ECLI:NL:RBARN:2012:BV9828

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
215583
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van voetpad en geschil over breedte

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers en gedaagden over de breedte van een erfdienstbaarheid van voetpad die is gevestigd ten behoeve van het perceel van eisers en ten laste van het perceel van gedaagden. De erfdienstbaarheid houdt in dat met een fiets aan de hand over het voetpad mag worden gegaan van de tuin naar de openbare weg en vice versa. Eisers stellen dat gedaagden door de versmalling van het voetpad van 1,50 meter naar 1,20 meter de uitoefening van de erfdienstbaarheid belemmeren en daarmee in strijd handelen met de erfdienstbaarheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid is gevestigd, maar dat de akte van vestiging geen specifieke breedte van het voetpad vermeldt. De rechtbank overweegt dat de inhoud en wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid in eerste instantie bepaald worden door de akte van vestiging. Aangezien de akte geen duidelijke maatvoering bevat, kan de breedte van het voetpad niet worden vastgesteld op 1,50 meter. De rechtbank concludeert dat er geen plaatselijke gewoonte is die een breedte van 1,50 meter vereist en dat de versmalling van het voetpad door gedaagden niet in strijd is met de erfdienstbaarheid.

Uiteindelijk wijst de rechtbank de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op € 1.388,00. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 215583 / HA ZA 11-707
Vonnis van 29 februari 2012
in de zaak van
[eisers]
eisers,
advocaat mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
tegen
[gedaagden]
gedaagden,
advocaat mr. S. Buddingh-Toes te Leusden.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juli 201;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2011;
- de akte in het geding brengen producties van de zijde van [eisers];
- de akte van de zijde van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 20 december 2007 hebben [eisers] de eigendom verworven van de onroerende zaak, thans plaatselijk bekend [adres] 7 en destijds bekend als 'bouwkavel 14'. Op de bouwkavel zou een nieuwbouwwoning worden gerealiseerd. De bouwkavel maakte deel uit van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie H nummer 6372.
In de notariële akte is - onder meer - het volgende bepaald.
H. VERLENING ERFDIENSTBAARHEID VAN VOETPAD
Ter zake van de strook grond, welke gelegen is achter/naast elk van de bouwkavels genummerd 11 tot en met 15 en naast 12 en 13, is tussen partijen overeengekomen dat een erfdienstbaarheid van voetpad zal worden verleend.
Ter uitvoering van het vorenstaande wordt hierbij verleend, gevestigd, voor zover nog niet gevestigd bij een eerdere akte, en door partijen aanvaard, over en weer ten behoeve en ten laste van elk van de bouwkavels genummerd 12 tot en met 14 en ten behoeve van de bouwkavels genummerd 11, 15 en 38, alle deel uitmakende van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie H nummer 6372, de erfdienstbaarheid van voetpad, zulks om over de, op de hiervoor onder A. genoemde situatietekening aangegeven strook grond, eveneens deel uitmakende van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie H nummer 6372, te komen van en te gaan vanuit de tuin behorende bij elk van de hiervoor genoemde bouwnummers naar de openbare weg (en omgekeerd).
Ten aanzien van het gebruik en het onderhoud van vorenbedoeld voetpad zal het volgende gelden:
a. het is toegestaan een fiets, bromfiets (…) aan de hand te leiden;
b. (…)
d. het is verboden de doorgang van het voetpad te belemmeren;
e. het onderhoud van het voetpad, alsmede herstel en vernieuwing daarvan komt voor gezamenlijke rekening van de eigenaren van de heersende erven.
2.2. De nieuwbouwwoning van [eisers] is omstreeks maart 2009 opgeleverd, evenals de nieuwbouwwoning van de buren, [gedaagden]
[gedaagden] hebben medio juni 2009 de woning betrokken.
2.3. Achter de tuinen van de beide woningen is tijdens de realisatie van de bouw van de woningen een voetpad aangelegd ten behoeve van de uitoefening van de op beide percelen gevestigde erfdienstbaarheid van voetpad. Over het voetpad wegen [eisers], [gedaagden] en de buren aan de andere zijde van [eisers] uit. Het voetpad was ten tijde van de oplevering 1,50 meter breed (vijf stoeptegels naast elkaar).
2.4. Vanwege de plaatsing van een veranda / half open berging (hierna: het werk) hebben [gedaagden] in de zomer van 2009 een rij stoeptegels en de opsluitband verwijderd. Het voetpad is daardoor versmald naar 1,20 meter.
2.5. De rechtsbijstandverlener van [eisers] heeft [gedaagde sub 1] voor het eerst in februari 2010 verzocht en gesommeerd de versmalling ongedaan te maken en het voetpad in de oude breedte te herstellen. [gedaagden] hebben tot op heden aan die - nadien nog herhaalde - sommatie geen gehoor gegeven.
2.6. Op de als productie 4 bij akte van de zijde van [eisers] overgelegde bouwtekening is achter de percelen van [eisers] (bouwkavel 14) en [gedaagden] (bouwkavel 13) het voetpad ingetekend. Als maatvoering is opgenomen '1.50'. Uit dezelfde tekening blijkt ook dat het pad, bezien vanaf de achterkant van de woning met het gezicht naar het voetpad toe, aan de linkerzijde van het perceel van [eisers] een knik maakt en vanaf die knik tot de grens met bouwkavel 15 een geringere breedte heeft.
Dezelfde knik en versmalling zijn zichtbaar op de als productie 7 bij akte van de zijde van [eisers] overlegde tekening, die deel uitmaakt van de op 22 oktober 2007 tussen de gemeente [woonplaats] en de bouwonderneming, Vos & Teeuwissen B.V. te Huizen, verleden notariële akte van levering. Op die tekening staat een maatvoering van 1:1250 vermeld.
3. De vordering en het verweer
3.1. [eisers] vorderen dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] zal veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis het op het achter hun woning gelegen gedeelte van het voetpad aangebrachte werk te verwijderen en verwijderd te houden en dat gedeelte van het voetpad in oorspronkelijke staat terug te brengen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijven hieraan te voldoen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2. [eisers] leggen - zakelijk weergegeven - aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagden] door de verwijdering van één rij stoeptegels en de opsluitband en het plaatsen van het werk de (ongestoorde) uitoefening van de erfdienstbaarheid van voetpad door [eisers] belemmeren. [gedaagden] handelen daarmee in strijd met op de hen rustende verplichtingen als eigenaren van het dienende erf.
Voorts is in het Politiekeurmerk Veilig Wonen bepaald dat een pad achter de woning minimaal 1.50 breed moet zijn. Door de versmalling van het voetpad tot 1,20 meter handelen [gedaagden] in strijd met deze verplichting. Dit handelen is onrechtmatig jegens [eisers], nu zij hierdoor hun premievoordeel betreffende hun inboedelverzekering mislopen.
3.3. [gedaagden] voeren verweer. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat ten behoeve van het perceel van [eisers] en ten laste van het perceel van [gedaagden] een erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd, - onder meer - inhoudende dat met een fiets aan de hand over het achter de percelen gelegen voetpad mag worden gegaan van de tuin naar de openbare weg en vice versa.
4.2. Wel is in geschil hoe breed dit voetpad moet zijn en - in het verlengde daarvan - of [gedaagden] door de versmalling van het voetpad ter hoogte van hun perceel van 1,50 meter naar 1,20 meter een ongestoorde uitoefening van de erfdienstbaarheid door [eisers] belemmeren en daardoor in strijd hebben gehandeld en nog steeds handelen met de erfdienstbaarheid.
4.3. Voorop staat dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening allereerst worden bepaald door de akte van vestiging. Voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, worden inhoud en wijze van uitoefening bepaald door de plaatselijke gewoonte.
Mocht de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze zijn uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.
4.4. In de akte van vestiging is bepaald wat de inhoud van de te vestigen erfdienstbaarheid van voetpad behelst (zie rechtsoverweging 2.1.). Een nadere omschrijving, meer in het bijzonder de breedte van het voetpad, waarover de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend, ontbreekt.
De op de als productie 4 overlegde tekening vermelde breedte, die door de gemeente [woonplaats] achteraf op verzoek van [eisers] is verstrekt en die niet aan de akte van vestiging is gehecht, kan alleen al om die reden niet dienen als onderbouwing van het standpunt dat in de akte van vestiging de breedte van het voetpad is bepaald op 1,50 meter.
Ook op de als productie 7 overgelegde tekening, die wel aan de akte van vestiging is gehecht, ontbreekt een duidelijke maatvoering. Voor zover mogelijk heeft de rechtbank de breedte van het gearceerde pad op de overgelegde tekening nagemeten. Uit deze
- zorgvuldige - meting volgt dat het achter de bouwkavels 13 en 14 gearceerde pad bijna 1 millimeter breed is, hetgeen zou corresponderen met een werkelijke breedte van ongeveer 1,20 meter. Daaruit volgt dus evenmin dat het voetpad 1,50 meter breed moet zijn.
De slotsom is dan ook dat in de akte van vestiging slechts is bepaald op welke wijze de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend en tot op zekere hoogte over welk gedeelte van het perceel. Uitdrukkelijk is niet bepaald hoe breed het voetpad moet zijn.
4.5. Voorts zal moeten worden beoordeeld of de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid in het onderhavige geval (kunnen) worden bepaald aan de hand van de plaatselijke gewoonte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Als onweersproken staat vast dat [gedaagden] relatief korte tijd na het betrekken van de nieuwbouwwoning de aanpassingen aan het voetpad hebben aangebracht en dat de wijk, waar de woningen van [eisers] en [gedaagden] zijn gebouwd, relatief jong is. Van een plaatselijke gewoonte ter zake die wijk is dan ook nog geen sprake.
Daar komt bij dat als niet weersproken vaststaat dat het voetpad al vanaf de aanvang niet over de hele lengte dezelfde breedte heeft gehad, maar dat het pad vanaf de knik smaller is uitgevoerd (vide rechtsoverweging 2.6.).
Voor zover van belang staat in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [woonplaats] geen bepaling opgenomen ter zake de aanleg en de instandhouding van (voet-)paden en de daarbij in acht te nemen breedte. Gesteld noch anderszins is gebleken dat volgens een bestendig gebruik in de gemeente [woonplaats] dan wel op grond van binnen die gemeente geldende voorschriften een voetpad een breedte van 1,50 meter heeft dan wel moet hebben.
Voorts staat als niet betwist vast dat ook de buren, wonende aan de [adres] 3, het pad vrijwel onmiddellijk na het betrekken van de woning hebben versmald tot 1,20 meter. Gesteld noch anderszins is gebleken dat hun buren, wonende aan de [adres] 1, zich tegen deze versmalling hebben verzet.
Niet kan worden aangenomen dat volgens de plaatselijke gewoonte het voetpad een breedte van 1,50 meter moet hebben.
4.6. Nu het voetpad vrijwel onmiddellijk, althans na zeer korte tijd, is versmald, kan niet worden aangenomen dat de erfdienstbaarheid gedurende geruime tijd op een bepaalde wijze is uitgeoefend, zodat die wijze van uitoefening zich zou verzetten tegen een versmalling van het voetpad.
4.7. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat het voetpad 1,50 meter breed moet zijn. Er kan dan ook niet worden aangenomen dat [gedaagden] door de versmalling van het voetpad tot 1,20 meter een ongestoorde uitoefening van de erfdienstbaarheid door [eisers] belemmeren. Daarbij verdient aantekening dat een ongestoorde uitoefening van de erfdienstbaarheid niet meebrengt dat men elkaar te allen tijde met een fiets of bromfiets aan de hand moet kunnen passeren.
4.8. De slotsom moet dan ook zijn dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.
4.9. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 258,00
- salaris advocaat € 1.130,00 (2,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.388,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.388,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.
Coll.: KvW