ECLI:NL:RBARN:2012:BW1488

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2623
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en zelfstandige woonruimte in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 3 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil over huurtoeslag. Eiser, die op het adres [adres] woonde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2008 op € 0 was vastgesteld. De Belastingdienst had vastgesteld dat er naast eiser nog vier andere personen op hetzelfde adres stonden ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), en deze als medebewoners van eiser aangemerkt. Eiser betwistte deze kwalificatie en stelde dat hij over een zelfstandige woonruimte beschikte, wat hij onderbouwde met foto’s van zijn woning.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de andere bewoners en eiser op hetzelfde adres stonden ingeschreven, zij niet als medebewoners konden worden aangemerkt indien zij in verschillende zelfstandige woonruimten woonden. De rechtbank concludeerde dat de woning van eiser voldeed aan de criteria voor zelfstandige woonruimte, aangezien deze beschikte over een eigen toegang en essentiële voorzieningen. Hierdoor kon de hoogte van de huurtoeslag van eiser niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen en vermogen van de andere bewoners.

De rechtbank vernietigde het besluit van de Belastingdienst, omdat dit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en droeg de verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank verwierp ook het betoog van eiser over het vertrouwensbeginsel, omdat uit de rechtspraak bleek dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend voor een overeenkomstige aanspraak op toeslag. De overige beroepsgronden werden niet besproken, gezien de gegrondverklaring van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/2623
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
tegen
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 mei 2011.
2. Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft verweerder het recht van eiser op huurtoeslag over 2008 definitief vastgesteld op € 0 en het bedrag aan teveel uitgekeerde en door eiser terug te betalen huurtoeslag vastgesteld op € 2.790,00. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het besluit van 21 juni 2010 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Naar de door partijen ingediende stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 28 februari 2012. Eiser is daar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer G. Kortenbach, werkzaam bij Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht.
3. Overwegingen
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat de “Herziene beslissing op bezwaar” van 17 oktober 2011 geen besluit is omdat de rechtsgevolgen van het besluit van 30 mei 2011 niet worden gewijzigd, maar een aanvulling is van de motivering van het bestreden besluit van 30 mei 2011.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in 2008 in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) op het adres van eiser nog vier andere personen stonden ingeschreven, die als medebewoners van eiser kunnen worden aangemerkt. Omdat een van hen, de heer [naam], voordeel heeft gehad uit sparen en beleggen, heeft eiser geen recht op huurtoeslag. Daarnaast is het gezamenlijk toetsingsinkomen te hoog om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing (hierna: Awir).
Ingevolge artikel 7 van de Wht is, voor zover hier van belang, de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 11 van de Wht wordt, voor zover hier van belang, huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte is.
Ingevolge artikel 2, eerste lid onder e van de Awir wordt, voor zover hier van belang, onder medebewoner verstaan de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Vast staat dat in het jaar 2008 naast eiser nog vier andere personen op het adres [adres] in de GBA stonden ingeschreven. Verweerder heeft die personen reeds om die reden als medebewoners van eiser aangemerkt. Echter, wanneer deze andere bewoners en eiser in 2008 in de GBA weliswaar op hetzelfde adres stonden ingeschreven, maar niet dezelfde woning, maar onderscheiden zelfstandige woonruimten bewoonden, kunnen zij niet als medebewoners in de zin van artikel 2, eerste lid onder e van de Awir worden aangemerkt (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: de Afdeling), 4 februari 2009, LJN: BH1861).
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op het adres [adres] over een zelfstandige woonruimte beschikt en dit onder meer onderbouwd met foto’s van zijn woning. Het is in dat geval, anders dan verweerder heeft betoogd, aan verweerder zelf om te beoordelen of de woning van eiser als zelfstandige woonruimte kan worden aangemerkt. Verweerder is immers het bestuursorgaan dat beslist op de aanvraag van huurtoeslag en het is op grond van artikel 3:2 van de Awb aan hem om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren.
Op grond van de door eiser overgelegde informatie en foto’s, waarvan de juistheid door verweerder niet is betwist, had verweerder zich ook een oordeel kunnen vormen over de vraag of sprake is van een zelfstandige woonruimte. De Afdeling heeft namelijk overwogen dat een woning als zelfstandige woonruimte kan worden aangemerkt indien de bewoner de woning kan bereiken door een eigen toegang en niet afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2009, LJN: BH1861). De rechtbank stelt vast dat op de foto’s is te zien dat de woning van eiser beschikt over een af te sluiten toegangsdeur, een woonkamer, een slaapkamer, een keuken en een badkamer. De woning van eiser kan dus worden aangemerkt als zelfstandige woonruimte. Dat betekent dat de vier andere bewoners niet als medebewoners in de zin van artikel 2, lid 1 onder 2 van de Awir kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen dat de hoogte van de huurtoeslag van eiser mede afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de vier andere bewoners die in 2008 op het adres [adres] stonden ingeschreven.
Nu het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Aangezien de rechtbank niet over voldoende informatie beschikt op grond waarvan de hoogte van het recht van eiser op huurtoeslag over het jaar 2008 kan worden vastgesteld, zal verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Daarbij is nog van belang dat de rechtbank het betoog van eiser, dat het in strijd is het vertrouwensbeginsel dat de definitieve hoogte van de huurtoeslag pas meer dan een jaar na de uitkering van het voorschot is vastgesteld, verwerpt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, in samenhang gelezen met het vierde lid, van de Awir, voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010, LJN: BL5341).
De overige beroepsgronden behoeven, gezien de gegrondverklaring van het beroep, geen bespreking.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Awb, nu van dergelijke kosten niet is gebleken.
Het voorgaande leidt de rechtbank met inachtneming van artikel 8:74 van de Awb tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van verweerder van 30 mei 2011;
draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Keijzer, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 3 april 2012.