Parketnummer : 05/900481-11
Datum zitting : 22 augustus 2011 en 26 maart 2012
Datum uitspraak : 6 april 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
rang : kanonnier der eerste klasse,
ingedeeld bij : [standplaats].
Raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
Officier van justitie: J.C. Stikkelman.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010
tot en met 03 juni 2011 te Apeldoorn en/of te Deventer en/of te 't Harde,
gemeente Elburg en/of te Stroe, gemeente Barneveld en/of te Heemskerk, althans
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt aan C.K. van [betrokkene1] en/of M.P. [betrokkene2] en/of N.S.
[betrokkene3] en/of G. de [betrokkene4] en/of een of meer andere perso(o)n(en), in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of MMDA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of MMDA
(telkens) een middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 02 juni 2011, althans in of omstreeks de periode van 30
mei 2011 tot en met 2 juni 2011, te Apeldoorn en/of te Stroe en/of te
Garderen, althans in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 100 gram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te
bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te
lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte voornoemde
hoeveelheid, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op
of omstreeks 30 mei 2011 bij P.R. [betrokkene5] besteld alsmede die [betrokkene5] een
geldbedrag, groot ongeveer 2600 Euro, althans enig geldbedrag ten behoeve van
die te leveren cocaïne ter beschikking heeft gesteld en/of (vervolgens) M.P.
[betrokkene2] heeft verzocht naar de plaats van aflevering, te weten Kentucky Fried
Chicken (KFC) te Apeldoorn, althans enige plaats van aflevering te gaan
teneinde die cocaïne van voornoemde [betrokkene5] in ontvangst te nemen;
hij op of omstreeks 03 juni 2011 te Apeldoorn voorhanden heeft gehad 50,
althans een aantal oefenpatronen (5.56mm), in elk geval munitie in de zin van
de Wet Wapens en Munitie van categorie II;
hij op of omstreeks 03 juni 2011 te Apeldoorn een busje pepperspray, zijnde
een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of
verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de
categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op laatstelijk 26 maart 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk dienen te worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden van meldplicht en behandelverplichting.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 november 2010 tot en met 3 juni 2011 in Nederland op verschillende momenten aan C.K. van [betrokkene1] (‘Van [betrokkene1]’) , M.P. [betrokkene2] (‘[betrokkene2]’) en N.S. [betrokkene3] (‘[betrokkene3]’) cocaïne verstrekt. In dezelfde periode heeft verdachte aan Van [betrokkene1] MDMA verstrekt en samen met [betrokkene3], maar ook wel eens met een ander, MDMA, die verdachte had aangeschaft, gebruikt .
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betwist dat verdachte buiten zijn vriendengroep, bestaande uit
Van [betrokkene1], [betrokkene2] en [betrokkene3], ook aan anderen cocaïne heeft geleverd. Van het verstrekken of de aanwezigheid van heroïne is geen sprake geweest, evenmin – zo stelt de raadsman – is sprake geweest van ‘verkoop’. Verder heeft verdachte betwist dat hij aan [betrokkene2] en De [betrokkene4] of aan anderen MDMA heeft geleverd. Voorts heeft de rechtbank uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting begrepen dat hij betwist dat hij het ten laste gelegde handelen met een of meer anderen heeft gepleegd. Verdachte betwist ten slotte dat hij vóór 1 november 2010 al drugs voorhanden had of heeft verstrekt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van – in de eerste plaats – de in de tenlastelegging opgenomen ‘heroïne’. Daarnaast stelt de officier van justitie dat de periode moet worden beperkt van begin november 2011 tot en met 3 juni 2011. Volgens de officier van justitie heeft verdachte voorts cocaïne of MDMA ‘verstrekt’ en dient hij van het ‘vervoeren, verkopen en afleveren’ van cocaïne en MDMA te worden vrijgesproken. Ten slotte heeft verdachte het strafbare handelen volgens de officier van justitie niet in vereniging gepleegd.
Bewezen kan worden dat verdachte cocaïne en MDMA aan C.K. van [betrokkene1], M.P. [betrokkene2], N.S. [betrokkene3], G. de [betrokkene4] en ook aan andere personen heeft verstrekt.
Beoordeling door de militaire kamer
Partiële vrijspraak
Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat verdachte heroïne of MMDA voorhanden heeft gehad of heeft verstrekt aan derden, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Voorts is de militaire kamer, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte in de maand oktober 2010 al doende is geweest met de hem tenlastegelegde handelingen. De bewezenverklaarde periode vangt daarmee aan op 1 november 2010.
Feitelijke handelingen: verkopen, verstrekken en vervoeren
Zoals onder de feiten is weergegeven, bekent verdachte dat hij een aantal personen cocaïne en/of MDMA heeft verstrekt. De raadsman heeft betwist dat sprake is geweest van ‘verkoop’, de militaire kamer oordeel anders. Verdachte heeft zowel ter terechtzitting als bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij aan andere mensen de cocaïne heeft verkocht voor dezelfde prijs als waar hij de cocaïne voor had gekocht, namelijk € 26,-- per gram. De gestelde omstandigheid dat geen winst is behaald, maakt niet dat geen sprake is geweest van verkoop. De militaire kamer is daarnaast van oordeel dat sprake is geweest van ‘vervoeren’ waar verdachte heeft verklaard dat hij de cocaïne inkocht bij [naam] (P.R.) [betrokkene5] (hierna ‘[betrokkene5]’), terwijl [betrokkene5] heeft verklaard dat hij meestal afsprak met verdachte bij een parkeerplaats bij het station in ’t Harde, waar verdachte dan met de auto naartoe kwam om de cocaïne op te halen.
In vereniging
Verdachte betwist dat hij in vereniging heeft gehandeld. Om tot een bewezenverklaring te komen van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’ is vereist dat tussen mededaders een bewuste en nauwe samenwerking is geweest. Deze bewuste en nauwe samenwerking behoeft niet te zijn gegaan volgens een vooropgezet plan. Wel dient het opzet gericht te zijn geweest op de samenwerking. De militaire kamer is van oordeel dat geen sprake is geweest van een ‘in vereniging’ handelen met medeverdachte [betrokkene5]. Evenwel is uit het dossier wel op te maken dat verdachte heeft samengewerkt met een andere persoon. Deze samenwerking is af te leiden uit verklaringen, in het bijzonder uit de verklaring van de betreffende persoon, Van [betrokkene1], en uit tapgesprekken.
Van [betrokkene1] heeft verklaard dat hij samen met verdachte cocaïne inkocht en dat zij deze dan verdeelden onder de vrienden. Verdachte en hijzelf gebruikten het meest en kochten samen in; als de cocaïne dreigde op te raken, kocht óf hijzelf óf verdachte weer nieuwe coke in . [betrokkene2] heeft bevestigd dat Van [betrokkene1] en verdachte samen in drugs handelden en dat zij dat om en om deden
Er bevindt zich in het dossier verder een aantal tapgesprekken. In één van die tapgesprekken bespreken verdachte en Van [betrokkene1] dat zij ‘er weer bijna doorheen’ zijn en dat er ‘weer nieuwe moet komen’. Verdachte zegt tegen Van [betrokkene1] dat hij morgen dan wel weer geld moet hebben. Daarna spreken zij over de ‘openstaande rekeningen’ van ene [naam]. Uit het gesprek maakt de militaire kamer op dat de betaling van die rekeningen loopt via Van [betrokkene1] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dit gesprek inderdaad ging over schulden van deze ‘[naam]’ maar dat dit verder iets was tussen Van [betrokkene1] en die [naam] .
De militaire kamer is van oordeel dat uit het voorgaande moet worden afgeleid dat verdachte met deze Van [betrokkene1] heeft samengewerkt, zij kochten samen cocaïne in, zij maakten afspraken over het betalen van die cocaïne en hebben overleg over achterstallige betalingen van één van hun afnemers; de militaire kamer is van oordeel dat deze samenwerking zodanig nauw is dat sprake is geweest van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Aan anderen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij uitsluitend aan [betrokkene3], Van [betrokkene1] en [betrokkene2] drugs heeft verstrekt. Echter, verdachte heeft eveneens verklaard dat hij ook drugs verkocht en verstrekte aan mensen die hij minder goed of nauwelijks kende .
Ook Van [betrokkene1] heeft verklaard dat hij en verdachte cocaïne verkochten “binnen een grote vriendengroep” en daarnaast heeft Van [betrokkene1] verklaard dat hij gebruikte “samen met [betrokkene4], [betrokkene2] en verdachte” , waaruit de militaire kamer opmaakt dat ook de in de tenlastelegging genoemde “De [betrokkene4]’ één van de klanten van verdachte was
Daarnaast blijkt uit één van de tapgesprekken dat verdachte met [betrokkene5] heeft gesproken en heeft laten weten dat er “betere moet komen omdat de mensen wel moeten blijven komen” .
Ten slotte heeft ook de vriendin van verdachte ([betrokkene3]) verklaard dat naast cocaïne ook MDMA werd gebruikt en dat dit ook af en toe werd gebruikt met anderen dan de in de tenlastelegging genoemde personen .
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de militaire kamer dat verdachte ook cocaïne aan anderen dan de door hem bekende drie personen heeft verstrekt en verkocht.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft met [betrokkene5] een afspraak gemaakt om op 2 juni 2011 in Apeldoorn bij de KFC cocaïne af te nemen. Hij heeft [betrokkene5] voor die levering een geldbedrag betaald. Toen verdachte niet in staat was om de cocaïne zelf op te halen heeft hij [betrokkene2] gevraagd om de cocaïne op te halen. [betrokkene5] had 100 gram cocaïne bij zich toen hij werd aangehouden .
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is betwist dat hij een afspraak met [betrokkene5] had gemaakt om 100 gram cocaïne af te nemen. Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar een afspraak had gemaakt om cocaïne af te nemen maar dat het hier slechts om 50 gram cocaïne ging. Ook zou verdachte de cocaïne niet kopen voor een bedrag van 2600 euro.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Beoordeling door de militaire kamer
In een van de tapgesprekken tussen verdachte en [betrokkene5] wordt gesproken over 26 . Verdachte heeft hierover verklaard dat de genoemde 26 in dit telefoongesprek uitgelegd dient te worden als 2600 euro . Daarbij komt dat [betrokkene5] heeft verklaard dat verdachte honderd gram cocaïne wilde afnemen en daar 2600 euro heeft betaald . Ook is bij de aanhouding van [betrokkene5] 100 gram cocaïne bij hem gevonden .
De militaire kamer is, gelet op de verklaring van [betrokkene5], het tapgesprek, uit wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard en uit de omstandigheid dat bij [betrokkene5] bij de aanhouding 100 gram cocaïne is aangetroffen, van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte 100 gram heeft willen afnemen en daar een bedrag van 2600 voor zou betalen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Nu verdachte het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Om die reden wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
26 maart 2012;
- proces-verbaal binnentreden en doorzoeken pag. 1037, 1040 en 1041;
- proces-verbaal bevindingen wapen en munitie, opgemaakt door J.P. [verbalisant] pag. 3024 en 3025
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
Nu verdachte het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Om die reden wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
26 maart 2012;
- proces-verbaal binnentreden en doorzoeken pag. 1037 en 1041;
- proces-verbaal bevindingen wapen en munitie, opgemaakt door J.P. [verbalisant] pag. 3024 en 3025.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 03 juni 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander meermalen, telkens opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of verstrekt aan C.K. van [betrokkene1] en/of M.P. [betrokkene2] en/of N.S. [betrokkene3] en/of G. de [betrokkene4] en/of een of meer andere perso(o)n(en), een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op 02 juni 2011, in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van ongeveer 100 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, hebbende verdachte voornoemde hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne op of omstreeks 30 mei 2011 bij P.R. [betrokkene5] besteld alsmede die [betrokkene5] een geldbedrag, groot ongeveer 2600 Euro, ten behoeve van die te leveren cocaïne ter beschikking heeft gesteld en/of vervolgens M.P. [betrokkene2] heeft verzocht naar de plaats van aflevering, te weten Kentucky Fried
Chicken (KFC) te Apeldoorn, van aflevering te gaan teneinde die cocaïne van voornoemde [betrokkene5] in ontvangst te nemen;
hij op 03 juni 2011 te Apeldoorn voorhanden heeft gehad 50, althans een aantal oefenpatronen (5.56mm) in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II;
hij op 03 juni 2011 te Apeldoorn een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en verstikkende en weerloosmakende en traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feit 2:
Om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Ten aanzien van de feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 4
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II .
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om¬stan¬dighe¬den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 juni 2011;
- een reclasseringsadvies van reclassering Nederland opgemaakt door P.I.M. Wassenburg, gedateerd 27 juli 2011, betreffende verdachte.
De militaire kamer overweegt daarnaast het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal drugsdelicten en aan het tweemal overtreden van de Wet Wapens en Munitie. Verdachte heeft gedurende een aantal maanden meerdere keren drugs verkocht. Sprake is geweest van een behoorlijke duur en intensiteit van handelingen. Dat de levering op 2 juni 2011 uiteindelijk bij een poging is gebleven, is niet aan verdachtes handelen te danken geweest.
Dit zijn ernstige feiten. Immers, het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. Ook levert drugshandel aanzienlijke (imago)schade op voor Defensie; zij hanteert niet voor niets een zogenaamd ‘zero-tolerance’ beleid. De militaire kamer rekent verdachte in sterke mate aan dat hij bij zijn handelen slechts oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijke gewin en daarbij geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen daarvan.
Bovendien zijn bij verdachte tijdens een huiszoeking munitie en pepperspray in beslag genomen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert grote risico’s voor de maatschappelijke veiligheid op, zoals veelvuldig blijkt en moet daarom met kracht worden bestreden.
In het voordeel van verdachte heeft de militaire kamer meegewogen dat verdachte blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Hij zegt voorts inmiddels te zijn gestopt met zijn eigen drugsgebruik. Verdachte is weliswaar ontslagen, hetgeen de militaire kamer ziet als een bestraffend element, maar zij is het met de officier van justitie eens dat het zero tolerance beleid binnen Defensie aan verdachte bekend moet zijn geweest zodat zijn ontslag een voor hem voorzienbaar gevolg van zijn handelen is, dat voor zijn eigen rekening komt.
Verdachte heeft 82 dagen in voorarrest hechtenis gezeten en is daarna geschorst. Verdachte heeft vervolgens buiten Defensie een andere baan kunnen vinden. Het opleggen van een gevangenisstraf die langer is dan het ondergane voorarrest zou betekenen dat hij ook die baan zou verliezen.
Alles afwegende is de militaire kamer van oordeel dat als straf een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 8 maanden (240 dagen) waarvan 158 dagen voorwaardelijk passend en geboden is. Dit betekent dat het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en dat verdachte niet behoeft terug te keren naar de gevangenis; Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient als een zogenaamde ‘stok achter de deur’ alsmede om de ernst van de feiten te benadrukken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de navolgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, genoemd in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, dienen te worden onttrokken aan het verkeer;
Nrs. 2, 5, 7, 8, 9, 10,16, 21, 23, 25, 26, 33, 36 en 39.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, heeft de officier van justitie gevorderd dat deze zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdediging is betoogd dat zij zich niet verzet tegen het door de officier van justitie gevorderde ter zake het beslag.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer van oordeel dat de navolgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, genoemd in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, dienen te worden onttrokken aan het verkeer;
Nrs. 2, 5, 7, 8, 9, 10, 21, 23, 25, 26, 33, 36 en 39, aangezien met betrekking tot en met behulp van deze voorwerpen het onder 1 en/of 2 bewezenverklaarde is begaan, en het ongecon¬troleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, genoemd in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, is de militaire kamer van oordeel dat deze moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte:
Nrs. 1, 3, 4, 6, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 24, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 34, 35, 37, 38 en 40.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 36b en 36c, 57 en 91van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 13 van de Opiumwet.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderveertig (240) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 158 (honderdachtenvijftig) dagen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, ten¬zij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht,
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderd en veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderd en twintig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart ontrokken aan het verkeer van de navolgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, genoemd in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst,
Nrs. 2, 5, 7, 8, 9, 10, 16, 21, 23, 25, 26, 33, 36 en 39.
Beveelt teruggave aan de rechthebbende, te weten verdachte van de navolgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, genoemd in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst,
Nrs. 1, 3, 4, 6, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 24, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 34, 35, 37, 38 en 40.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. E. de Boer, rechter,
kolonel mr. J. Wiersma, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 april 2012.