ECLI:NL:RBARN:2012:BV9952

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900497-11 en 01/742086-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door nalaten van voorrang verlenen

Op 23 maart 2012 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man uit Utrecht, die werd beschuldigd van het nalaten van voorrang verlenen, wat resulteerde in een verkeersongeval waarbij een bromfietsbestuurder gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 6 september 2010, als bestuurder van een auto, niet voldoende had opgelet bij het rechtsaf slaan op de Bernseweg te Ammerzoden. Ondanks dat het zicht helder was en de verkeerssituatie overzichtelijk, heeft de verdachte niet goed gelet op het naastgelegen fietspad, waar een bromfietser reed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onvoldoende zorgvuldigheid had betracht, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een geldboete van € 1.300,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.300,00, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beroep als chauffeur, en besloot tot een voorwaardelijke straf om zijn werk niet onnodig te schaden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/700497-11 en 01/742086-08
Datum zitting : 9 maart 2012
Datum uitspraak : 23 maart 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. A. van den Berg, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 september 2010, te Ammerzoden, gemeente Maasdriel, in
elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto) over de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
de Bernseweg, ter hoogte van de/het kruising/kruispunt de Bernseweg met Onderwaard,
roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
-terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
-terwijl direct voor voormelde kruising en/of de aan de rechterzijde van die
weg gelegen fiets/bromfiets pad op het wegdek van die Onderwaard,
haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, welke haaientanden de volgende
betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op
de kruisende weg",
ter hoogte van genoemd(e) kruispunt/kruising het door hem bestuurde voertuig
naar rechts heeft gestuurd en/of rechtsaf is geslagen, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast en/of
achter hem gelegen gedeelte van dat fiets/bromfietspad en/of die weg de
Bernseweg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) de aan de rechterzijde van die weg de Bernseweg gelegen
fiets/bromfietspad is overgereden en/of is opgereden, en/of
(daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod
inhoudt, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op
die weg rijdend ander motorrijtuig (bromfiets) terwijl voor voormeld(e)
kruising/kruispunt en/of dat fiets/bromfietspad haaientanden, als bedoeld in
artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 waren
aangebracht, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van genoemd Reglement een op dat
fiets/bromfietspad rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (bromfiets)
die zich op dezelfde weg naast, dan wel links en/of rechts dicht achter hem
bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
bromfiets(er), die op dat moment op dat fiets/bromfietspad reed,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (G. [slachtoffer])
zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 06 september 2010 te Ammerzoden, gemeente Maasdriel, in
elk geval in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee
rijdende op de weg, de Bernseweg, ter hoogte van de/het kruising/kruispunt de
Bernseweg met Onderwaard,
-terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
-terwijl direct voor voormelde kruising en/of de aan de rechterzijde van die
weg gelegen fiets/bromfiets pad op het wegdek van die Onderwaard,
haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, welke haaientanden de volgende
betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op
de kruisende weg",
ter hoogte van genoemd(e) kruispunt/kruising het door hem bestuurde voertuig
naar rechts heeft gestuurd en/of rechtsaf is geslagen, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast en/of
achter hem gelegen gedeelte van dat fiets/bromfietspad en/of die weg de
Bernseweg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) de aan de rechterzijde van die weg de Bernseweg gelegen
fiets/bromfietspad is overgereden en/of is opgereden, en/of
(daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod
inhoudt, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op
die weg rijdend ander motorrijtuig (bromfiets) terwijl voor voormeld(e)
kruising/kruispunt en/of dat fiets/bromfietspad haaientanden, als bedoeld in
artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 waren
aangebracht, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van genoemd Reglement een op dat
fiets/bromfietspad rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (bromfiets)
die zich op dezelfde weg naast, dan wel links en/of rechts dicht achter hem
bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
bromfiets(er), die op dat moment op dat fiets/bromfietspad reed,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
De in deze ten laste legging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 9 maart 2012 ter terechtzitting onderzocht.
Daarbij is verdachte niet verschenen.
Als uitdrukkelijk gemachtigd raadsvrouw is verschenen mr. A. van den Berg, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft gerekwireerd.
De raadsvrouw heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 september 2010 heeft verdachte als bestuurder van een auto gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Bernseweg te Ammerzoden, gemeente Maasdriel. Ter hoogte van de kruising met de Onderwaard is hij met zijn voertuig rechtsaf geslagen. Dit betreft een overzichtelijke kruising, het weer was helder bij daglicht en het zicht werd die dag niet belemmerd. Parallel aan de Bernseweg ligt aan de rechterzijde van die weg een fietspad, dat na de kruising met de Onderwaard overgaat in een fiets/bromfietspad. Ter hoogte van de kruising zijn op de Bernseweg vóór het fietspad haaientanden aangebracht, als vermeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg". Op het moment dat verdachte met zijn voertuig rechtsaf is geslagen, heeft hij een op het fietspad rijdende bromfietser aangereden , die ten gevolge daarvan letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd en acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen..
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft algehele vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een enkele overtreding in het algemeen onvoldoende is om schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 aan te nemen.
Verdachte heeft het slachtoffer niet opgemerkt. Verdachte lette op fietsers en verwachtte geen scooterrijder op het fietspad, omdat pas na de kruising bromfietsers mochten rijden op het fietspad. De ernst van het letsel mag niet meewegen bij het vaststellen van (de mate van) schuld.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een enkele verkeersfout onvoldoende is om gevaarscheppend gedrag aan te nemen. Verdachte wilde voorrang verlenen, maar zag niemand aankomen zodat hij geen voorrang hoefde te verlenen. Verdachte was gefocust op fietsers en niet op een scooterrijder die veel harder rijdt dan een fietser. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het door het slachtoffer opgelopen letsel, niet als zwaar letsel gekwalificeerd kan worden, nu uit de medische gegevens is op te maken dat een herstelperiode van zes weken is aangehouden.
De beoordeling door de rechtbank
Om tot een veroordeling op grond van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam heeft gedragen. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid.
Bij de beoordeling hiervan worden het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval in ogenschouw genomen. Daarbij wordt opgemerkt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Het slachtoffer heeft gezien dat bij de kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een witte bus stil stond om rechtsaf te slaan. Hij zag de haaientanden op de weg en hij wist dat hij voorrang had en reed door. Ineens zag het slachtoffer dat de bus toch rechtsaf sloeg. Op basis van deze verklaring van het slachtoffer en de verklaring van verdachte, concludeert de rechtbank dat verdachte alvorens rechtsaf te slaan, is gestopt danwel zijn snelheid sterk heeft verminderd, om het eventuele overige verkeer voorrang te verlenen. Uit het feit dat hij vervolgens doorreed concludeert de rechtbank, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard, dat verdachte de bromfietser niet heeft gezien. Dat enkele feit maakt niet dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastege¬legd en zal verdachte daarvan vrij¬spreken.
Om tot een veroordeling van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 te komen dient het ‘gevaar’ betrekking te hebben op de veiligheid op de weg. Het gedrag moet in zekere mate concreet gevaarscheppend zijn. Een weggebruiker die zich in het verkeer van gevaar bewust behoort te zijn, moet zichzelf in de gelegenheid stellen op te merken dat dit gevaar zich niet voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onvoldoende in de richting van het fietspad heeft gekeken en is blijven kijken alvorens het fietspad te kruisen. Hij reed overdag op een overzichtelijke weg, het weer was helder en het zicht werd op geen enkele wijze belemmerd. Verdachte heeft zich, ondanks dat hij zijn voertuig tot stilstand had gebracht, er onvoldoende van vergewist dat er geen - al dan niet gemotoriseerde - voertuigen over het fietspad reden. Gelet hierop is het aan verdachte te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 06 september 2010 te Ammerzoden, gemeente Maasdriel, als bestuurder van een voertuig, daarmee rijdende op de weg, de Bernseweg, ter hoogte van de kruising de
Bernseweg met Onderwaard,
-terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of werd
gehinderd, en
-terwijl direct voor voormelde kruising en aan de rechterzijde van die
weg gelegen fiets pad op het wegdek van die Onderwaard, haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg",
ter hoogte van genoemde kruising het door hem bestuurde voertuig
naar rechts heeft gestuurd en rechtsaf is geslagen, en
(daarbij) in onvoldoende mate op het naast en achter hem gelegen gedeelte van dat fietspad en die weg de Bernseweg heeft gelet en is blijven letten, en
(vervolgens) de aan de rechterzijde van die weg de Bernseweg gelegen
fietspad is overgereden en
(daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod
inhoudt, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op
die weg rijdend ander motorrijtuig (bromfiets) terwijl voor voormelde
kruising en dat fietspad haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 waren aangebracht, en
(daarbij) in strijd met artikel 18 van genoemd Reglement een op dat
fietspad rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (bromfiets)
die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem
bevond, niet voor heeft laten gaan, en
(vervolgens) in aanrijding is gekomen met die bromfiets(er), die op dat moment op dat fietspad reed,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 1.300,00 subsidiair 23 dagen vervangende hechtenis en voorts tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.
Het standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging
ten koste zal gaan van de baan van verdachte als chauffeur voor een koeriersdienst.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 19 januari 2012
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte had het ongeval kunnen voorkomen indien hij beter had opgelet. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid, omdat het slachtoffer zelf heeft verklaard dat hij, voorafgaand aan het ongeval, ongeveer 50 km per uur reed en hij pas na de kruising het fietspad had mogen oprijden.
Ten aanzien van de strafmaat komt de rechtbank derhalve tot een ander oordeel dan de officier van justitie. Door de officier van justitie is aangevoerd dat hij het zeer kwalijk vindt dat verdachte na het ongeval geen contact met het slachtoffer heeft opgenomen. Gezien het feit dat verdachte niet ter zitting is verschenen is onduidelijk wat hiervan de reden is. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit niet mag meewegen in de strafmaat, nu niet als vaststaand kan worden aangenomen dat verdachte hieromtrent een verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank neemt in overweging dat verdachte weliswaar justitiële documentatie ten aanzien van verkeersfeiten heeft opgebouwd, maar dat deze feiten langer geleden zijn gepleegd en minder ernstig zijn dan het onderhavige feit. Nu verdachte beroepshalve zijn rijbewijs nodig heeft, ziet de rechtbank aanleiding te volstaan met een geheel voorwaardelijke rijontzegging. Gezien de ernst van het feit en de geheel voorwaardelijke rijontzegging, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een geldboete die gelijk is aan de eis van de officier van justitie.
6a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van twee maanden ontzegging van de rijbevoegdheid die door de kantonrechter te ‘s-Hertogenbosch op 21 oktober 2009 voorwaardelijk is opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de proeftijd te verlengen voor de duur van één jaar.
De beoordeling door de rechtbank
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist.
De proeftijd is inmiddels verlopen, zodat de rechtbank niet toekomt aan verlenging van de proeftijd.
De rechtbank dient vervolgens af te wegen of er gronden bestaan de vordering toe te wijzen dan wel af te wijzen. Het delict, op grond waarvan verdachte door de kantonrechter is veroordeeld, betreft een feit uit 2008. Gelet op het feit dat het een relatief oud feit betreft, verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke delicten en het feit dat verdachte als beroepschauffeur in zijn broodwinning wordt getroffen bij een tenuitvoerlegging, zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
o betaling van een geldboete van € 1.300,00 subsidiair 23 dagen vervangende hechtenis;
o ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze ontzegging niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 01/742086-08
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
Aldus gewezen door mr. C.M.E. Lagarde als voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van E. Terlouw, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2012.