ECLI:NL:RBARN:2012:BW1354

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217088
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetzaak over effectenleaseovereenkomst met betrekking tot ontvankelijkheid en stelplicht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, betreft het een verzetzaak waarin de eiser in verzet, een gepensioneerde man, zich richtte tegen een eerder verstekvonnis. De eiser in verzet had een reconventionele vordering ingesteld met betrekking tot effectenleaseovereenkomsten die hij met Defam B.V. had gesloten. De rechtbank oordeelde dat de eiser in verzet ontvankelijk was in zijn reconventionele vordering, maar dat hij tekortschiet in zijn stelplicht. Hij beroept zich enkel in algemene zin op rechtspraak over effectenleaseovereenkomsten zonder deze te onderbouwen met concrete feiten. De rechtbank constateert dat de eiser in verzet niet voldoende bewijs heeft geleverd van misleiding door Defam en dat hij niet heeft aangetoond dat hij bij het aangaan van de overeenkomsten in een ongunstige positie verkeerde. De rechtbank bekrachtigt het eerdere verstekvonnis en wijst de vorderingen in reconventie af. De eiser in verzet wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen in civiele procedures, vooral wanneer het gaat om complexe financiële producten zoals effectenleaseovereenkomsten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 217088 / HA ZA 11-940
Vonnis in verzet van 28 maart 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM B.V.,
gevestigd te Bunnik,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.M. Penders te Amsterdam,
tegen
[eiser in het verzet],
wonende te Barneveld,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
advocaat mr. C.A. Boeve te Putten.
Partijen zullen hierna Defam en [eiser in het verzet] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 11 januari 2012
- de akte van [eiser in het verzet]
- de akte van Defam.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De rechtbank verwijst naar de feiten zoals deze zijn beschreven in het vonnis van 3 augustus 2011 onder 2.
3. Het geschil
in conventie
3.1. De rechtbank verwijst naar de samenvatting van het geschil in conventie en de uitspraak in de verstekzaak in het vonnis van 3 augustus 2011 onder 3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.2. [eiser in het verzet] vordert – samengevat – vernietiging van de effectenleaseovereenkomsten, een verklaring voor recht dat Defam aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door Defam althans haar rechtsvoorganger(s) door met [eiser in het verzet] de effectenleaseovereenkomsten aan te gaan, als nader op te maken bij staat, met veroordeling van Defam in de kosten.
3.3. [eiser in het verzet] stelt dat hij bij het tot stand komen van de overeenkomst misleid is door Defam doordat risico’s werden versluierd, de naamgeving een onjuiste indruk wekte over de kenmerken van het product en de winstkansen onevenredig werden benadrukt. Er is een eenzijdig beeld van het product gegeven. De overeenkomsten zijn tevens onder invloed van dwaling tot stand gekomen. Voorts is er sprake van een toerekenbare tekortkoming danwel van onrechtmatig handelen aan de zijde van Defam. Zij heeft onvoldoende juiste informatie en adviezen verschaft en door [eiser in het verzet] te misleiden in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser in het verzet] heeft door het handelen van Defam – hoe dit ook op grond van het voorgaande te kwalificeren is – schade geleden.
3.4. Het onder 3.3 hierboven samengevatte betoog van [eiser in het verzet] is vrijwel geheel abstract gehouden en niet met feiten, in het bijzonder feiten over de totstandkoming van de overeenkomsten, onderbouwd. Wel gaat [eiser in het verzet] in op zijn eigen positie als gepensioneerde, oudere heer (uit de stukken blijkt dat hij in 1931 is geboren) die geen specialistische financiële opleiding heeft genoten en het risico van de restschuld niet kon overzien toen hij de overeenkomsten sloot. Gelet op zijn inkomens- en vermogenspositie ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten, is naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op hem gelegd, stelt [eiser in het verzet].
3.5. Defam voert verweer. Volgens Defam stond het [eiser in het verzet] niet meer vrij om na de verzetdagvaarding, die slechts een incidentele conclusie bevatte, nog een vordering in reconventie in te stellen.
3.6. Defam betoogt voorts in verband met [eiser in het verzet]s beroep op zijn inkomens- en vermogenspositie ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten, dat [eiser in het verzet] met ervaring in beleggen en een aanzienlijk vermogen, bestaande uit ? 2.500.000,00 aan banktegoeden en ? 12.000.000,00 aan effecten, goed wist wat hij deed en geen onevenredig risico liep.
3.7. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser in het verzet] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
De ontvankelijkheid in reconventie
4.2. Terecht stelt Defam zich op het standpunt dat de verzetdagvaarding geldt als conclusie van antwoord en dat een eis in reconventie slechts bij conclusie van antwoord kan worden ingesteld. Een beroep op onbevoegdheid van de rechtbank dient echter vóór alle weren gedaan te worden en in zoverre is verdedigbaar dat [eiser in het verzet] de incidentele conclusie heeft genomen zonder nog inhoudelijk te antwoorden.
4.3. Men kan zich afvragen of het systeem van de wet dat voorziet in verzet bij de rechter die het verstekvonnis wees en in een verzetdagvaarding die conclusie van antwoord is en dus de inhoudelijke weren dient te bevatten, niet in de weg staat aan het bevoegdheidsincident. In het algemeen wordt het bevoegdheidsincident in verzet echter mogelijk geacht.
4.4. Hoe dit ook zij, op 3 augustus 2011 heeft de rechtbank in haar incidentele vonnis de door [eiser in het verzet] gevolgde weg niet afgesneden en de zaak op de rol geplaatst voor conclusie van antwoord. Ook als daarmee aan [eiser in het verzet] een recht is gegeven dat hem niet toekwam, zou het naar het oordeel van de rechtbank niet van een juist procesbeleid getuigen om achteraf te oordelen dat [eiser in het verzet] de conclusie van antwoord niet had mogen nemen. En als [eiser in het verzet] nog mocht antwoorden, mocht hij ook de reconventionele vordering instellen.
4.5. Reeds om deze redenen acht de rechtbank [eiser in het verzet] in zijn reconventionele vordering ontvankelijk.
De inhoudelijke beoordeling in conventie en in reconventie
4.6. Het onder 3.6 bedoelde onderdeel van Defams betoog heeft ter comparitie tot discussie geleid over de vraag hoe de inkomens- en vermogenspositie van [eiser in het verzet] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten dan wel was. Partijen hebben zich hierover bij akte nader uitgelaten.
4.7. Voordat de rechtbank hier nader op ingaat merkt zij het volgende op. Wanneer [eiser in het verzet] zich ter onderbouwing van zijn verweer in conventie en vooral ter onderbouwing van zijn vorderingen in reconventie beroept op versluiering van risico’s door (de rechtsvoorganger van) Defam, de onjuiste indruk die de naamgeving van de producten wekte, het onevenredig benadrukken van de winstkansen en vooral op zijn inkomens- en vermogenspositie ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten, ligt het op de weg van [eiser in het verzet] om zijn betoog met concrete feiten te onderbouwen. Dat doet hij niet. Hij beroept zich op rechtspraak over effectenleaseovereenkomsten en gaat ervan uit dat die zonder nadere toelichting ook op zijn zaak toepasselijk is. Hiermee schiet [eiser in het verzet] volledig tekort in het voldoen aan zijn stelplicht. Ten aanzien van zijn inkomens- en vermogenspositie van ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten is hem de mogelijkheid geboden dit te herstellen naar aanleiding van de hierna te noemen discussie ter comparitie.
4.8. Met het voorgaande verwerpt de rechtbank [eiser in het verzet]s betoog dat het niet in zijn nadeel kan strekken dat hij niet meer over alle inkomens- en vermogensgegevens uit de relevante periode beschikt. Wanneer hij zich in een civiele procedure beroept op zijn inkomens- en vermogenspositie ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten, brengt dit mee dat hij de daarbij relevante feiten dient te stellen en zonodig te bewijzen.
4.9. [eiser in het verzet] doet dit niet. Hij legt slechts een aanslag Inkomstenbelastsing 1999 over die kennelijk na een voorlopige aanslag is opgelegd omdat er sprake is van een te verrekenen bedrag, en een aanslag Inkomstenbelasting 2001 die noch op het jaar waarin de overeenkomsten werden aangegaan noch op het jaar waarin zij verlengd werden betrekking heeft.
4.10. Hiermee zijn dus, zoals volgt uit de overwegingen 4.7-4.9, ook [eiser in het verzet]s stellingen ten aanzien van zijn inkomens- en vermogenspositie onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.11. Hier komt nog bij dat Defam een aanvraagformulier effectenlease overlegt van 8 mei 1998, de datum van sluiting van de eerste overeenkomst, dat onder meer vermeldt dat [eiser in het verzet] een jaarinkomen van ? 60.000,00 heeft, een positief saldo van ongeveer ? 2.500.000,00 op zijn Rabobankrekening en een effectenvermogen van ongeveer ? 12.000.000,00. Daarnaast heeft Defam een hypotheekakte overgelegd waaruit blijkt dat [eiser in het verzet] op 4 juli 2000 een hypotheek verleent tot een bedrag van € 1.000.000,00 op een door hem in 1977 verworven onroerende zaak, alsmede een overzicht van kadastrale registraties ten name van [eiser in het verzet]. Op de comparitie van partijen zijn het vermogen van [eiser in het verzet], de hier bedoelde hypotheek en de kadastrale inschrijvingen aan de orde geweest. Dat heeft de aanleiding gevormd om in plaats van het opnemen van verklaringen in het proces-verbaal partijen in de gelegenheid te stellen een en ander bij akte duidelijk uit te leggen. [eiser in het verzet] heeft dat niet alleen nagelaten, maar door in zijn akte niet over enig vermogen te reppen in strijd met zijn waarheidsplicht gehandeld.
4.12. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat [eiser in het verzet]s verweer in conventie moet worden verworpen en dat zijn reconventionele vordering moet worden afgewezen.
4.13. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd.
4.14. [eiser in het verzet] zal als in conventie de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van Defam begroot op € 2.235,00 voor salaris advocaat (2,5 punten × tarief € 894,00).
4.15. Ook in reconventie zal [eiser in het verzet] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Defam worden begroot op € 1.117,50 voor salaris advocaat (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00).
4.16. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. bekrachtigt het door deze rechtbank op 4 mei 2011 onder zaaknummer/rolnummer 213526 / HA ZA 11-432 gewezen verstekvonnis,
5.2. veroordeelt [eiser in het verzet] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Defam tot op heden begroot op € 2.235,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3. wijst de vorderingen af,
5.4. veroordeelt [eiser in het verzet] in de proceskosten, aan de zijde van Defam tot op heden begroot op € 1.117,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.5. veroordeelt [eiser in het verzet] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser in het verzet] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.