zaaknummer / rolnummer: 226371 / KG ZA 12-87
Vonnis in kort geding van 19 maart 2012
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Saedt te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 april 2011 heeft de gemeente als verhuurder met [eiseres] als huurder een huurovereenkomst woonwagenstandplaats en woonwagen gesloten. In de overeenkomst is onder meer vermeld dat huurder aan verhuurder in totaal nog een bedrag is verschuldigd van
€ 6.986,- exclusief wettelijke rente en dat ten aanzien van dit bedrag naar draagkracht een betalingsregeling zal worden overeengekomen.
2.2. Bij brief van 15 augustus 2011 heeft de gemeente [eiseres] onder meer een voorstel tot een betalingsregeling gedaan van € 25,68 per maand.
2.3. Bij brief van 29 augustus 2011 heeft de raadsman van [eiseres] de vordering van de gemeente ten bedrage van € 6.986,- erkend en verzocht om een draagkrachtberekening.
2.4. Bij brief van 12 oktober 2011 aan [eiseres] heeft de gemeente onder meer een draagkrachtberekening overgelegd en verzocht de betalingsregeling ondertekend aan haar retour te zenden.
2.5. Bij brief van 3 november 2011 aan de deurwaarder heeft [eiseres] een betalingsvoorstel gedaan.
2.6. In reactie op de brief van 3 november 2011 heeft de gemeente [eiseres] bij brief van 22 november 2011 in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te verstrekken over een mogelijke wijziging van haar financiële situatie.
2.7. De overeenkomst inzake de betalingsregeling is nimmer door [eiseres] ondertekend.
2.8. Bij exploten van 25 oktober 2011 en 9 december 2011 heeft de gemeente ter voldoening van haar vorderingen executoriaal beslag laten leggen op de personenauto van [eiseres], merk [automerk], type C270 met kenteken [kenteken 1] (hierna: de [automerk]) en op een aantal in het proces-verbaal van beslaglegging vermelde roerende zaken.
2.9. Bij exploot van 7 februari 2012 heeft de gemeente [eiseres] kenbaar gemaakt voornemens te zijn op 21 februari 2012 tot openbare verkoop over te gaan van de [automerk].
2.10. Eveneens bij exploot van 7 februari 2012 heeft de gemeente [eiseres] kenbaar gemaakt voornemens te zijn op 29 februari 2012 tot openbare verkoop over te gaan van de in beslag genomen roerende zaken.
2.11. De aangezegde openbare verkoop van de [automerk] en de roerende zaken heeft niet plaats gevonden. De gemeente heeft de verkoop aangehouden in afwachting van de uitkomst van dit kort geding.
3.1. [eiseres] vordert samengevat - de gemeente te verbieden om de [automerk] en de in beslag genomen roerende zaken openbaar te verkopen of te laten verkopen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2. De gemeente voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter zitting heeft [eiseres], in afwijking van hetgeen bij dagvaarding is gesteld, als grondslag voor haar vordering het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft erkend dat de gemeente een vordering op haar heeft ten bedrage van € 6.986,-, zoals vermeld in de huurovereenkomst. [eiseres] is primair van mening dat zij tegenvorderingen op de gemeente heeft en doet een beroep op compensatie. De gemeente heeft op 21 oktober 20008 een caravan merk [caravan 1] met kenteken [kenteken 1] afgevoerd waarvan [eiseres] naar haar zeggen eigenaar was. Volgens [eiseres] is de caravan door de gemeente verkocht voor een bedrag van € 8.000,-. De gemeente heeft dat bedrag onder zich gehouden. [eiseres] is van mening dat dat bedrag haar toekomt.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de gemeente in het kader van bestuursdwang op 21 oktober 2008 twee caravans heeft afgevoerd. Een daarvan is de caravan merk [caravan 1] met kenteken [kenteken 1] die later door de gemeente is verkocht. Uit de door de gemeente overgelegde RDW-gegevens (productie H) blijkt dat de caravan sinds 2 juli 2008 eigendom is van [ ] [betrokkene] en niet van [eiseres]. [eiseres] heeft daartegenover slechts aangevoerd dat het kenteken weliswaar op naam van haar zoon ([betrokkene]) staat maar dat de caravan haar eigendom is. Tegenover het gemotiveerde verweer van de gemeente heeft [eiseres] vooralsnog onvoldoende aangetoond dat de opbrengst van deze caravan, voor zover daarvan al een positief saldo zou resteren, aan haar als eigenaar toekomt.
4.3. Op 21 oktober 2008 is door de gemeente een tweede caravan met kenteken [kenteken 2] afgevoerd. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard van deze caravan geen eigenaar te zijn. In het kader van een eventuele verrekening is deze caravan dus niet relevant.
4.4. Voorts is op 13 december 2008 eveneens in het kader van bestuursdwang door de gemeente een caravan merk [caravan B] met kenteken [kenteken 3] afgevoerd. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] eigenaar was van deze caravan. Bij vonnis in kort geding d.d. 11 maart 2009 - een afschrift daarvan bevindt zich bij de stukken - is bepaald dat de gemeente deze caravan aan [eiseres] terug moest geven. Dat is volgens [eiseres] nooit gebeurd. Als de caravan door de gemeente is verkocht - [eiseres] is dat naar haar zeggen niet bekend - maakt [eiseres] aanspraak op de waarde daarvan. Ter zitting heeft de gemeente verklaard [eiseres] na het vonnis meerdere keren te hebben aangeboden dat de caravan kon worden opgehaald. [eiseres] heeft de caravan echter nimmer opgehaald. Om de (stallings)kosten niet verder te laten oplopen heeft de gemeente de caravan laten vernietigen. Volgens de gemeente heeft [eiseres] vanaf maart 2009 nooit enige aanspraak op de caravan of vergoeding van de waarde ervan gemaakt. [eiseres] heeft dit niet weersproken. [eiseres] heeft vooralsnog onvoldoende aangetoond dat de waarde van deze caravan aan haar zou toekomen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat [eiseres], gelet op de gemotiveerde betwisting door de gemeente, de gestelde tegenvorderingen onvoldoende concreet heeft onderbouwd en daarom niet aannemelijk heeft gemaakt zodat een beroep op verrekening haar, mede gezien de aard van een kort geding, niet toekomt.
4.6. Subsidiair heeft [eiseres] aangevoerd dat zij met de gemeente een betalingsregeling is overeengekomen van € 25,68 per maand. Volgens [eiseres] is dit bedrag een aantal malen ingehouden op haar uitkering. Op enig moment is de inhouding gestopt. Waarom dat het geval was is [eiseres] naar haar zeggen niet bekend. [eiseres] is van mening dat de gemeente gehouden is aan de gemaakte afspraak en [eiseres] de gelegenheid moet geven de betalingsregeling na te komen. Volgens de gemeente is er geen betalingsregeling tot stand gekomen. In de huurovereenkomst was bepaald dat de gemeente met [eiseres] naar draagkracht een betalingsregeling zou overeenkomen voor hetgeen [eiseres] aan de gemeente was verschuldigd. De gemeente heeft gesteld [eiseres] een dergelijke betalingsregeling te hebben aangeboden en diverse keren te hebben verzocht de ‘overeenkomst betalingsregeling’ voor akkoord te ondertekenen. Volgens de gemeente heeft [eiseres] de overeenkomst echter nimmer ondertekend. [eiseres] heeft dat niet betwist. De gemeente heeft voorts gesteld dat er geen inhoudingen op de uitkering van [eiseres] hebben plaats gevonden. Ook deze stelling is onbetwist gebleven. Gelet op het voorgaande, is het bestaan van een afbetalingsregeling waaraan de gemeente gehouden zou zijn, niet aannemelijk geworden. Ter zitting heeft de gemeente verklaard niet meer bereid te zijn om alsnog met [eiseres] tot een afbetalingsregeling te komen, omdat uit onderzoek van de Sociale Recherche is gebleken dat [eiseres] over meer financiële middelen beschikt dan zij de gemeente heeft voorgehouden.
4.7. Meer subsidiair heeft [eiseres] aangevoerd dat de gemeente onrechtmatig jegens haar handelt door de openbare verkoop van de [automerk] en de roerende zaken tegelijk te laten plaatsvinden. Volgens [eiseres] heeft de [automerk] een geschatte waarde van circa € 10.000,- en kan uit de verkoopopbrengst daarvan de vordering van de gemeente ruimschoots worden voldaan. Bij openbare verkoop van de roerende zaken heeft de gemeente dan geen belang meer. De gemeente heeft dat betwist. Ter zitting heeft zij verklaard dat de waarde van de [automerk] volgens de ANWB koers circa € 8.000,- bedraagt. Daarvan uitgaande is het volgens de gemeente nog maar de vraag of uit de opbrengst de vordering die zij heeft op [eiseres] geheel kan worden voldaan. De vordering bedraagt € 6.986,- exclusief wettelijke rente, opslag- en executiekosten. Indien [eiseres] in dit kort geding in het ongelijk wordt gesteld, wordt de vordering nog verhoogd met de door [eiseres] te betalen proceskosten. In dat geval gaat volgens de gemeente het totaal van haar vordering de geschatte opbrengst van de [automerk] zeker te boven. [eiseres] heeft haar stelling dat de verkoopopbrengst van de [automerk] circa € 10.000,- zou bedragen niet onderbouwd. De voorzieningenrechter gaat dus voorshands uit van de wel onderbouwde waarde van € 8.000,- volgens de gemeente. Het betoog van [eiseres] dat uit de verkoopopbrengst de vordering van de gemeente geheel zou kunnen worden voldaan, is, mede daarom en nog afgezien van wat de hoogte van de vordering zal zijn, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de gemeente, onvoldoende aannemelijk geworden zodat dit zal worden gepasseerd. Overigens heeft de gemeente ter zitting toegezegd eerst tot openbare verkoop van de [automerk] te zullen overgaan en daarna, voor zover nodig, tot verkoop van de in beslag genomen roerende zaken.
4.8. Op grond van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de gemeente onder de gegeven omstandigheden misbruik van haar executiebevoegdheid maakt. De vorderingen van [eiseres] dienen daarom te worden afgewezen. Het betoog van [eiseres] dat zij door geestelijke en lichamelijke problemen in grote nood verkeert en de gemeente daardoor de plicht heeft om de zaak met haar te bespreken en tot een oplossing in der minne te komen, maakt dat niet anders. De slechte gezondheid van [eiseres] en de geestelijke en lichamelijke problemen zijn immers niet nieuw. Ook in het kader van eerdere procedures zijn deze door [eiseres] aangevoerd en niet gesteld of gebleken is dat er thans een noodsituatie zou zijn ontstaan die het gevolg is van de voorgenomen executie.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.391,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2012.