ECLI:NL:RBARN:2012:BV9817

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217910
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid gemeente tot executie van dwangbevel en onrechtmatigheid van inning dwangsom

In deze zaak staat de bevoegdheid van de gemeente centraal om over te gaan tot de executie van een dwangbevel dat op 16 maart 2011 is uitgevaardigd tegen de eiser. De eiser, die in verzet is gegaan tegen de gemeente, stelt dat de inning van de dwangsom onrechtmatig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 23 maart 2010 een last onder dwangsom heeft opgelegd aan de eiser, waarbij hij werd opgedragen het strijdig gebruik van zijn perceel als tuin te beëindigen. De eiser diende uiterlijk op 1 juni 2010 aan deze last te voldoen. De gemeente heeft echter geconstateerd dat de eiser niet aan deze verplichting heeft voldaan, wat heeft geleid tot het dwangbevel. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die schorsing van of een verbod tot de tenuitvoerlegging van het dwangbevel rechtvaardigen. De vordering van de eiser om het dwangbevel buiten effect te verklaren is afgewezen. De rechtbank heeft de eiser ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 1.464,00. Het vonnis is uitgesproken op 29 februari 2012 door rechter M.S.T. Belt.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 217910 / HA ZA 11-1074
Vonnis van 29 februari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.P.J. Blokland te Ede,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [woonplaats],
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. I. van Bekkum te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij besluit van 23 maart 2010 (verzonden op 30 maart 2010) heeft de gemeente aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd op grond waarvan [eiser] werd opgedragen het strijdig gebruik van het perceel achter het adres [adres] te [woonplaats], sectie C, nummer 6017 en 5960 (hierna: het perceel), als tuin te beëindigen en beëindigd te houden. [eiser] diende op uiterlijk 1 juni 2010 aan deze last te voldoen.
2.2. Tegen dit besluit heeft [eiser] op 29 april 2010 en 9 mei 2010 bezwaar gemaakt.
2.3. Op 25 mei 2010 heeft [eiser] de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 13 juli 2010 afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer geconcludeerd dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie, dat de gemeente niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door handhavend op te treden en dat handhavend optreden niet onevenredig is. Bij wijze van ordemaatregel heeft de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn verlengd tot 1 september 2010.
2.4. Op 31 augustus 2010 heeft [eiser] zijn bezwaarschriften tegen genoemd besluit ingetrokken en schriftelijk medegedeeld aan de aanschrijving te zullen voldoen. Op diezelfde datum heeft de gemeente de termijn waarbinnen [eiser] aan de last diende te voldoen opgeschort tot 1 januari 2011.
2.5. Op 24 november 2010 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan in het geschil tussen [eiser] en het college van gedeputeerde staten van Gelderland inzake de goedkeuring van het op 17 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied (correctieve) herziening 2008’.
2.6. Bij brief van 7 december 2010 heeft de gemeente aan [eiser] geschreven, voor zover hier relevant:
‘(…)
Gevolgen uitspraak voor de door u aangelegde achtertuin
Het voorgaande heeft echter geen gevolgen voor ons besluit van 30 maart 2010. In dat besluit hebben wij u aangeschreven om het strijdige gebruik van de percelen achter het adres [adres] in [woonplaats] als tuin te beëindigen en beëindigd te houden. Wij hebben u uitstel verleend tot 1 januari 2011 om te voldoen aan de aanschrijving.
Immers, uit de uitspraak van de Afdeling volgt niet dat het gebruik van uw perceel als tuin nu wel zou zijn toegestaan. Op het gedeelte van uw tuin met kadastraal nummer 6017 blijft de agrarische bestemming namelijk ongewijzigd. Op het perceel met nummer 6960 is aan de bestemming Agrarisch gebied met landschapswaarden weliswaar goedkeuring onthouden, maar ook hier behoudt dit perceel een agrarische bestemming die het gebruik als tuin niet toelaat.
(…)’
2.7. Bij brief van 20 december 2010 heeft de gemeente naar aanleiding van een bespreking met [eiser] aan hem geschreven dat zij bij niet voldoening aan de last niet bereid zou zijn af te zien van invordering van de dwangsom. Wel heeft zij aangeboden om een verzoek om mindering van de verbeurde dwangsom van € 50.000,-- in overweging te nemen indien [eiser] voor 31 januari 2011 alsnog aan de opgelegde last zou voldoen.
2.8. Op 6 januari 2011 had [eiser] nog niet aan de last voldaan. Bij brief van 6 januari 2011 heeft de gemeente dit aan [eiser] bevestigd en heeft zij haar aanbod, zoals vervat in haar brief van 13 december 2010, herhaald.
2.9. Bij een controle op 28 januari 2011 is de gemeente gebleken dat de situatie nog niet in de oorspronkelijke toestand was teruggebracht en dat er nog steeds terrasafscheidingen en speelvoorzieningen aanwezig waren. Bij brief van 4 februari 2011 heeft de gemeente vervolgens aan [eiser] geschreven dat zij vanwege het niet voldoen aan de opgelegde last het verzoek om kwijtschelding van de dwangsom afwees en over zou gaan tot inning van de verbeurde dwangsom. Ook heeft zij geschreven dat zij opnieuw een dwangsom zou opleggen indien [eiser] niet spoedig alsnog aan de aanschrijving zou voldoen.
2.10. Op 16 maart 2011 heeft de gemeente een dwangbevel uitgevaardigd tegen [eiser].
2.11. Het dwangbevel is op 5 april 2011 door de deurwaarder betekend aan [eiser]. In het betreffende deurwaardersexploot worden de rente over de hoofdsom van € 50.000,00 en de deurwaarderskosten aangezegd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – dat de rechtbank oordeelt dat het dwangbevel van 16 maart 2011 buiten effect blijft, althans dat de gemeente daaraan jegens [eiser] geen recht kan ontlenen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding. [eiser] legt daaraan – zakelijk weergegeven – ten grondslag dat inning van de dwangsom als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
3.2. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Deze zaak dient te worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat geldt vanaf 1 juli 2009, de datum waarop de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking is getreden. De verplichting tot betaling van het bij dwangbevel ingevorderde hoofdsom is immers vastgesteld ná de inwerkingtreding van de wet op 1 juli 2009. Hoewel het petitum van de dagvaarding nog lijkt uit te gaan van de voorheen in artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde mogelijkheid van verzet tegen de invordering van een verbeurde dwangsom bij de burgerlijke rechter, zal de rechtbank de vordering van [eiser] beschouwen als een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Naar huidig recht kan degene aan wie een dwangbevel is uitgevaardigd dat immers in een executiegeschil aan de burgerlijke rechter voorleggen.
4.2. Inzet van dit geding is de vraag of de gemeente bevoegd is om tot (voortzetting van de) executie van het ten laste van [eiser] uitgebrachte dwangbevel over te gaan. Zij heeft die bevoegdheid niet indien zij geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van die bevoegdheid. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren dwangbevel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na de uitvaardiging van het dwangbevel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
4.3. [eiser] stelt dat inning van de dwangsom als onrechtmatig moet worden gezien aangezien (een vertegenwoordiger van) de gemeente binnen de begunstigingstermijn ten overstaan van de Afdeling heeft verklaard dat zij niet langer de intentie heeft het gebruik van het perceel als tuin – zonder bebouwing – niet te willen toestaan. Daarmee zou de gemeente haar koers hebben gewijzigd, aldus [eiser].
4.4. De gemeente betwist dat er sprake is van een koerswijziging. Zij stelt dat de door de Afdeling in haar uitspraak van 24 november 2010 weergegeven uitspraak van de betreffende vertegenwoordiger van de gemeenteraad niet op deze wijze is gedaan en voor zover hij dit wel zou hebben gedaan, deze uitspraak ter zitting geen officieel standpunt van de gemeenteraad betreft. Voorts voert de gemeente ten verweer aan dat de onder 2.5 bedoelde uitspraak van de Afdeling uitsluitend betrekking had op het gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie C, nummer 5960 en geen betrekking had op het gedeelte met nummer 6017. Tenslotte voert de gemeente aan dat de situatie in strijd blijft met het bestemmingsplan, ondanks dat gedeeltelijke goedkeuring is onthouden aan het plangebied. Er hebben zich geen veranderingen voorgedaan in de (planologische) situatie ten opzichte van de situatie waarin het dwangsombesluit is opgelegd.
4.5. Vast staat dat het besluit van de gemeente van 23 maart 2010 op 31 augustus 2010 formele rechtskracht heeft gekregen zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat het dwangsombesluit rechtmatig is. Vast staat tevens dat [eiser] niet (tijdig) aan de gestelde last heeft voldaan waardoor hij een dwangsom van € 50.000,-- heeft verbeurd. Zoals de gemeente onweersproken heeft aangevoerd, had de gewraakte uitspraak van een vertegenwoordiger van de gemeente tijdens de zitting bij de Afdeling uitsluitend betrekking op één gedeelte van het perceel en kan [eiser] derhalve niet in de veronderstelling hebben verkeerd dat de gemeente ook beoogde voor het andere gedeelte van het perceel, dat binnen een ander bestemmingsplan valt, een tuinbestemming toe te staan. Bovendien heeft de gemeente direct na de uitspraak van de Afdeling bij brief van 7 december 2010 aan [eiser] duidelijk gemaakt dat de aanschrijving van kracht bleef en dat er derhalve van een koerswijziging geen sprake was, nog daargelaten de vraag of [eiser] na de zitting bij de Afdeling in redelijkheid heeft mogen begrijpen dat de gemeente daadwerkelijk van koers was veranderd. In ieder geval staat vast dat het te executeren dwangbevel niet op een juridische of feitelijke misslag berust. Evenmin is gesteld of gebleken dat de executie van het dwangbevel op grond van na de uitvaardiging van dat dwangbevel aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan.
4.6. Gelet op het voorgaande, alsmede de omstandigheid dat [eiser] reeds meer dan zes maanden uitstel heeft gekregen om aan de last te voldoen, dient te worden geoordeeld dat zich geen omstandigheden voordoen die schorsing van of een verbod tot de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 16 maart 2011 rechtvaardigen, zodat de daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.464,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.464,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.