Parketnummer s : 05/900056-11 en 05/700488-08 (tul)
Datum zitting : 16 maart 2012
Datum uitspraak : 30 maart 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een tweetal door de rechtbank toegewezen vorderingen wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2010, te Nijmegen en/of Malden (gemeente Heumen),
in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets, te weten een scooter) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Oostkanaaldijk, roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam,
terwijl verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs om genoemd motorrijtuig (te weten een bromfiets/scooter) te besturen, en/of (dus) niet beschikt over de benodigde/vereiste (rij)vaardigheden om genoemd motorrijtuig (bromfiets/scooter) te besturen en/of
terwijl genoemde voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Oostkanaaldijk, geheel of gedeeltelijk, althans vanaf Malden tot aan de Hatertsebrug, een onverplicht fietspad is en als zodanig is voorzien van verkeersborden G 12a zoals genoemd in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990), inhoudende dat dit een onverplicht fietspad was/is en/of
terwijl verdachte met genoemd voertuig (bromfiets/scooter) in strijd met artikel 6 lid
1 en lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 over genoemde Oostkanaaldijk, zijnde een onverplicht fietspad, (met inwerking getreden (verbrandings) motor) heeft gereden en/of
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij een voor hem rijdende fietser ([slachtoffer] had waargenomen,
terwijl genoemd onverplicht fietspad (ongeveer) 2.85 meter breed is en/of genoemd onverplicht fietspad (door begroeiing en/of bladeren) een optische breedte heeft van (slechts) (ongeveer) 1.45 meter,
die fietser met een hogere snelheid dan de voor hem geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, althans 45 kilometer per uur, althans met een voor de situatie ter plaats (veel te) hoge snelheid, van achteren is genaderd, en/of
(vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand
te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg (en/of dat onverplichte fietspad), de Oostkanaaldijk kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
onvoldoende heeft geanticipeerd op het (mogelijke) verkeersgedrag van de (door hem waargenomen) fietser en/of
(vervolgens) genoemde fietser is gaan inhalen althans op korte afstand heeft genaderd om in te halen,
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding en/of botsing is gekomen met (de achterzijde van) die fiets, (ten gevolge waarvan die fietser (zwaar) ten val is gekomen,)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden immers heeft hij, verdachte de ter laatste voor dat motorrijtuig toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur met (ongeveer) 30 kilometer per uur, in elk geval aanzienlijk overschreden, en/of
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat, hij, verdachte, genoemde fietser gevaarlijk heeft ingehaald, dan wel heeft pogen in te halen
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 07 oktober 2010 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (persoon), daarmee rijdende op de weg, de Oostkanaaldijk,
terwijl verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs om genoemd motorrijtuig (te weten een bromfiets/scooter) te besturen, en/of (dus) niet beschikt over de benodigde/vereiste (rij)vaardigheden om genoemd motorrijtuig (bromfiets/scooter) te besturen en/of
terwijl genoemde voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Oostkanaaldijk, geheel of gedeeltelijk, althans vanaf Malden tot aan de Hatertsebrug,
een onverplicht fietspad is en als zodanig is voorzien van verkeersborden G 12a zoals genoemd in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990), inhoudende dat dit een onverplicht fietspad was/is en/of
terwijl verdachte met genoemd voertuig (bromfiets/scooter) in strijd met artikel 6 lid 1 en lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 over genoemde Oostkanaaldijk, zijnde een onverplicht fietspad, (met inwerking getreden (verbrandings)motor) heeft gereden en/of
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij een voor hem rijdende fietser ([slachtoffer] had waargenomen,
terwijl genoemd onverplicht fietspad (ongeveer) 2.85 meter breed is en/of genoemd onverplicht fietspad (door begroeiing en/of bladeren) een optische breedte heeft van (slechts) (ongeveer) 1.45 meter,
die fietser met een hogere snelheid dan de voor hem geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, althans 45 kilometer per uur, althans met een voor de situatie ter plaats (veel te) hoge snelheid, van achteren is genaderd, en/of
(vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand
te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg (en/of dat onverplichte fietspad), de Oostkanaaldijk kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
onvoldoende heeft geanticipeerd op het (mogelijke) verkeersgedrag van de (door hem waargenomen) fietser en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de achterzijde van) die fiets, (ten gevolge waarvan die fietser (zwaar) ten val is gekomen,)
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
hij op of omstreeks 07 oktober 2010, te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Oostkanaaldijk, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer] letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en/of de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig;
hij op of omstreeks 16 september 2010 te Nijmegen en/of Malden (gemeente Heumen) in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bromfiets/scooter (merk Aprilla, kenteken [x]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (het verbreken van het stuurslot van voornoemde scooter);
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 07 oktober 2010 tot en met 05 april 2011 te Nijmegen en/of Malden (gemeente Heumen), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft
verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen een scooter Aprilla, kenteken [x]), terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voormeld(e) goed(eren) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen;
hij in of omstreeks de periode van 01 tot en met 05 april 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
zich meermalen, althans eenmaal, opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift of afbeelding heeft geuit jegens een persoon . [betrokkene]), kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft hij, verdachte, met voornoemde [betrokkene] afspraken gemaakt, althans die [betrokkene] geïnstrueerd, over/omtrent de inhoud van de door die [betrokkene] (tegenover één of meer opsporingsambtenaren) af te leggen verklaring(en).
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/700448-08).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 16 maart 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen: [benadeelde partij]
De officier van justitie, mr. T Feuth, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De geldigheid van de dagvaarding
Blijkens de pleitnotitie van de raadsman heeft de verdediging ten aanzien van twee punten een nietigheidsverweer gevoerd.
Allereerst heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 betoogd dat het zijn cliënt verweten en ten laste gelegde onderdeel “zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg (en/of dat onverplichte fietspad), de Oostkanaaldijk kon overzien”, innerlijk tegenstrijdig is met het onderdeel “terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd.” Derhalve zou het verwijt dat aan zijn cliënt wordt gemaakt niet duidelijk zijn en dient de tenlastelegging voor dat onderdeel nietig te worden verklaard.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van feit 4 betoogd dat de dagvaarding nietig is, nu dit feit onvoldoende feitelijk is omschreven en daardoor onvoldoende duidelijk is wat zijn cliënt wordt verweten en waartegen deze zich moet verdedigen.
De rechtbank interpreteert het standpunt van de raadsman zo dat sprake zou zijn van een partieel nietige dagvaarding.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit standpunt van de verdediging als volgt. Op grond van artikel 261, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Bij de uitleg van deze bepaling moet men voortdurend in het oog houden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een partieel nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen, is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de verdediging overlegde pleitnota mag in de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen, net als de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van de tenlastegelegde strafbare feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdachte in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn verhoren en tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijk gegeven van begrip van de tenlastelegging. De verdediging heeft door de pleitnotitie ook blijk gegeven van begrip van de tenlastelegging.
De tenlastelegging behelst naar het oordeel van de rechtbank een voldoende duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de gehele tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet en verwerpt daarom het partiële nietigheidsverweer van de verdediging op beide punten.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 7 oktober 2010, als bestuurder van een motorrijtuig (een bromfiets, te weten een scooter), derhalve als verkeersdeelnemer, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Oostkanaaldijk te Nijmegen. Op deze weg is verdachte met zijn motorrijtuig in aanrijding gekomen met een fiets. De bestuurder van deze fiets, [slachtoffer], is ten val gekomen, als gevolg waarvan hij onder meer twee nekfracturen en een ribfractuur heeft opgelopen. Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs om genoemd motorrijtuig te besturen. Het zicht ter plaatse werd niet belemmerd, beperkt of gehinderd, en verdachte had de voor hem rijdende fietser voorafgaand aan de aanrijding waargenomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder feit 1 primair ten laste gelegde waarbij hij van mening is dat er sprake is van een grove verkeersfout van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair als ook het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt, behalve het feit dat hij zonder rijbewijs heeft gereden, vele onderdelen van de tenlastelegging betwist. Allereerst staat - mede vanwege het tijdsverloop tussen de aanrijding en het maken van de foto’s voor het dossier - niet vast dat de weg waarover zijn cliënt reed, ten tijde van het ongeval een onverplicht fietspad betrof, op grond waarvan hij er met zijn scooter niet mocht rijden. Voorts staat niet vast dat zijn cliënt hiervan op de hoogte was omdat niet blijkt dat dit ten tijde van de aanrijding langs deze weg was aangegeven door middel van een daartoe bestemd verkeersbord. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet uit het dossier valt af te leiden dat de weg waarover zijn cliënt reed, niet breder was dan 2,85 meter en dat daarom door de rechtbank niet van die breedte dient te worden uitgegaan. Ten aanzien van de snelheid van zijn cliënt heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier in zijn algemeenheid niet valt vast te stellen hoe hard zijn cliënt ter hoogte van het slachtoffer heeft gereden. In ieder geval kan naar zijn mening niet bewezen worden dat zijn cliënt aldaar met een hogere snelheid heeft gereden dan 30 à 45 kilometer per uur. Immers, los van de beperkte schade aan de fiets, de scooter, de helm en de wijze van vallen van het slachtoffer die het tegendeel bewijzen, heeft zijn cliënt, die stelt met een snelheid van zo’n 55 kilometer te zijn komen aanrijden, op het moment dat hij het slachtoffer zag rijden over een afstand van 80 à 100 meter eerst zijn gas losgelaten en daarna nog geremd. Dat zijn cliënt onvoldoende zou hebben opgelet en geanticipeerd op het verkeersgedrag van het slachtoffer kan evenmin worden bewezen. Zijn cliënt, die het slachtoffer heeft waargenomen en vaart heeft geminderd, heeft daarmee in voldoende mate aan zijn zorgplicht voldaan. Hij heeft immers ingeschat dat er voldoende ruimte was om het slachtoffer te passeren, zonder dat daarbij gevaar zou ontstaan en hij heeft er, ondanks het feit dat het slachtoffer een beetje slingerde, geen rekening mee behoeven te houden dat deze opeens zou uitwijken en tegen hem aan zou komen. De raadsman, die uitgaat van de lezing dat het slachtoffer is omgevallen waarna zijn cliënt en het slachtoffer met elkaar in aanrijding zijn gekomen, stelt bovendien dat niet uit het dossier blijkt dat zijn cliënt met de scooter de fiets van achteren heeft geraakt, zoals is ten laste gelegd.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 primair als ook het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit nu naar zijn mening van de, voor strafbaarheid vereiste, causaliteit tussen het plaatsvinden van de aanrijding en het letsel van het slachtoffer, geen sprake is aangezien het slachtoffer uit zichzelf ten val is gekomen.
Meer subsidiair heeft de raadsman vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit aangezien het gedrag van zijn cliënt niet als roekeloos, aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam te kwalificeren is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
Het onverplicht fietspad
De raadsman heeft aangevoerd dat niet uit het dossier valt af te leiden dat zijn cliënt met zijn scooter niet op de Oostkanaaldijk mocht rijden omdat dit een onverplicht fietspad zou betreffen en evenmin dat zijn cliënt hiervan op de hoogte is geweest omdat er een daartoe bedoeld bord langs de weg stond.
Allereerst constateert de rechtbank dat er sprake is van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging. Daar waar wordt gesproken over ‘verkeersborden G12a’, zoals bedoeld in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dient gelet op de inhoud van de tenlastelegging, het requisitoir van de officier van justitie en het aanvullende proces-verbaal d.d. 21 oktober 2011, gelezen te worden ‘verkeersborden G13’, zoals genoemd in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Door de verdediging is hierover ook geen opmerking gemaakt en eveneens uitgegaan van het kennelijk bedoelde bord G13. De rechtbank zal dan ook de tenlastelegging op dat punt verbeterd lezen.
Op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij wist dat hij ter plaatse van het ongeval niet mocht rijden met zijn scooter , staat voor de rechtbank in feite al in voldoende mate vast dat verdachte wist op een onverplicht fietspad te rijden. Immers, zonder aanduiding van een bord van het model G13 (waarvan de betekenis volgens het Reglement verkeersregels en verkeerstekens luidt: onverplicht fietspad) had verdachte niet geweten dat het ter plaatse een fietspad betrof en was er geen verbod geweest om aldaar met een in werking zijnde bromfiets (scooter) te rijden.
Dat ten tijde van het ongeval, op 7 oktober 2010, bedoeld (onverplicht) fietspad door middel van een bord als zodanig was aangeduid, volgt naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet alleen uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het aanvullend VOA-proces-verbaal , maar blijkt tevens uit de verklaringen van de aangever, die in zijn aangifte verklaart dat de Oostkanaaldijk op dit gedeelte een fiets/wandelpad betreft en van de getuige1, die in zijn verklaring aangaande het bewuste pad spreekt over “Ik kwam op het fiets-/wandelpad uit.” De getuige [getuige2] heeft verklaard dat zij daar iedere dag loopt met haar hond en dat zij weet dat het een fietspad betreft, zulks ondanks het feit dat zij daar vaker scooters ziet. De stelling zijdens de verdediging als zou dat specifieke gedeelte van de Oostkanaaldijk eerst na het ongeval een onverplicht fietspad zijn geworden, is derhalve onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank concludeert dan ook dat er ter plaatse en op het moment van de aanrijding sprake is geweest van het rijden door verdachte op zijn scooter op een onverplicht fietspad dat door middel van een verkeersbord van het model G13 als zodanig was aangegeven.
De breedte van de weg
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uit het aanvullend proces-verbaal niet anders blijkt dan dat de gemeten breedte van het verharde gedeelte van de Oostkanaaldijk, alwaar de aanrijding heeft plaatsgevonden, 2,85 meter bedroeg . Nu de rechtbank bovendien geen grote verschillen constateert tussen de in 2010 genomen foto’s in het dossier en de foto’s in het aanvullend proces verbaal van 2011 , zal zij van deze gemeten breedte van de weg uitgaan.
De snelheid van verdachte op het moment van de aanrijding
De rechtbank constateert dat verdachte in strijd met het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zijn scooter op het onverplichte fietspad heeft gereden. Voorop staat dan ook dat verdachte daar niet had mogen rijden. Nu hij dit toch gedaan heeft, overweegt de rechtbank het navolgende.
Verdachte reed binnen de bebouwde kom en voor hem gold een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Getuige [getuige3] heeft bij de politie verklaard dat verdachte veel harder dan normaal reed en hem met hoge snelheid inhaalde. Bij de rechter commissaris heeft hij verklaard dat hij zelf op dat moment een snelheid had van ongeveer 25 kilometer per uur en dat verdachte zonder te toeteren met een ‘noodgang’ kwam langs vliegen en dat hij verdachte ‘op die oude man’ - waarmee hij (slachtoffer) bedoelt - ‘zag afvliegen’. Getuige [getuige3] denkt dat de scooter 60 á 70 kilometer per uur reed. Getuige [getuige2] heeft verklaard dat verdachte met een ‘noodgang’ vanuit de richting Malden kwam aangereden. Zij schatte dat verdachte zeker 75 kilometer per uur moet hebben gereden. Bij de rechter commissaris benadrukt zij dat de scooter heel hard kwam aangereden en dat deze geen vaart minderde. Verdachte heeft ter zitting verklaard te schatten dat hij 50 kilometer per uur heeft gereden voordat hij zijn gas los liet en remde op het moment dat hij het slachtoffer op de weg voor zich zag rijden. Uit verklaringen van de getuigen leidt de rechtbank echter af dat verdachte, in ieder geval, met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur heeft gereden.
De oorzaak van de aanrijding
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, voordat hij de fietser naderde, door twee mensen was gemaand langzamer te rijden. In reactie daarop liet verdachte in eerste instantie zijn gaspedaal los om daarna te remmen. Hij naderde de fietser van achteren en zag dat deze slingerende bewegingen maakte. Hij dacht dat er voldoende ruimte op de weg was om de fietser desondanks aan de linkerkant te kunnen inhalen. Op het moment dat hij de fietser passeerde viel de fietser tegen hem aan, waardoor hij met de scooter viel.
Ten aanzien van deze lezing van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat de scooter met onverminderde snelheid van achteren tegen de man op de fiets aanreed. Zij zag de scooterrijder en de fietser beiden ten val komen. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat de fietser slingerende bewegingen maakte en dat scooterrijder de fietser heeft geschept waardoor zij beiden ten val kwamen.
Getuige [getuige3] heeft verklaard dat de fietser een lichte zwenking maakte. De scooter ging vol op de rem en ging onderuit. Hij kwam dwars op het fietspad en in zijn val nam hij de fietser mee. Hij heeft verklaard eerst de scooter te hebben zien vallen en daarna de fietser en dit 100% zeker te weten. De scooter schoof de fietser keihard onderuit.
De rechtbank concludeert dat de lezing van verdachte dat de fietser tegen hem aan viel, geen steun vindt in bovenstaande verklaringen. De rechtbank gaat er op grond van genoemde verklaringen dan ook van uit dat verdachte de fietser, die een licht slingerende beweging maakte, met hoge snelheid wilde gaan inhalen, dat verdachte pas op het allerlaatste moment heeft geremd en dat hij hierdoor met zijn scooter onderuit is gegleden. In zijn val heeft verdachte de fietser meegenomen. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de fietser ten gevolge van de aanrijding ten val is gekomen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat daarmee het door het slachtoffer opgelopen letsel is ontstaan door de schuld van verdachte. De rechtbank kwalificeert dit letsel als zwaar lichamelijk letsel, hetgeen door de verdediging niet is betwist.
Regulering van de snelheid
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was de scooter tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en niet voldoende heeft gelet op de weg voor hem en onvoldoende heeft geanticipeerd op het verkeersgedrag van deze fietser. Immers, verdachte heeft verklaard weliswaar te hebben geremd, maar hij is niet tijdig tot stilstand gekomen voordat hij de fietser bereikte met als gevolg dat hij met deze fietser in aanrijding is gekomen.
Strafverzwarende omstandigheden
De rechtbank overweegt voorts dat zij de woorden “ter plaatse”, zoals opgenomen in de in de tenlastelegging geformuleerde strafverzwarende omstandigheid, begrijpt als “binnen de bebouwde kom van Nijmegen”. De rechtbank heeft hierboven ten aanzien van De snelheid van verdachte op het moment van de aanrijding reeds overwogen, dat verdachte in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur heeft gereden. Getuige1 heeft bovendien verklaard: “Ik hoorde vanuit de Oostkanaaldijk te Nijmegen het geluid van een scooter die veel toeren maakte.” Getuige [getuige2] heeft verklaard: “Ik zie en hoor vrijwel gelijktijdig, dat er een scooter met een noodgang vanuit de richting van Malden kwam aangereden” en “Als ik een schatting van de gereden snelheid zou moeten geven, dan denk ik dat de scooter zeker 75 kilometer per uur moet hebben gereden.” Getuige [getuige3] heeft bij de politie verklaard dat verdachte veel harder dan normaal reed en hem met hoge snelheid inhaalde. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij zelf op dat moment een snelheid had van ongeveer 25 kilometer per uur en dat verdachte zonder te toeteren met een noodgang kwam langs vliegen. Hij denkt dat de scooter 60 á 70 kilometer per uur reed. Gezien deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet alleen met een hogere dan de ter plaatse geldende snelheid van 30 kilometer per uur heeft gereden, maar dat er bovendien sprake is van de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte de maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in ernstige mate heeft overschreden.
Ook is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van de tweede strafverzwarende omstandigheid. Immers verdachte heeft, gezien het feit dat reeds twee mensen hem hadden gemaand tot langzamer rijden, gezien zijn hoge snelheid en gezien het feit
dat hij is gaan inhalen terwijl hij had waargenomen dat de fietser licht slingerde, op gevaarlijke wijze ingehaald.
Anders dan de raadsman en de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte wel degelijk als roekeloos is te kwalificeren. Immers, verdachte reed, zonder in het bezit te zijn van een daartoe vereist geldend rijbewijs, met een aanzienlijk hogere snelheid dan ter plaatse voor bromfietsers toegestaan, met zijn scooter op een relatief smal (onverplicht) fietspad alwaar zich op dat moment kwetsbare weggebruikers (zowel fietsers als wandelaars) bevonden.
De rechtbank acht - gelet op het vorenstaande- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2010, te Nijmegen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets, te weten een scooter) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Oostkanaaldijk, roekeloos,
terwijl verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs om genoemd motorrijtuig (te weten een bromfiets/scooter) te besturen, en
terwijl genoemde voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Oostkanaaldijk, een onverplicht fietspad is en als zodanig is voorzien van verkeersborden G 13 zoals genoemd in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende dat dit een onverplicht fietspad was/is en
terwijl verdachte met genoemd voertuig (bromfiets/scooter) in strijd met artikel 6 lid
1 en lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 over genoemde Oostkanaaldijk, zijnde een onverplicht fietspad, (met inwerking getreden (verbrandings) motor) heeft gereden en
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij een voor hem rijdende fietser ([slachtoffer] had waargenomen, en
terwijl genoemd onverplicht fietspad (ongeveer) 2.85 meter breed is
die fietser met een hogere snelheid dan de voor hem geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, van achteren is genaderd, en
vervolgens in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand
te brengen binnen de afstand waarover hij, dat onverplichte fietspad, de Oostkanaaldijk kon overzien en waarover deze vrij was en
daarbij onvoldoende heeft geanticipeerd op het mogelijke verkeersgedrag van de door hem waargenomen fietser en vervolgens genoemde fietser is gaan inhalen en
vervolgens in aanrijding is gekomen met die fiets, ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht,
zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, immers heeft hij, verdachte, de ter plaatse voor dat motorrijtuig toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur aanzienlijk overschreden, en
zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat, hij, verdachte, genoemde fietser gevaarlijk heeft ingehaald
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte, zoals gedaan ter terechtzitting van 16 maart 2012;
- proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 8 oktober 2010, pag. 184;
- proces-verbaal van verhoor getuige [getuige1], pag. 204;
- Proces verbaal van verhoor getuige [getuige3], pag. 215;
- Proces verbaal van verhoor getuige [getuige2], pag. 211.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 07 oktober 2010, te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Oostkanaaldijk, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer] letsel en schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig.
Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde, aangezien de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie van oordeel is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de scooter heeft gestolen.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 16 september 2010 is een scooter, van het merk Aprilia, met het kenteken [x] gestolen. Verdachte heeft op 7 oktober 2010 te Nijmegen een scooter (merk Aprilia, kenteken [x]) voorhanden gehad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte stelt de scooter van iemand te hebben geleend en niet te hebben geweten dat deze mogelijk van diefstal afkomstig was.
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak nu niet bewezen kan worden dat zijn cliënt ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de scooter, wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze van misdrijf afkomstig was.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 15 december 2010 heeft getuige [getuige4] verklaard dat verdachte hem een week of vijf à zes daarvoor een scooter, een Aprilia SR, te koop had aangeboden. Hij heeft de scooter toen bij een vriend van verdachte in de tuin bekeken en heeft deze vervolgens op proef gekocht voor een bedrag van € 150,--. Hij heeft verklaard dat hij een losse sleutel bij de scooter had, waarmee hij hem gewoon op contact kon zetten, maar dat de elektronische starter het niet deed en dat hij de scooter moest aankicken. Getuige [betrokkene] heeft verklaard dat de scooter, die van verdachte was, bij hem in de tuin heeft gestaan. Hij heeft verklaard dat het stuurslot van de scooter kapot was en dat de scooter met de kickstarter gestart diende te worden. [betrokkene] heeft verklaard er vanuit te zijn gegaan dat verdachte de scooter van iemand gekocht had maar dat hij vanwege de gebreken aan de scooter achteraf had kunnen weten dat deze gestolen was. Dat verdachte van deze gebreken alsook van de defecte kilometerteller op de hoogte was, is gebleken uit zijn verklaring ter zitting dienaangaande. Nu verdachte stelt de scooter te hebben geleend maar niet kan zeggen van wie, en deze vervolgens heeft verkocht tegen een zeer lage prijs, alsook gezien de defecten aan de scooter en dan met name aan het stuurslot en het elektronische startsysteem, is de stelling van de verdediging dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van de scooter niet heeft geweten en evenmin had moeten vermoeden dat deze van enig misdrijf afkomstig was, niet aannemelijk geworden.
Gezien voorgaande verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in genoemde periode samen met anderen de scooter voorhanden heeft gehad terwijl hij, gezien het kapotte stuurslot en de kapotte elektronische starter, had moeten vermoeden dat deze door diefstal was verkregen. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte (of een van zijn mededaders) de scooter, in ieder geval, tot en met 9 december 2010 voorhanden heeft gehad. Immers op die datum heeft een collega van verdachte contact heeft opgenomen met de politie en verklaard dat hij in de twee weken daarvoor met verdachte samen naar het werk was gereden en dat verdachte hem een scooter te koop had aangeboden. Omdat er in het dossier geen bewijs aanwezig is dat verdachte (of een van zijn mededaders) ook na die datum de scooter nog voorhanden heeft gehad, zal de rechtbank de periode tot die datum bekorten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 07 oktober 2010 tot en met 09 december 2010 te
Nijmegen, tezamen en in vereniging met anderen, voorhanden heeft gehad een scooter (merk
Aprilia, kenteken [x]), terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voormeldgoed redelijkerwijs moest vermoeden, dat
Dit door diefstal was verkregen.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 april 2011 wordt [betrokkene] door de politie telefonisch uitgenodigd om zich op 5 april 2011 te melden op het politiebureau te Nijmegen in verband met de heling van een scooter. Op 5 april 2011 wordt [betrokkene] in verzekering gesteld waarna hij op 6 april weer op vrije voeten wordt gesteld. Op 6 april 2011 heeft verdachte omstreeks 16:44 uur en omstreeks 18:05 uur telefonisch contact gehad met [betrokkene].
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 4 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
Subsidiair heeft de verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier weliswaar volgt dat er sprake is geweest van contact tussen [betrokkene] en verdachte, maar dat nergens uit het dossier blijkt dat dit contact erop gericht is geweest om [betrokkene] te beïnvloeden om de waarheid niet te vertellen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan beïnvloeding van [betrokkene]. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De tussen verdachte en [betrokkene] op 6 april 2011 gevoerde telefoongesprekken zijn afgeluisterd. Van deze gesprekken zijn tapverslagen opgemaakt. Uit deze tapverslagen blijkt dat in het eerste telefoongesprek van 6 april 2011 tussen verdachte en [betrokkene] de volgende conversatie heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft gevraagd: ” …wat heb je gezegd, wat heb je gezegd?” Daarop heeft [betrokkene] geantwoord: “Ja, wat ik van jou moest zeggen ook.“ Later heeft verdachte gevraagd: “Ja, wat heb je gezegd dan?” Hierop heeft [betrokkene] geantwoord: “ Ja gewoon wat ik moest zeggen.”
Uit het tweede tapgesprek van die dag blijkt dat verdachte tegen [betrokkene] heeft gezegd: “Ik kom zo effuh naar jou, ik moest van mijn advocaat ook effuh heel goed met jou praten want jouw advocaat heb helemaal niet naar mij geluisterd die teringzak.” En “Ja, jij hebt de helft maar geluusterd…..” en “Ja en ik moet precies weten wat jij allemaal hebt gezegd.” Daarop heeft [betrokkene] geantwoord als volgt: “Ja dat is gewoon die verhaal wat jij toen ook gezegd hebt tegen mij.”(….) “Dat jij onderuit was gegleden gewoon.”, waarop verdachte heeft gevraagd: “Met de brommer?”. “Ja” heeft [betrokkene] geantwoord. Daarop heeft verdachte gezegd: “Oh, ik denk al gek, nee dan uh.”, waarop [betrokkene] heeft gereageerd met: “Wat dacht jij dan, dat ik gezegd had dat jij dat ongeluk had gehad? “ En later heeft [betrokkene] gezegd: “Nee die hele verhaal wat jij tegen mij hebt verteld heb ik gewoon verteld tegen…” Tijdens zijn verhoor bij de politie op 12 april 2011 heeft [betrokkene] op de vraag van de verbalisant wat hij en verdachte met elkaar hadden afgesproken, geantwoord dat hij niet zou zeggen dat verdachte het ongeluk had gehad.
Op grond van bovenstaande tapgesprekken en de verklaring van [betrokkene] bij de politie staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat kort voor de aanhouding van [betrokkene] tussen verdachte en [betrokkene] afspraken zijn gemaakt, waarbij verdachte het opzet heeft gehad om de door [betrokkene] bij de politie af te leggen verklaring te beïnvloeden. Verdachte wilde op die manier voorkomen dat [betrokkene], in zijn hoedanigheid van verdachte van heling van de scooter, zou verklaren dat hij (verdachte [verdachte]) met die scooter de aanrijding met de fietser had veroorzaakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 01 tot en met 05 april 2011 te Nijmegen, zich opzettelijk mondeling heeft geuit jegens een persoon ([betrokkene]), kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk lestel wordt toegebracht en, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en gevaarlijk heeft ingehaald.
Ten aanzien van feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 3: medeplegen van schuldheling
Ten aanzien van feit 4: opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat de verklaring zal worden afgelegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, en voorts tot ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van achttien maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog te vinden en van mening te zijn dat, indien de rechtbank een of meer van de feiten bewezen zal verklaren, een onvoorwaardelijke werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke vrijheidsstraf volstaat.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 15 september 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zonder enige rekening te houden met de overige weggebruikers, met een scooter aanzienlijk te hard rijdend op een (onverplicht) fietspad, een 87- jarige man op zijn fiets aangereden. Vervolgens is hij na, zoals uit het dossier blijkt, deze man op onbeschofte en grove wijze te hebben uitgescholden, op zijn scooter gestapt en is weggereden. Hij heeft zich niet bekommerd om de toestand van de hoogbejaarde man en heeft hem zonder zich bij de man bekend te maken achtergelaten, zulks zelfs na door een getuige te zijn gemaand ter plaatse te blijven Verdachte heeft hierbij enkel aan zichzelf gedacht. Zoals hij ter zitting heeft verklaard heeft hij haast gehad om weg te komen omdat hij niet weer met justitie in aanraking wilde komen. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan zeer onbehoorlijk verkeersgedrag. Ook na het gebeuren is verdachte, zelfs na opsporingsberichten in de media, niet tot inkeer gekomen. Erger nog, ook toen is hij weggelopen voor zijn verantwoordelijkheden door er op slinkse wijze alles aan te doen om de sporen van zijn strafbare gedrag te wissen. Hij heeft de scooter, waarvan hij op zijn minst moest vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was, verborgen en later zelfs verkocht aan een onwetende derde en heeft een vriend beïnvloed opdat deze een valse verklaring bij de politie zou afleggen.
De rechtbank vindt dit zeer ernstige feiten en rekent verdachte dit gedrag zwaar aan.
De officier van justitie heeft ter bepaling van zijn strafeis, op basis van de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren een optelling gemaakt van de voor de verschillende feiten op te leggen straffen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Echter, hoewel de rechtbank in haar oordeel ten aanzien van feit 1 verder gaat dan de officier van justitie nu zij van oordeel is dat verdachte roekeloos rijgedrag kan worden verweten, is zij vanwege de verwevenheid van de feiten 1 en 2, als ook vanwege de jonge leeftijd van verdachte van oordeel dat een lagere gevangenisstraf, dan door de officier van justitie geëist, passend is. Zij zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij [benadeelde partij] naam vordert een bedrag van € 1.500,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opglegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Primair omdat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van feit 3, subsidiair vanwege het feit dat niet voldoende duidelijk is onderbouwd, uit welke componenten de vordering is opgebouwd, aangezien een nieuwe scooter slechts € 800,- zou kosten en de overige kosten niet gedefinieerd zijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] in het licht van de betwisting door de verdediging onvoldoende is gespecificeerd en onderbouwd. Nader onderzoek naar de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij in het onderhavige strafgeding in deze vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
6a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd dat deze zal worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen vanwege het ontbreken van enige relatie tussen het hoofdfeit in onderhavige procedure en de opgelegde proeftijd. Subsidiair heeft de raadsman omzetting in een taakstraf verzocht, meer subsidiair gedeeltelijke toewijzing en voor het overige deel afwijzing van de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist. Zij zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke vrijheidstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Arnhem d.d. 22 juli 2008. Hiertoe overweegt de rechtbank ten overvloede dat in het algemeen voorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd om een verdachte een kans te geven te laten zien dat hij in staat is zich te onthouden van het opnieuw begaan van strafbare feiten. Verdachte heeft, zeker gezien zijn leeftijd, reeds een aanzienlijke documentatie opgebouwd. Ondanks de kans die hem geboden is, heeft hij zich binnen zijn proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan de in de bewezen verklaring genoemde strafbare feiten. Mede gezien het gedrag van verdachte, waaruit naar het oordeel van de rechtbank geenszins valt af te leiden dat verdachte zijn leven wilde beteren en evenmin dat hij zich bewust was van de laakbaarheid van zijn handelen, is de rechtbank van oordeel dat gehele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling in de vorm van gevangenisstraf op zijn plaats is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 g, 27, 47, 57, 91, 417 bis en 285 a, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176, 178, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 18 (achttien) maanden,
met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Arnhem, d.d. 22 juli 2008, onder parketnummer 05/700448-08.
Aldus gewezen door mr. R.M. Maanicus, als voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. C.M.E. Lagarde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2012.