake zijn. Het bestuur heeft met het nemen van het bestuursbesluit de belangen van de stichting namelijk niet uit het oog verloren, zodat geen sprake is van strijd met de norm van artikel 2:8 BW.
Verder stelt de stichting dat het bestuursbesluit en de daaruit voortvloeiende statutenwijziging de belangen van UMC St Radboud niet, althans niet in zodanige mate schaden dat vernietiging van het bestuursbesluit is aangewezen. UMC St Radboud heeft dus ook in dit verband geen redelijk belang bij haar vordering. Daarnaast is het bestuursbesluit niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid die het bestuur van de stichting in de verhouding met UMC St Radboud in acht had behoren te nemen.
Ten slotte betwist de stichting dat het bestuursbesluit om procedurele redenen in strijd is met de norm van artikel 2:8 BW. In ieder geval is er geen sprake van ernstige gebreken in de totstandkoming daarvan. Bovendien heeft de stichting voldaan aan zowel de interne regels van de stichting alsook aan de geldende voorschriften.
Hieromtrent geldt het volgende.
4.3. In artikel 2:15 lid 1 sub b BW is bepaald dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, zoals in casu het door het bestuur van de stichting genomen besluit van 5 juli 2010, vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. In artikel 2:8 lid 1 BW is bepaald dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
4.4. Met inachtneming van artikel 2:15 lid 3 sub a BW kan vernietiging van het bestuursbesluit van 5 juli 2010 evenwel slechts geschieden op een vordering van ‘iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen’. Voor een ‘redelijk belang‘ is nodig dat - in dit geval - UMC St Radboud in een eigen belang is of dreigt te worden geschaad, hetgeen zij bij betwisting van de aanwezigheid van een redelijk belang zal hebben te stellen (Hoge Raad 31 mei 1996, NJ 1996, 694). Verder dient te worden nagegaan of UMC St Radboud behoort tot degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van de stichting zijn betrokken, zoals artikel 2:8 BW voorschrijft. Als zij daar niet toe behoort, is immers gegeven dat zij ook geen belang heeft bij naleving van de verplichting die in artikel 2:8 BW is opgenomen, te weten dat de rechtspersoon en de tot de kring van die rechtspersoon behorende betrokkenen zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, omdat die verplichting dan jegens UMC St Radboud niet bestaat (vergelijk rechtbank Amsterdam, 25 augustus 2010, JOR 2010, 301).
4.5. De rechtbank stelt voorop dat UMC St Radboud geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat zij in de verhouding ‘bestuur van de stichting - de stichting’ een redelijk én eigen belang heeft bij vernietiging van het bestuursbesluit van 5 juli 2010. Bovendien valt zonder nadere toelichting van UMC St Radboud, die ontbreekt, niet in te zien dat het bestuur van de stichting door te besluiten tot de litigieuze statutenwijziging het belang van de stichting uit het oog heeft verloren.
4.6. Resteert de vraag of UMC St Radboud een redelijk en eigen belang heeft in haar verhouding tot de stichting. In dit verband stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat gesteld noch gebleken is dat UMC St Radboud behoort tot degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van de stichting zijn betrokken, zoals artikel 2:8 BW voorschrijft. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, betekent het bestaan van bepaalde statutaire, contractuele en feitelijke banden tussen de stichting en UMC St Radboud - waarop, zoals hierna zal blijken, nog het nodige valt af te dingen - niet zonder meer dat UMC St Radboud ook betrokken is bij de organisatie van de stichting.
4.7. Daarnaast geldt het volgende. Volgens UMC St Radboud volgt het redelijk belang dat zij heeft bij vernietiging van het besluit tot statutenwijziging alleen al uit het feit dat UMC St Radboud geoormerkt geld ter beschikking heeft gesteld aan de stichting, welke middelen uiteindelijk weer ten goede dienen te komen aan het kinderhartcentrum van UMC St Radboud.
4.8. Hierin kan zij niet worden gevolgd. Vast staat dat de kindercardiologen die in dienst waren van UMC St Radboud ook consulten verrichtten in de periferie. De honoraria die zij daaruit verkregen werden aanvankelijk ondergebracht op een afzonderlijke rekening. Na oprichting van de stichting op 13 augustus 1993 werden deze honoraria ondergebracht in de stichting. De inning van declaraties van de perifere consulten verliep via UMC St Radboud. Zij betaalde de door de zorgverzekeraars vergoede honoraria na aftrek van administratiekosten door aan de stichting. Hieruit volgt dus dat deze gelden nooit van UMC St Radboud zijn geweest. UMC St Radboud fungeerde slechts als doorgeefluik. In zoverre was van een contractuele band tussen partijen dan ook geen sprake. De gelden zijn door de kindercardiologen in de loop der tijd zelf bijeen gebracht, het betrof immers vergoedingen voor door hen geleverde diensten in het kader van perifere werkzaamheden. In dit verband heeft UMC St Radboud niet weersproken de ter comparitie geponeerde stelling van de stichting dat het een vrije, eigen keuze van de kindercardiologen is geweest om het geld niet op te nemen, maar in de stichting onder te brengen. Dat UMC St Radboud de gelden altijd heeft geoormerkt als deelbudget voor de kindercardiologie, betekent dus geenszins dat zij daarmee afkomstig waren van UMC St Radboud zelf of dat het ging om publieke middelen.
4.9. Met betrekking tot de stelling dat de gelden uiteindelijk weer ten goede moeten komen aan het kinderhartcentrum van UMC St Radboud wordt het volgende overwogen. Bij oprichting van de stichting stelde zij zich ten doel: ‘het ondersteunen en bevorderen van het kinderhartcentrum van het Radboudziekenhuis te Nijmegen en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords’. Na het besluit tot statutenwijziging van 5 juli 2010 is dit doel gewijzigd in: ‘het ondersteunen en bevorderen van de activiteiten ten behoeve van kinderen en volwassenen met een aangeboren hartafwijking en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn’.
4.10. Volgens de stichting is haar doel verruimd mede in verband met de overdracht van het overgrote deel van de ingrepen van de subafdeling kindercardiologie (met name ‘het snijden’) naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht naar aanleiding van een overheidsbesluit in 2009 om de invasieve zorg voor kinderen en volwassenen met een aangeboren hartafwijking te concentreren. Bovendien heeft de opvolger van prof. [betrokkene 1], prof. [betrokkene 15], in de loop van 2005 het kinderhartcentrum - een samenwerking tussen de afdelingen kindercardiologie, kinderhartchirurgie, kindercardioanaesthesie en intensieve zorg - ontmanteld omdat hij daar andere ideeën over had. Vanaf dat moment ging de kindercardiologie binnen UMC St Radboud verder als subafdeling van de afdeling kindergeneeskunde. Er was volgens de stichting dus geen noodzaak meer om het kinderhartcentrum als zodanig in de doelstelling van de statuten van de stichting te noemen. In dit licht bezien was een aanpassing van de kwaliteitseisen voor de bestuurders ook niet meer dan logisch. Immers, een kwaliteitseis die inhoudt dat de overgrote meerderheid van de bestuurders lid moet zijn van de medische staf van de afdeling kindercardiologie van het kinderhartcentrum van UMC St Radboud is geen logische en zinvolle eis. Daarom is deze kwaliteitseis geschrapt uit de statuten.
4.11. Voorop wordt gesteld dat UMC St Radboud deze onderbouwde stellingen van de stichting onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarnaast geldt dat uit de aanvankelijk in de doelstelling van de stichting opgenomen zinsnede ‘en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords’ volgt dat het sinds de oprichting van de stichting al mogelijk was om gelden te besteden aan kindercardiologie buiten UMC St Radboud om. Deze middelen dienden dus niet noodzakelijkerwijs ten goede te komen aan het kinderhartcentrum van UMC St Radboud. UMC St Radboud heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de geciteerde passage slechts ziet op het kinderhartcentrum van UMC St Radboud en niet op kindercardiologie in het algemeen. De enkele stelling dat de stichting de doelomschrijving op een andere wijze had kunnen vormgeven, door het woord ‘kinderhartcentrum’ te vervangen door ‘afdeling kindercardiologie’, doet aan het voorgaande niet af.
4.12. Een ander leidt tot de conclusie dat het vermogen van de stichting niet bestaat uit gelden die afkomstig zijn van UMC St Radboud en dat die gelden niet enkel ten goede hoeven te komen aan de subafdeling kindercardiologie van UMC St Radboud.
4.13. UMC St Radboud stelt met betrekking tot haar redelijk belang bij vernietiging van het besluit tot statutenwijziging verder nog het volgende. Als het besluit tot statutenwijziging van 5 juli 2010 wordt vernietigd, gelden daarmee weer de oude statuten van 29 december 2004. De samenstelling van het bestuur dient dan weer in overeenstemming te worden gebracht met de statuten, dat wil zeggen dat alleen (academisch) medisch specialisten van de (sub)afdeling kindercardiologie deel kunnen uitmaken van het bestuur. UMC St Radboud heeft in dat geval haar invloed op het bestuur via de arbeidsrechtelijke weg herwonnen, welke invloed zij vervolgens zal gebruiken om het dan in functie zijnde bestuur ertoe te bewegen zich alsnog te voegen in het geldende valorisatiebeleid.
4.14. Ter comparitie is van de zijde van UMC St Radboud in dit verband nog verklaard dat zij zich er vooral zorgen om maakt dat haar invloed in de stichting door de verschillende statutenwijzigingen steeds kleiner is geworden. Zij ziet de stichting uit haar handen glippen. Dát is de belangrijkste reden van deze procedure. De advocaat van UMC St Radboud heeft hieraan nog toegevoegd dat UMC St Radboud met deze procedure wil bereiken dat het geld dat nu in de stichting zit ten goede komt aan kindercardiologie van UMC St Radboud.
4.15. Hieruit volgt dat UMC St Radboud met de vernietiging van het bestuursbesluit van 5 juli 2010 in feite wil bereiken dat zij haar invloed op (het bestuur van) de stichting herwint, zodat zij een nieuw en haar welgevallig bestuur ertoe kan bewegen zich alsnog te voegen in het valorisatiebeleid waardoor zij controle krijgt over het vermogen van de stichting. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk belang niet worden beschouwd als een redelijk belang in de zin van artikel 2:15 lid 3 sub a BW. In ieder geval kan de onderhavige procedure met inachtneming van hetgeen hiervoor reeds is overwogen niet zijn bedoeld om de stichting te dwingen zich te voegen in het valorisatiebeleid van UMC St Radboud. Het is op grond van de op 8 juli 2010 gewijzigde statuten nog steeds mogelijk dat de stichting de subafdeling kindercardiologie van UMC St Radboud financieel steunt. Daarvoor is instemming met/onderwerping aan het valorisatiebeleid niet nodig. Het is echter aan de stichting om te bepalen welke projecten zij op het gebied van kindercardiologie financieel steunt.
4.16. De rechtbank overweegt ten slotte nog dat ook het (gestelde) heimelijke karakter van het besluit tot statutenwijziging van 5 juli 2010 niet ertoe leidt dat UMC St Radboud een redelijk belang heeft bij vernietiging van dat besluit. Gesteld noch gebleken is immers dat de statuten een regeling bevatten, dan wel dat er tussen UMC St Radboud en de stichting een afspraak bestaat/heeft bestaan, die inhoudt dat de stichting is gehouden UMC St Radboud te betrekken bij een statutenwijziging, althans haar daarvan tijdig in kennis te stellen. Bovendien heeft de stichting op 8 juli 2010 een afschrift van de statutenwijziging gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Daarmee heeft zij aan haar wettelijke verplichting voldaan. Enige andere verplichting heeft de stichting op dit punt niet.
4.17. Alles overziend is de conclusie dat UMC St Radboud in haar verhouding tot de stichting geen redelijk en eigen belang heeft bij vernietiging van het bestuursbesluit van 5 juli 2010. De vordering van UMC St Radboud zal dan ook worden afgewezen.
4.18. UMC St Radboud zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op:
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat € 1.130,00 (2,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.690,00
in reconventie
4.19. De stichting vordert in de eerste plaats een verklaring voor recht dat de stichting een onafhankelijke stichting is en geen met de Universiteit of het Radboud verbonden rechtspersoon.
4.20. UMC St Radboud heeft niet geantwoord in reconventie. Ter comparitie heeft de advocaat van UMC St Radboud ten aanzien van deze vordering opgemerkt dat de stichting geen belang heeft bij een verklaring voor recht. Bovendien klopt de vordering inhoudelijk niet.
4.21. Voorop wordt gesteld dat deze vordering in reconventie, die feitelijk aan de orde stelt de vraag of de stichting al dan niet een met UMC St Radboud verbonden rechtspersoon is, niet los kan worden gezien van hetgeen door partijen in conventie naar voren is gebracht. In dat verband moet worden vastgesteld dat UMC St Radboud in de dagvaarding weliswaar verschillende keren heeft gesteld dat de stichting een met UMC St Radboud verbonden rechtspersoon is, maar dat zij daarbij niet nader heeft onderbouwd wat precies onder een verbonden rechtspersoon moet worden verstaan. Wel verwijst UMC St Radboud in de dagvaarding naar de brief van prof. [betrokkene 14] van 8 februari 2011 (zie 2.23). Hierin wordt door hem onder meer gesteld dat “gelet op de doelstelling en de samenstelling van het bestuur van de stichting” moet worden gesproken van een met UMC St Radboud verbonden stichting. Hiervoor is in conventie echter al overwogen dat gesteld noch gebleken is dat UMC St Radboud behoort tot degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van de stichting zijn betrokken. In zoverre is van een met UMC St Radboud verbonden stichting dus geen sprake. Bovendien, zo volgt eveneens uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, zijn de statuten als gevolg van gewijzigde omstandigheden aangepast. Deze aanpassing ziet juist op de omschrijving van de doelstelling van de stichting alsmede op de kwaliteitseisen voor de bestuurders van de stichting. In dit opzicht kan aan de woorden van prof. [betrokkene 14] dus geen doorslaggevende betekenis meer worden toegekend. Ten slotte is in conventie geconcludeerd dat UMC St Radboud in haar verhouding tot de stichting geen redelijk en eigen belang heeft bij vernietiging van het bestuursbesluit van 5 juli 2010. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat de stichting een met UMC St Radboud verbonden rechtspersoon is. Dit betekent dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht, die uitgaat van het tegenovergestelde standpunt, kan worden toegewezen.
4.22. Bij akte wijziging van eis in reconventie heeft de stichting voorts gevorderd dat UMC St Radboud wordt veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van € 217.762,27 wegens niet doorbetaalde vergoedingen uit hoofde van indexering van de perifere honoraria.
4.23. UMC St Radboud heeft ter comparitie aangegeven geen formeel bezwaar te hebben tegen deze vermeerdering van eis in reconventie. Voorts heeft zij het gevorderde bedrag van € 217.762,27 inhoudelijk niet weersproken. Daarmee ligt ook deze vordering voor toewijzing gereed. De enkele stelling van UMC St Radboud, dat de stichting veel meer leest in de e-mail van De [betrokkene 12] (zie 2.4) dan er in werkelijkheid staat, kan, wat daarvan verder inhoudelijk ook zij, niet tot een andersluidend oordeel leiden.
4.24. UMC St Radboud zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op € 2.500,00 wegens salaris advocaat (2,5 punt × factor 0,5 × tarief € 2.000,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt UMC St Radboud in de proceskosten, aan de zijde van de stichting tot op heden begroot op € 1.690,00,
5.3. bepaalt dat UMC St Radboud deze proceskosten binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de stichting dient te voldoen, bij gebreke waarvan UMC St Radboud daarover met ingang van de zevende dag tot de dag van volledige betaling wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is verschuldigd,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5. verklaart voor recht dat de stichting een onafhankelijke stichting is en geen met de Universiteit of het Radboud verbonden rechtspersoon,
5.6. veroordeelt UMC St Radboud om aan de stichting te betalen een bedrag van € 217.762,27 (tweehonderdzeventienduizendzevenhonderdtweeënzestig euro en zevenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente,
5.7. veroordeelt UMC St Radboud in de proceskosten, aan de zijde van de stichting tot op heden begroot op € 2.500,00,
5.8. bepaalt dat UMC St Radboud deze proceskosten binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de stichting dient te voldoen, bij gebreke waarvan UMC St Radboud daarover met ingang van de zevende dag tot de dag van volledige betaling wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is verschuldigd,
5.9. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.
Coll.: MvG