ECLI:NL:RBARN:2012:BW1491

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3584
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht op invorderingsbesluiten met betrekking tot dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 maart 2010, waarbij het college had besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen. De dwangsommen waren opgelegd in verband met overtredingen van het bestemmingsplan en de Woningwet, die eiser had begaan. Eiser stelde dat de overtredingen na de inwerkingtreding van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hadden plaatsgevonden, en dat hij daarom bezwaar kon maken tegen het invorderingsbesluit. De rechtbank oordeelde echter dat het invorderingsbesluit betrekking had op een last die was opgelegd vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de oude regelgeving van toepassing bleef, en dat eiser geen bezwaar kon maken tegen het invorderingsbesluit. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de toepassing van de overgangsregels in de Awb en de gevolgen daarvan voor handhavingsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/3584
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 maart 2012.
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. W. Vahl,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 augustus 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2009 heeft verweerder eiser gelast om de overtreding van artikel 9, zesde lid in samenhang met het eerste lid, van de voorschriften, behorende bij het bestemmingsplan ‘Artikel 30-herziening Agrarisch Buitengebied’ op het perceel [perceel], voor 20:00 uur op 16 mei 2009 te beëindigen en in de toekomst het gebruik van de schuur “als drankkeet” achterwege te laten, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 20.000.
Daarnaast heeft verweerder in dit besluit eiser gelast om de overtreding van artikel 40, eerste lid, onder a van de Woningwet op het perceel [perceel] voor 20:00 uur op 16 mei 2009 te beëindigen en beëindigd te houden door uit de bewuste ruimte in de schuur een bar te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 200 per dag dat de bar nog niet uit de bewuste ruimte is verwijderd, met een maximum van € 20.000.
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft verweerder besloten tot invordering van de tot dan toe verbeurde dwangsommen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 9 maart 2010 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 17 februari 2012. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door S. Kruszynski.
3. Overwegingen
Vaststaat dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 15 mei 2009.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid van de Awb, zoals dat luidt vanaf 1 juli 2009, heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Ingevolge artikel IV van de Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Awb (Vierde tranche Awb; Stb. 2009, 264) blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de overtreding naar aanleiding waarvan verweerder bij het bestreden besluit dwangsommen heeft ingevorderd, dateert van na de inwerkingtreding van de vierde tranche van de Awb. Eiser is daarom van mening dat de vierde tranche van de Awb van toepassing is en hij tegen het bestreden besluit bezwaar kon indienen zodat verweerder hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het invorderingsbesluit naar aanleiding van de controles die na 1 juli 2009 hebben plaatsgehad betrekking heeft op een gedraging waarop de op 15 mei 2009 opgelegde last onder dwangsom ziet. Dit omdat bij die controles door verweerder is geoordeeld dat sprake is van gebruik in strijd met die eerder opgelegde last. Dat verweerder eerder heeft geconstateerd dat eiser aan de eerder opgelegde last heeft voldaan en de betaling van verbeurde dwangsommen toentertijd heeft opgeschort zolang er geen nieuwe overtredingen zouden plaatsvinden, maakt dat niet anders. De opgelegde last ziet ook op het in de toekomst achterwege laten van het in de last omschreven gebruik. Omdat verweerder van mening is dat sprake is van een overtreding die voorvloeit uit het handelen van eiser waartegen bij besluit van 15 mei 2009 een last onder dwangsom is opgelegd is verweerder tot invordering overgegaan.
Nu sprake is van een invorderingsbesluit dat ziet op een voor 1 juli 2009 opgelegde last is ingevolge artikel IV van de Vierde tranche Awb op de overtreding het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip. Volgens de Memorie van Toelichting op dat artikel (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 165) is de daarin opgenomen regeling slechts van toepassing op overtredingen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van die wet omdat, voor zover thans van belang, voor herstelsancties het praktischer is dat in een lopend handhavingsproces het oude recht van toepassing blijft. Gelet op artikel IV van de Vierde tranche, gelezen in samenhang met voormelde passage, blijft ook ten aanzien van de brieven waarbij verweerder heeft besloten tot invordering van de door eiser verbeurde dwangsommen over te gaan, het recht van toepassing zoals dat tot 1 juli 2009 gold. Artikel 5:37, eerste lid, en artikel 5:39, eerste lid, van de Awb zijn daarop niet van toepassing, zodat tegen het invorderingsbesluit geen bezwaar gemaakt kon worden ingesteld.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit van 9 maart 2010 tot invordering van verbeurde dwangsommen gelet daarop terecht niet-ontvankelijk verklaard. De stellingen van eiser tegen het bestreden besluit treffen derhalve geen doel. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Indien verweerder een dwangbevel uitvaardigt ten behoeve van de invordering van dwangsommen die zijn verbeurd ten gevolge van het besluit van 15 mei 2009, is de burgerlijke rechter bevoegd kennis te nemen van een geschil daaromtrent.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.J. de Gier, voorzitter, mr. H.J.M. Besselink en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 22 maart 2012.