Parketnummers : 05/900995-10 en 05/701309-11 (ttrz dd 7 maart 2012 gevoegd)
Data zittingen : 17 mei 2011, 9 augustus 2011, 26 oktober 2011, 18 januari 2012 en
7 maart 2012
Datum uitspraak : 21 maart 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in PI Arnhem – De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16 te Arnhem.
Raadsman : mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank op 26 oktober 2011 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, onder parketnummer 05/900995-10 ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met
31 december 2009 te Millingen aan de Rijn en/of te Nijmegen en/of elders, in elk geval (telkens) in Nederland en/of te Elten, in elk geval (telkens) in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
een ander, te weten, D. [slachtoffer1]
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer1],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, die [slachtoffer1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan welde onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
die [slachtoffer1] heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, met het oogmerk die
[slachtoffer1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer1],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie die [slachtoffer1] heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (één of meermalen)
-Tegen die [slachtoffer1] gezegd dat er veel geld te verdienen was in de prostitutie en/of
-een (seks)advertentie over die [slachtoffer1] op internet gezet (Speurders.nl) en/of (een) (naakt)foto('s) van die [slachtoffer1] gemaakt en/of deze (naakt)foto('s) bij de advertentie gezet en/of
-die [slachtoffer1] gehuisvest en/of klanten bij hen thuis laten ontvangen en/of
-die [slachtoffer1] naar klanten gebracht en/of
-die [slachtoffer1] naar een (seks)club (Casa Rossa) in Duitsland gebracht en/of laten brengen en/of over de grens gebracht en/of laten brengen en/of medegenomen en/of laten medenemen, om als prostituee te gaan werken in voornoemde club, (terwijl zij geen Duits sprak) en/of
-gecontroleerd hoeveel klanten die [slachtoffer1] had en/of de werktijden van die [slachtoffer1] bepaald en/of de telefoon van die [slachtoffer1] gecontroleerd -het door [slachtoffer1] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend) voor zijn eigen gebruik en/of van dit geld een grote hoeveelheid goederen gekocht - onder meer een motor en/of speakers - en/of
-tegen die [slachtoffer1] gezegd dat als ze niet zou gaan werken ze een probleem zou hebben en/of
-tegen die [slachtoffer1] gezegd dat hij aan de dochter van die [slachtoffer1] zou vertellen dat ze de hoer speelde als die [slachtoffer1] niet door zou gaan met werken en/of
-Die [slachtoffer1] mishandeld door die [slachtoffer1] te slaan en/of te schoppen tegen het lichaam en/of aan de haren te trekken en/of bij de keel te pakken en/of de keel dicht te drukken en/of tegen een muur te duwen en/of drukken en/of van een trap en/of op de grond te gooien en/of in het lichaam te knijpen en/of
-Die [slachtoffer1] bedreigd door die [slachtoffer1] een mes te tonen en/of een mes langs haar keel te halen en/of tegen haar keel te zetten en/of te zeggen dat hij haar gaat afmaken / vermoorden / verminken en/of dat hij haar in stukjes gaat snijden en/of dat hij haar hondje pijn ging doen en/of
-de deur van de woning van die [slachtoffer1] ingetrapt en/of
-die [slachtoffer1] tegen haar wil seks met hem, verdachte, laten hebben en/of
-de telefoon van die [slachtoffer1] afgenomen en/of die [slachtoffer1] meerdere dagen opgesloten op een (slaap)kamer en/of de laptop van die [slachtoffer1] afgenomen en/of
-een geldbedrag van 16.000 euro, althans een groot geldbedrag van de rekening van die [slachtoffer1] gehaald en/of de bankpas van die [slachtoffer1] afgenomen en/of in beheer gehouden
-de brommobiel van die [slachtoffer1] verkocht en/of die [slachtoffer1] gedwongen haar brommobiel te verkopen en/of
-die [slachtoffer1] gedwongen meerdere telefoonabonnementen af te sluiten en/of gedwongen de rekening te betalen;
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer1] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn mededaders heeft kunnen bieden;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met
31 december 2009 te Millingen aan de Rijn, althans (telkens) in Nederland
(telkens) opzettelijk mishandelend D. [slachtoffer1] meerdere malen, althans eenmaal met kracht
-tegen het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of
-aan haar haren heeft getrokken en/of
-bij de keel heeft gepakt en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of
-tegen het lichaam heeft geduwd en/of gedrukt en/of
-van een trap en/of op de grond heeft gegooid en/of
-in het lichaam heeft geknepen
waardoor (telkens) deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met
31 december 2009 te Millingen aan de Rijn, althans in Nederland (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) D. [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1], hebbende verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer1] gebracht en/of bewogen en/of geduwd
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte
-die [slachtoffer1] met kracht bij de keel heeft gepakt en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of
-die [slachtoffer1] met zijn armen (klem)vast heeft gehouden en/of die [slachtoffer1] heeft vastgebonden (met linten) en/of
-die [slachtoffer1] heeft meegesleurd en/of
-die [slachtoffer1] heeft geslagen over haar hele lichaam
en/of (aldus) voor die [slachtoffer1] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met
31 december 2007 te Millingen aan de Rijn en/of te Nijmegen en/of elders, in elk geval (telkens) in Nederland en/of te Elten, in elk geval (telkens) in Duitsland,
een ander, te weten, M. [slachtoffer2]
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer2],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere omstandigheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, die [slachtoffer2] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan welde onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
die [slachtoffer2] heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, met het oogmerk die [slachtoffer2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer2],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie die [slachtoffer2] heeft bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft verdachte (één of meermalen)
-gedreigd openbaar te maken dat zij een valse aangifte had gedaan en/of andere bedreigingen geuit in de richting van die [slachtoffer2] en/of haar familie en/of
-tegen die [slachtoffer2] gezegd dat ze in de prostitutie moest gaan werken en/of
-een (seks)advertentie over die [slachtoffer2] op internet gezet (Speurders.nl) en/of (een) (naakt)foto('s) van die [slachtoffer2] gemaakt en/of deze (naakt)foto('s) bij de advertentie gezet en/of (naakt)foto's van die [slachtoffer2] verspreid en/of
-die [slachtoffer2] naar klanten gebracht en/of
-die [slachtoffer2] naar een (seks)club (Casa Rossa) in Duitsland gebracht en/of laten brengen en/of over de grens gebracht en/of laten brengen en/of medegenomen en/of laten medenemen, om als prostituee te gaan werken in voornoemde club en/of
-het door [slachtoffer2] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels)
aangewend) voor zijn eigen gebruik en/of
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer2] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn mededaders heeft kunnen bieden;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met
31 december 2005 te Millingen aan de Rijn en/of te Bemmel, in elk geval (telkens) in Nederland (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) A. [slachtoffer3] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die A.[slachtoffer3], hebbende verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer3] gebracht en/of zijn vingers en/of handen en/of een elektrische tandenborstel in de vagina van die [slachtoffer3] gebracht en/of geduwd en/of bewogen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte
-die [slachtoffer3] met kracht bij de keel heeft gepakt en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of
-de rolluiken heeft dichtgedaan en/of de afstandsbediening van die rolluiken in zijn zak heeft gedaan (zodat die [slachtoffer3] niet wegkon) en/of
-die [slachtoffer3] heeft vastgehouden bij haar armen en/of haar armen op de rug heeft gedraaid en/of die [slachtoffer3] aan haar haren heeft vastgehouden en/of
-die [slachtoffer3] heeft geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
-die [slachtoffer3] gedurende hun relatie meerdere malen en/of langdurig heeft mishandeld
en/of (aldus) voor die [slachtoffer3] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met
31 december 2005, te Millingen aan de Rijn en/of te Bemmel, in elk geval (telkens) in Nederland,
(telkens) opzettelijk mishandelend A. [slachtoffer3] meerdere malen, althans eenmaal met kracht
-tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
-tegen het lichaam heeft getrapt
waardoor (telkens) deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 mei 2000 te Harderwijk en/of te Millingen aan de Rijn, in elk geval (telkens) in Nederland
een ander, te weten A.M. [slachtoffer4]
door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht,
dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander daardoor in de prostitutie belandt
immers heeft hij verdachte, meermalen, althans eenmaal
-die [slachtoffer4] gedwongen, althans bewogen, zijn, verdachtes, auto te kopen en/of daartoe een aflossingsregeling met die [slachtoffer4] afgesproken van een (wekelijks) bedrag (van 675 en/of 875 gulden) en/of
-die [slachtoffer4] gedwongen, althans bewogen (grote) geldbedragen aan hem verdachte af te betalen - onder meer geld van de rekening van de zoon van die [slachtoffer4] en/of een doorlopend krediet op naam van die [slachtoffer4] - en/of
-tegen die [slachtoffer4] gezegd dat ze in de prostitutie moest gaan werken indien ze de aflossingsbedragen niet kon voldoen en/of gezegd dat ze een (seks)advertentie moest plaatsen en/of een (seks)advertentie voor die [slachtoffer4] opgesteld en/of
-tegen die [slachtoffer4] gezegd dat deze aflossingsbedragen ook dienden als beschermingsgelden en/of
-gecontroleerd hoeveel klanten die [slachtoffer4] had en/of hoeveel geld ze daarmee verdiende en/of de werktijden van die [slachtoffer4] als prostituee bepaald en/of
-het door [slachtoffer4] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik en/of die [slachtoffer4] gedwongen goederen van hem te kopen en/of auto's op haar naam te zetten en/of
-die [slachtoffer4] tegen haar wil seks met hem, verdachte, laten hebben en/of
-die [slachtoffer4] bedreigd met de woorden " ik zet jou en je kind een pistool op het hoofd en schiet je/jullie dood" en/of "ik doe je familie wat aan" en/of
-die [slachtoffer4] gedreigd haar familie te vertellen wat voor werk zij deed en/of
-die [slachtoffer4] constant gecontroleerd en/of tegen die [slachtoffer4] gezegd dat hij iemand voor haar deur had staan die haar in de gaten hield en/of die [slachtoffer4] 's nachts gebeld en/of briefjes door de brievenbus gedaan wanneer [slachtoffer4] niet thuis was en/of
-tegen die [slachtoffer4] gezegd dat hij een groot geldbedrag moest betalen omdat hij anders zijn kind niet meer mocht zien en/of
-die [slachtoffer4] gedwongen, althans bewogen geld te verduisteren bij haar toenmalige werkgever [naam werkgever], door tegen die [slachtoffer4] te zeggen dat ze geld naar zijn rekening over moest maken en/of die [slachtoffer4] te bedreigen dat als ze dit niet zou doen, hij een pistool op het hoofd van haar kind zetten en haar familie.
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer4] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn mededaders heeft kunnen bieden;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 mei 2000 te Harderwijk en/of te Millingen aan de Rijn, in elk geval (telkens) in Nederland
(telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) A.M. van [slachtoffer4] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die A.M. [slachtoffer4], hebbende verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer4] gebracht en/of bewogen en/of geduwd
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte
-die [slachtoffer4] met kracht bij de keel heeft gepakt en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of
-die [slachtoffer4] met zijn armen en/of zijn benen vast heeft gehouden en/of in bedwang heeft gehouden
en/of (aldus) voor die [slachtoffer4] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 31 december 2009 te Millingen aan de Rijn, althans (telkens) in Nederland (telkens) van een voorwerp, te weten grote hoeveelheden chartaal geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld, voorhanden had, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs had (moeten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf en/of
(telkens) een voorwerp, te weten grote hoeveelheden chartaal geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte wist, althans rederlijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
immers heeft verdachte (met voornoemde wetenschap)
-(telkens) grote geldbedragen en/of goederen verworven en/of omgezet en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad
Aan verdachte is voorts, onder parketnummer 05/701309-11, ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks 27 januari 2005 tot en met 31 januari 2011 te Millingen aan de Rijn, in elk geval (telkens) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
- te weten (telkens) een inkomstenformulier van de gemeente Millingen aan de Rijn ten behoeve van een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, waarop opgave moest worden gedaan van (onder meer) wijzigingen in zijn, verdachtes, woonsituatie en/of gezinssamenstelling en/of inkomsten uit arbeid en/of andere inkomsten en/of andere zaken die van belang zijn voor de verlening van bijstand of de voortzetting van verleende bijstand - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk op een of meer van voornoemde formulier(en) niet ingevuld en/of vermeld
dat hij, verdachte,
- in de periode van 1 september 2005 tot en met 6 februari 2007 en/of 12 mei 2007 tot en met 31 maart 2009, een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand, heeft gevoerd met mevrouw D. [slachtoffer1] en/of
- in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2009 inkomsten heeft genoten uit prostitutiewerkzaamheden van een of meer vrouwen en/of
- in de periode 2 december 2009 tot en met 20 januari 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van mevrouw [slac[naam] en/of
- in de periode van 16 december 2009 tot en met 24 augustus 2010 inkomsten heeft genoten uit pensioenfondsen en/of
- in de periode van 19 mei 2006 tot en met 6 augustus 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van de Belastingdienst en/of
- in de periode van 27 januari 2005 tot en met 31 januari 2011 meerdere voertuigen op zijn, verdachtes, naam heeft gesteld en/of in bezit heeft gehad
en/of (telkens) die/dat formulier(en) ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks 27 januari 2005 tot en met 31 januari 2011 te Millingen aan de Rijn, in elk geval (telkens) in Nederland,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet Werk en Bijstand,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft hij verdachte (telkens) opzettelijk in strijd met eerder genoemde verplichting verzwegen dat hij verdachte,
- in de periode van 1 september 2005 tot en met 6 februari 2007 en/of 12 mei 2007 tot en met 31 maart 2009, een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand, heeft gevoerd met mevrouw D. [slachtoffer1] en/of
- in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2009 inkomsten heeft genoten uit prostitutiewerkzaamheden van een of meer vrouwen en/of
- in de periode 2 december 2009 tot en met 20 januari 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van mevrouw [slachtoffer5] en/of
- in de periode van 16 december 2009 tot en met 24 augustus 2010 inkomsten heeft genoten uit pensioenfondsen en/of
- in de periode van 19 mei 2006 tot en met 6 augustus 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van de Belastingdienst en/of
- in de periode van 27 januari 2005 tot en met 31 januari 2011 meerdere voertuigen op zijn, verdachtes, naam heeft gesteld en/of in bezit heeft gehad;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 7 maart 2012 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. N. van Schaik voornoemd.
Als benadeelde partijen zijn ter terechtzitting verschenen:
- D.L.Y. [slachtoffer1] met mr. M. Baltus (ter vervanging van mr. C.C. Peterse);
- A. [slachtoffer3] met mr. J.M. Stad; en
- A.M. [slachtoffer4] met mr. L. van Sommeren.
De officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Parketnummer 05/900995-10, feit 4
Ter terechtzitting van 17 mei 2011 heeft de raadsman van verdachte het (preliminaire) verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een gedeelte van feit 4 inmiddels verjaard is. Ter terechtzitting van 9 augustus 2011 heeft de verdediging ter nadere toelichting gesteld dat bij feit 4 sprake is van een feit dat na zes jaar verjaard is en dat de verjaring op 31 januari 2011 is gestuit, zodat de feiten uit de periode voor 31 januari 2005 verjaard zijn.
Aan verdachte is onder feit 4 het (meermalen) verkrachten en mishandelen van A. [slachtoffer3] ten laste gelegd in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005. Ingevolge artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht wordt verkrachting gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. Op grond van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mishandeling gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Artikel 70, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in zes jaren voor misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld (onder sub 2) en in twintig jaren voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan tien jaren is gesteld (onder sub 4). Op grond van artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht vangt de termijn van verjaring, bij delicten als in het onderhavige geval aan de orde, aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voorts bepaalt artikel 72, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dat iedere daad van vervolging de verjaring stuit. Het tweede lid bepaalt dat na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt.
De rechtbank is, gelet op HR 16 september 2008, LJN BD3701, van oordeel dat de vordering inbewaringstelling van 3 februari 2011 als eerste daad van vervolging geldt. De verjaring is ter zake van de onder 4 genoemde feiten aldus gestuit op deze datum. Dit betekent dat ten aanzien van de ten laste gelegde verkrachting(en) geen sprake is van verjaring, maar dat voor de ten laste gelegde mishandeling(en) geldt dat het recht op strafvervolging voor wat betreft de periode vóór 3 februari 2005 is vervallen door verjaring. In zoverre zal de officier van justitie dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar vervolging.
Parketnummer 05/900995-10, feit 5
De rechtbank overweegt ambsthalve dat de officier van justitie naar haar oordeel ter zake van het feit als ten laste gelegd onder 5 eveneens deels niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging, namelijk voor zover het ten laste gelegde ziet op de periode voor
3 februari 1999. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De tenlastelegging ziet op artikel 250ter, lid 1 sub 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van deze bepaling wordt mensenhandel gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder sub 3, van het Wetboek van Strafrecht vervalt in een dergelijk geval, waarin op een misdrijf een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren (maar minder dan tien jaren) is gesteld, het recht tot strafvordering door verjaring binnen twaalf jaren. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is de rechtbank van oordeel dat de vordering inbewaringstelling van 3 februari 2011 als eerste daad van vervolging geldt en dat daarmee de verjaring op deze datum is gestuit. Dit betekent dat voor het ten laste gelegde onder 5 geldt dat het recht op strafvervolging voor wat betreft de periode vóór 3 februari 1999 is vervallen door verjaring.
Parketnummer 05/701309-11, feit 1 en feit 2
Ter terechtzitting van 26 oktober 2011 is door de raadsman van verdachte het (preliminaire) verweer gevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van de feiten 1 en 2 onder parketnummer 05/701309-11 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Nu in de onderhavige zaak op 18 februari 2011 een gerechtelijk vooronderzoek is geopend, waaraan op 4 april 2011 uitvoering is gegeven, en pas op 27 september 2011 de dagvaarding met parketnummer 05/701309-11 is uitgebracht terwijl deze feiten naar de mening van de raadsman blijkens de tekst van de tenlastelegging worden geacht deel uit te maken van het feitencomplex waarop het gerechtelijk vooronderzoek betrekking had, is sprake van strijd met artikel 244, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, aldus de verdediging.
Artikel 244, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt, voor zover van belang, dat een officier van justitie in het geval een gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgevonden, uiterlijk binnen twee maanden nadat het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten de verdachte bericht. Dit bericht kan een kennisgeving zijn inhoudende dat verdachte ter zake van het feit waarop het onderzoek betrekking had niet verder zal worden vervolgd, dan wel dat ‘in verband met dat onderzoek tot verdere vervolging van enig bepaald omschreven feit zal worden overgegaan’. Ook kan de officier van justitie de verdachte dagvaarden ter terechtzitting (of verdachte een strafbeschikking uitreiken of toezenden).
De officier van justitie heeft op 3 februari 2011, onder parketnummer 05/900995-10, een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd ten behoeve van het horen van getuige [slachtoffer2]
‘over de verdenking als omschreven onder 3’ (mensenhandel [slachtoffer2]) en ‘haar rol in de verdenking omschreven onder 1’ (mensenhandel [slachtoffer1]). De rechtbank is, anders dan de raadsman van verdachte, van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat dit gerechtelijk vooronderzoek mede betrekking heeft gehad op de feiten als ten laste gelegd onder parketnummer 05/701309-11. Niet alleen duidt de tekst van de vordering gvo en de (parket)nummering daarop: de rechtbank acht voorts redengevend dat aan [slachtoffer2] geen vragen zijn gesteld, gericht op het achterhalen van door verdachte voor de uitkeringsinstantie verzwegen inkomsten. [slachtoffer2] heeft daar evenmin uit zichzelf (spontaan) over verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 244, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dan ook niet van toepassing voor wat betreft de feiten als ten laste gelegd onder parketnummer 05/701309-11, zodat het betoog van de raadsman van verdachte - dat de officier van justitie voor de bedoelde feiten niet-ontvankelijk is in haar vervolging - geen doel treft.
3. De beslissing inzake het bewijs
Parketnummer 05/900995-10
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte en D.L.Y. [slachtoffer1] (hierna [slachtoffer1]) hebben elkaar in 2005 leren kennen. Op enig moment kregen [slachtoffer1] en verdachte een relatie die (in ieder geval) tot in september 2009 heeft geduurd. [slachtoffer1] heeft vanaf september 2005 tot maart 2009 samengewoond met verdachte. Verdachte heeft [slachtoffer1] een aantal malen naar (seks)club Casa Rossa in Elten, Duitsland, gebracht.
In de periode van 30 augustus 2006 tot en met 2 november 2006 stonden onder de ‘[naam]’ (bijnaam) ‘[naam]’ een zevental advertenties op ‘speurders.nl’ waarin seksuele diensten worden aangeboden en in drie van de zeven advertenties worden de diensten van ‘[naam]’ of ‘[naam]’ aangeboden in Nijmegen en omgeving . Van één van de zeven advertenties zijn de plaatsing en omhoog plaatsing betaald vanaf een ING-bankrekening van verdachte. [slachtoffer1] werkte onder de naam ‘[naam]’ in de prostitutie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten als ten laste gelegd onder 1 wettig en overtuigend bewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat verdachte het oogmerk van uitbuiting had; [slachtoffer1] dwong en bewoog tot het werken in de prostitutie in Nederland; haar naar Duitsland bracht om in de prostitutie te werken en haar opbrengsten uit de prostitutie opeiste, waardoor hij voordeel heeft genoten uit de uitbuiting. Voor bewuste en nauwe samenwerking met [slachtoffer2] is naar het oordeel van de officier van justitie geen bewijs.
Ten aanzien van de mishandeling is de officier van justitie van mening dat deze voor de hele ten laste gelegde periode bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend deze feiten te hebben gepleegd.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde onder 1.
De raadsman heeft betoogd dat [slachtoffer1] vrijwillig een maand of zes in de prostitutie heeft gewerkt en verdachte haar behulpzaam is geweest door onder meer te chauffeuren naar afspra-ken en het af en toe plaatsen van advertenties. Naar zijn mening ontbreekt ieder (overtuigend) bewijs dat verdachte [slachtoffer1] tot prostitutie zou hebben gedwongen. In dat kader acht hij mede van belang dat [slachtoffer1], nadat zij haar werkzaamheden bij Casa Rossa had beëindigd, nog jaren een relatie met verdachte heeft gehad zonder prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Voorts kan het volgens de raadsman best zijn dat verdachte meer dan gebruikelijk van het door [slachtoffer1] verdiende geld gebruik heeft gemaakt, maar valt dit naar zijn mening hoogstens als gemakzucht c.q. klaploperij te typeren en niet als uitbuiting.
Ook ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling ontbreekt naar de mening van de raadsman objectief (ondersteunend) bewijsmateriaal. Illustratief acht hij dat [slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte haar arm heeft gebroken, maar dat alle aanwezige medische informatie volledig subjectief is.
De beoordeling door de rechtbank
De onder 1 ten laste gelegde mensenhandel
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer1] (seksueel) heeft uitgebuit, met dien verstande dat het een kortere periode betrof dan door de officier van justitie ten laste is gelegd, namelijk de periode van 1 januari 2006 tot en met 5 november 2006.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat zij vanaf begin 2006 in de escort heeft gewerkt tot ze in de club (Casa Rossa) ging werken , dat zij 4-5 maanden in Casa Rossa heeft gewerkt en dat zij is gestopt met haar escortwerkzaamheden toen er een email kwam waarin gedreigd werd bekend te maken dat [slachtoffer1] als hoer/escort werkt. Deze email werd op 5 november 2006 verzonden. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [slachtoffer1] ook in de daarvoor en daarna gelegen periode nog door verdachte is uitgebuit op de wijze als bedoeld in artikel 273a (oud), eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk artikel 273f, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat de rechtbank verdachte ter zake daarvan zal vrijspreken. In het hiernavolgende zal een en ander nader worden toegelicht.
Bij de plaatsing van de advertenties is gebruik gemaakt van het e-mailadres [naam]. Zowel [slachtoffer1] als verdachte hebben verklaard dat dit emailadres ook door verdachte werd gebruikt. Eén van de advertenties is van de rekening van verdachte betaald (zoals blijkt uit de vaststaande feiten) en verdachte heeft verklaard dat hij voornoemde advertenties op speurders.nl heeft geplaatst . [slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte dit tegen haar wil deed. Zij heeft verklaard dat verdachte naaktfoto’s van haar heeft gemaakt aan de Rijn met het doel deze ten behoeve van de escort op het internet te plaatsen en dat hij deze foto’s ook daadwerkelijk op speurders.nl heeft geplaatst . De stelling van verdachte ter terechtzitting dat hij geen advertenties heeft geplaatst en dat [slachtoffer1] (in zijn computer) bij zijn gegevens kon komen en de betaling kon verrichten, is naar het oordeel van de rechtbank – mede gezien de eerdere verklaring van verdachte op dit punt – niet aannemelijk geworden.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte haar en [slachtoffer2] naar de klanten bracht die via speurder.nl bij hen terechtkwamen. Verdachte bleef dan in de buurt of op de hoek wachten. Ook [slachtoffer2] heeft verklaard dat verdachte, toen [slachtoffer1] en zij escortwerkzaamheden deden, optrad als chauffeur en bleef wachten in de auto. Verdachte gaf haar opdracht om naar klanten te gaan. Als [slachtoffer1] weigerde, zei verdachte dat – als ze het niet zou doen – ze een probleem zou krijgen. [slachtoffer1] heeft op deze wijze klanten gehad vanaf begin 2006 tot ze in de club (Casa Rossa) ging werken.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte haar (terwijl ze geen Duits spreekt ) heeft gezegd te gaan werken in club Casa Rossa, zodat ze veel geld zou verdienen. Als [slachtoffer1] het niet deed, zou hij tegen haar dochter zeggen dat ze een hoer was. [slachtoffer1] heeft voorts verklaard dat zij gemiddeld 9 uren per week moest werken en in het weekend langer. Als ze niet wilde, werd ze daartoe gedwongen. Als [slachtoffer1] een dag geen klanten had gehad, werd ze bij thuiskomst door verdachte uitgescholden en geslagen. Dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting van 7 maart 2012 heeft gesteld, niet wist dat Casa Rossa een seksclub was, wordt door de rechtbank niet geloofwaardig geacht.
[slachtoffer1] heeft verder verklaard dat ze niets kreeg van het geld dat ze in de prostitutie verdiende, omdat verdachte van dit geld een TomTom kocht, dingen voor zijn huis en boodschappen. Ze gaf het aan verdachte. Ook [slachtoffer2] heeft verklaard dat [slachtoffer1] en zij het geld van de escort naderhand aan verdachte af moesten geven. Ook het geld van Casa Rossa moest [slachtoffer1] aan verdachte afgeven.
Getuige [getuige1] heeft verklaard dat verdachte over [slachtoffer1] tegen hem had gezegd: ‘kijk zij werkt voor mij’ en “Dit is mijn slaaf” . Getuige [slachtoffer2] heeft verklaard dat [slachtoffer1] door verdachte is gedwongen in de prostitutie te werken. [slachtoffer1] vaak moest huilen en [slachtoffer1] heeft tegen [slachtoffer2] gezegd dat ze het niet wilde. [slachtoffer1] heeft daarover zelf verklaard dat verdachte haar dwong te werken in de escort en de club door haar te slaan en te dreigen dat hij haar wat aan zou doen. [slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte haar heeft bedreigd met een mes door deze langs haar keel te halen en te zeggen dat hij haar af ging maken. Toen [slachtoffer2] verdachte vertelde dat [slachtoffer1] in de club gestopt was, pakt hij een vleesmes en hield dat tegen de keel van [slachtoffer1], zei dat hij haar helemaal ging verminken, ging afmaken. Hij zou haar vermoorden en in stukjes snijden en haar hondje pijn doen. Gelet op deze verklaringen volgt de rechtbank de stelling van de raadsman van verdachte, dat [slachtoffer1] vrijwillig in de prostitutie zou hebben gewerkt en haar daar slechts behulpzaam bij zou zijn geweest, niet.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat zij in de daaropvolgende periode, vanaf een week of twee weken nadat zij was gestopt in Casa Rossa, van verdachte - in zijn woning - ook seks moest hebben met mannen die verdachte meebracht. Nu er geen andere verklaringen of bewijsmiddelen zijn die dit verhaal van [slachtoffer1] ondersteunen, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte haar ook in de periode nadat [slachtoffer1] haar werkzaamheden bij Casa Rossa had beëindigd, nog heeft gedwongen tot prostitutie. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Voorts heeft [slachtoffer1], over de periode na de gedwongen prostitutie in Casa Rossa, nog verklaard over andere vormen van uitbuiting door verdachte. Te denken valt aan de verklaring van [slachtoffer1] dat verdachte haar deur zou hebben ingetrapt als hij seks met haar wilde hebben en zij de deur niet open deed; hij [slachtoffer1] haar telefoon en laptop zou hebben afgenomen; hij haar meerdere dagen zou hebben opgesloten; haar zou hebben gedwongen meerdere telefoonabonnementen af te sluiten en rekeningen te betalen en haar bankpas zou hebben afgenomen en in zijn beheer zou hebben gehouden. Anders dan voor de gedwongen prostitutie met derden is hiervoor, naast de verklaringen van [slachtoffer1] zelf, geen wettig bewijs aanwezig. Ten aanzien van de stelling van [slachtoffer1] dat verdachte grote geldbedragen van de rekening van [slachtoffer1] heeft gehaald, merkt de rechtbank op dat weliswaar door [getuige1] is verklaard dat hij er getuige van was dat verdachte heeft gepind met de bankpas van [slachtoffer1], maar dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat verdachte daadwerkelijk grote geldbedragen tegen de wil van [slachtoffer1] van de rekening van [slachtoffer1] heeft gehaald. Temeer nu [slachtoffer1] en verdachte in die periode een relatie hadden en niet uit te sluiten valt dat [slachtoffer1] haar pinpas enkele malen vrijwillig aan verdachte heeft afgestaan, hetgeen – zoals de raadsman van verdachte terecht heeft opgemerkt – veeleer als ‘klaploperij’ moet worden aangemerkt. Daarnaast merkt dat rechtbank ten aanzien van de brommobiel van [slachtoffer1] nog op dat (naam)die het voertuig gekocht geeft, weliswaar verklaard heeft dat de vrouw deze aanvankelijk niet wilde verkopen en de man wel, maar ook dat zij het korte tijd later wel over de verkoop eens waren. Ook hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid, zoals [slachtoffer1] heeft verklaard, dat verdachte de brommobiel van [slachtoffer1] heeft verkocht dan wel haar heeft gedwongen deze te verkopen. De rechtbank zal verdachte ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van de stelling van [slachtoffer1] dat zij tegen haar wil seks moest hebben met verdachte wordt verwezen naar het ten laste gelegde onder feit 2. Daarnaast wordt voor wat betreft het slaan, schoppen, aan de haren trekken, bij de keel pakken, de keel dichtknijpen, het tegen de muur duwen en drukken, het op de grond gooien en het knijpen, verwezen naar hetgeen hieronder in het kader van de ten laste gelegde mishandeling wordt opgemerkt.
De onder 1 ten laste gelegde mishandeling
De rechtbank achtwettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer1] meermalen door verdachte is mishandeld, maar over een kortere periode dan ten laste is gelegd, te weten in de periode van 15 september 2005 tot en met 30 september 2009.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte en zij sinds 1 september 2005 een relatie hadden en verdachte na de eerste veertien dagen van hun relatie vreemd begon te doen. Als ze morste met het inschenken van de koffie dan pakte hij haar hard bij haar arm. Ook pakte hij haar bij haar haren beet, schopte hij haar, pakte hij haar met twee handen bij de keel, drukte hij haar tegen de muur en sloeg hij haar overal waar hij haar raken kon. Voorts heeft [slachtoffer1] verklaard dat verdachte van wurgseks hield, dat hij haar bij de keel vastpakte met twee handen en dan zodanig hard kneep dat zij geen lucht meer kreeg. Ze vertelde hem (huilend) dat ze dat niet fijn vond, maar hij bleef ermee doorgaan. In 2006 heeft verdachte [slachtoffer1] beetgepakt en tegen de muur gedrukt. Toen [slachtoffer2] verdachte in 2006 vertelde dat [slachtoffer1] was gestopt met het werk in de club sloeg verdachte haar en legde hij zijn handen om haar nek. Nadat [slachtoffer1] was gestopt met werken in de club wilde [slachtoffer1] met verdachte in relatietherapie. Hierop heeft hij haar tot bloedens toe geslagen en geschopt.
Ook trok hij haar aan haar haren. In 2009 heeft verdachte [slachtoffer1] tegen de grond geslagen en haar, toen zij op grond lag, geschopt. In september-oktober 2009 heeft [slachtoffer1] de relatie met verdachte verbroken. Verdachte heeft verklaard dat hun relatie in november 2009 is geëindigd. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte en [slachtoffer1] dus in ieder geval tot en met september 2009 een relatie hebben gehad.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [slachtoffer1] over de mishandelingen worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige1] dat hij blauwe plekken heeft gezien bij [slachtoffer1] en dat hij zich kan herinneren dat [slachtoffer1] in de zomer van 2009 een blauwe plek had op haar bovenarm en raar liep met haar hand in de rug. [slachtoffer1] heeft hem toen gezegd dat ze snel blauwe plekken krijgt en tegen de deurpost is gelopen.
Verder heeft [slachtoffer1] tegen verschillende personen verklaard dat zij mishandeld werd door verdachte. Deze verklaringen vormen naar het oordeel van de rechtbank ondersteunend bewijs. Getuige [getuige2] heeft verklaard dat [slachtoffer1] haar daar eind 2009 of begin 2010 telefonisch over heeft verteld en dat ze, in tegenstelling tot anders, niet blij grappig maar down en emotioneel klonk . Getuige [getuige3] heeft verklaard dat [slachtoffer1] hem op 19 september 2009 over de mishandelingen heeft ingelicht. Hij heeft ook verklaard dat hem is opgevallen dat [slachtoffer1] schrikkerig is, veel is afgevallen, de deur bijna niet meer uitkomt en geen sociale contacten heeft. Daarnaast heeft ook getuige [getuige1] verklaard dat [slachtoffer1] hem over de mishandelingen heeft verteld.
Voorts blijkt ook uit een uitdraai van het medische dossier van [slachtoffer1] dat zij op
31 augustus 2006 bij een arts heeft gemeld dat zij wordt mishandeld in haar huidige relatie en dat zij zich op 3 oktober 2006 heeft gemeld bij een arts en het advies heeft gekregen naar een ander verblijfadres te gaan dan wel een Blijf van mijn Lijf huis . Dit laatste is in overeenstemming met de verklaring van [slachtoffer2] bij de rechter-commissaris dat [slachtoffer1] haar heeft gezegd dat verdachte haar heeft mishandeld en dat zij samen naar de huisarts zijn gegaan en navraag hebben gedaan naar een Blijf van mijn Lijf huis.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 5 november 2006 te Millingen aan de Rijn en/of te Nijmegen en/of elders, (telkens) in Nederland en te Elten,
een ander, te weten, D. [slachtoffer1]
door dwang en geweld en één of meer (andere) feitelijkheden en door dreiging met geweld en andere feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, heeft vervoerd, gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer1],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en één of meer (andere) feitelijkheden en door dreiging met geweld en andere feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, die [slachtoffer1] heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten dan wel de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist dat die [slachtoffer1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten,
die [slachtoffer1] heeft medegenomen, met het oogmerk die [slachtoffer1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer1],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en één of meer (andere) feitelijkheden en door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie die [slachtoffer1] heeft bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft verdachte (één of meermalen)
-Tegen die [slachtoffer1] gezegd dat er veel geld te verdienen was in de prostitutie en
-een (seks)advertentie over die [slachtoffer1] op internet gezet (Speurders.nl) en een naaktfoto's van die [slachtoffer1] gemaakt en deze naaktfoto's bij de advertentie gezet en
-die [slachtoffer1] naar klanten gebracht en
-die [slachtoffer1] naar een (seks)club (Casa Rossa) in Duitsland gebracht en/of laten brengen en/of over de grens gebracht en/of laten brengen en/of medegenomen en/of laten medenemen, om als prostituee te gaan werken in voornoemde club, (terwijl zij geen Duits sprak) en
-gecontroleerd hoeveel klanten die [slachtoffer1] had en de werktijden van die [slachtoffer1] bepaald en -het door [slachtoffer1] verdiende geld ingenomen en (deels) aangewend) voor zijn eigen gebruik en van dit geld een grote hoeveelheid goederen gekocht en
-tegen die [slachtoffer1] gezegd dat als ze niet zou gaan werken ze een probleem zou hebben en
-tegen die [slachtoffer1] gezegd dat hij aan de dochter van die [slachtoffer1] zou vertellen dat ze de hoer speelde als die [slachtoffer1] niet door zou gaan met werken en
-Die [slachtoffer1] mishandeld door die [slachtoffer1] te slaan en te schoppen tegen het lichaam en aan de haren te trekken en bij de keel te pakken en de keel dicht te drukken en tegen een muur te duwen en drukken en op de grond te gooien en in het lichaam te knijpen en
-Die [slachtoffer1] bedreigd door die [slachtoffer1] een mes te tonen en een mes langs haar keel te halen en tegen haar keel te zetten en te zeggen dat hij haar gaat afmaken / vermoorden / verminken en dat hij haar in stukjes gaat snijden en dat hij haar hondje pijn ging doen en
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer1] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden;
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 15 september 2005 tot en met 30 september 2009 te Millingen aan de Rijn,
(telkens) opzettelijk mishandelend D. [slachtoffer1] meerdere malen, met kracht
-tegen het lichaam heeft geslagen en geschopt en
-aan haar haren heeft getrokken en
-bij de keel heeft gepakt en de keel heeft dichtgeknepen en
-tegen het lichaam heeft geduwd en gedrukt en
-op de grond heeft gegooid en
-in het lichaam heeft geknepen
waardoor (telkens) deze pijn heeft ondervonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank overweegt dat, in het algemeen, zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook hier was dit het geval. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer als wettig bewijsmiddel voor handen zijn. Op grond van het bepaalde in art. 342, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, is echter de enkele verklaring van één getuige (in casu dan het slachtoffer) in beginsel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoen-de wettig bewijs kan opleveren. Uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting moet de rechter onverminderd de overtuiging krijgen dat het feit gepleegd is, zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn moet de rechter extra voorzichtig zijn om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit gepleegd is.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte haar, voordat zij bij hem is weggegaan in september of oktober 2009, meermalen heeft verkracht. Zij heeft daarover verklaard dat verdachte haar (meer dan eens) heeft geslagen, meegesleurd, haar keel heeft dichtgeknepen, heeft vastgeklemd door zijn armen om haar heen te houden en heeft vastgebonden met een lint om haar te dwingen tot seks door met zijn penis haar vagina en/of anus binnen dringen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende steun vinden in andere wettige bewijsmiddelen. Verdachte ontkent [slachtoffer1] ooit op enigerlei wijze te hebben gedwongen seksueel contact met hem te hebben. Niet alleen is er, zoals [slachtoffer1] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard, geen medische informatie waaruit verdachte haar binnen hun relatie zou hebben verkracht, maar ook overigens zijn er geen getuigenverklaringen die daarop wijzen. De verklaringen van [getuige2] en [getuige1] dat [slachtoffer1] tegen hen heeft gezegd ‘dat zij de hoer moest spelen’ van verdachte zijn, voor zover daarmee zou zijn gedoeld op de seksuele relatie tussen [slachtoffer1] en verdachte, net als de verklaringen van [slachtoffer4] en [slachtoffer3] dat zij binnen hun relatie met verdachte eveneens meermalen zijn verkracht, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de verkrachting van [slachtoffer1] als ten laste gelegd onder 2.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Zowel [slachtoffer2] als [slachtoffer1] verklaren dat [slachtoffer2] gedurende een bepaalde periode in de prostitutie heeft gewerkt. Dit wordt bevestigd door de eigenaar van club Casa Rossa die in dit verband foto’s van [slachtoffer2] op het internet heeft gezet. [slachtoffer2] verklaart tot de werkzaamheden in de prostitutie gedwongen te zijn door verdachte. Samen met verdachte heeft [slachtoffer2] een inbraak in haar woning in scène gezet om de verzekering op te lichten. Met deze in scène gezette inbraak heeft verdachte [slachtoffer2] gechanteerd waardoor [slachtoffer2] zich genoodzaakt zag in de prostitutie te gaan werken en haar inkomsten hieruit aan verdachte af te staan. Tegenover getuige [getuige1] heeft verdachte zelfs bevestigd dat [slachtoffer2] voor hem in de prostitutie werkte. De periode waarin verdachte [slachtoffer2] heeft gedwongen om werkzaamheden in de prostitutie te verrichten vangt aan in 2005 en eindigt in maart/april 2007.
Verdachte heeft in zijn algemeenheid ontkend dat hij –kort gezegd- vrouwen in de prostitutie heeft gedwongen. Hij heeft het onderhavige feit ook ontkend. Hij heeft verklaard [slachtoffer2] wel te kennen en haar 5 à 6 keer te hebben vervoerd naar de club Casa Rossa in Duitsland. Aanvankelijk dacht hij dat het om een discotheek ging. Toen bleek dat het om een seksclub ging heeft hij haar daar nooit meer heen gebracht. Voor dit vervoer ontving verdachte slechts benzinegeld.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Niet betwist wordt dat [slachtoffer2] wellicht werkzaam was in de prostitutie maar wel dat zij hiertoe gedwongen werd door verdachte of haar verdiensten uit die werkzaamheden aan verdachte moest afstaan. [slachtoffer2] heeft geen aangifte gedaan en in haar verklaringen als getuige is [slachtoffer2] dermate vaag, onduidelijk en inconsistent dat hierop geen bewezenverklaring kan worden gebaseerd. Zo is zij niet duidelijk over de wijze waarop zij door verdachte in de prostitutie gedwongen werd en ook niet over de verdeling van de inkomsten uit de prostitutie tussen [slachtoffer2] en verdachte. Tenslotte zijn er getuigen die bevestigen dat [slachtoffer2] vrijwillig in de prostitutie werkte.
Beoordeling door de rechtbank
D.L.Y. [slachtoffer1] verklaart dat zij in juli/augustus 2005 via MSN in contact is gekomen met [slachtoffer2]. Zij verklaart ook dat zij samen met [slachtoffer2] en verdachte in de prostitutie is gaan werken . Het door haar verdiende geld moest zij, via [slachtoffer2] afstaan aan verdachte. Verdachte heeft in de periode augustus 2006-februari 2007 advertenties voor haar en [slachtoffer2] op het internet geplaatst . Samen met [slachtoffer2] is zij in seksclub Casa Rossa in Duitsland werkzaam geweest . [slachtoffer2] [slachtoffer2] verklaart dat zij door verdachte gedwongen werd om in de prostitutie te werken. Zij heeft samen met [slachtoffer1] in de escort gewerkt en later in een club in Duitsland . Ook heeft zij in Nijmegen en Elst in de prostitutie gewerkt . [slachtoffer2] heeft geen aangifte willen doen en was zelfs huiverig voor het afleggen van een getuigenverklaring. Desondanks geeft zij in een aanvullende verklaring aan blij te zijn met de aanhouding van verdachte en altijd bang te zijn geweest voor verdachte omdat hij tegen haar had gezegd haar te zullen pakken als zij ooit naar de politie zou gaan, en seksueel getinte foto’s van haar aan haar broer had gestuurd . Als [slachtoffer2] wordt gehoord als getuige in de zaak van [slachtoffer1] verklaart zij onomwonden dat zowel zij als [slachtoffer1] door verdachte werden gedwongen te werken in de prostitutie en dat zij het hiermee verdiende geld moesten afstaan aan verdachte en dat zij daar slechts een beperkt gedeelte van terug kreeg . [slachtoffer2] vindt het moeilijk om aan te geven waar de dwang precies uit bestond. Maar één van de manieren waarop zij gedwongen werd was doordat zij en verdachte een inbraak in haar woning hadden geënsceneerd om de verzekering op te lichten en verdachte later dreigde met dit verhaal naar de politie en haar familie te gaan als zij geen werkzaamheden meer voor hem in de prostitutie zou verrichten en haar hiermee dus chanteerde . Een andere manier om [slachtoffer2] te chanteren was seksueel getinte foto’s van [slachtoffer2] te verstrekken aan haar broer . Ook bevestigt [slachtoffer2] dat verdachte in verband met de werkzaamheden in de prostitutie advertenties heeft geplaatst op internet, dat het door haar en [slachtoffer1] verdiende geld aan verdachte moest worden afgegeven en dat verdachte optrad als chauffeur als zij en [slachtoffer1] als prostituee aan het werk gingen . Op 30 maart 2007 heeft [slachtoffer2] contact gezocht met de politie en vertelt over de periode dat zij (gedwongen) in de prostitutie werkzaam was.
Getuige [getuige1] verklaart dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat [slachtoffer2] voor hem in de prostitutie heeft gewerkt .
Getuige [getuige4], de moeder van [slachtoffer2], verklaart dat haar dochter aan haar heeft verteld dat zij door verdachte werd gedwongen om in de prostitutie te werken, dat zij het geld dat zij hiermee verdiende moest afstaan aan verdachte en dat zij erg bang voor hem was .
Verdachte betwist niet dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] in de prostitutie werkzaam zijn geweest maar hij verklaart dat hij daar geen enkele rol in heeft gespeeld. Hij heeft hen, naar zijn zeggen slechts enkele keren naar club Casa Rossa in Duitsland gebracht maar ging er van uit dat dat een discotheek was en zag er geen kwaad in. Zodra hij erachter kwam dat het om een seksclub ging zou hij zijn chauffeurswerkzaamheden ten behoeve van hen direct hebben gestaakt . Verdachte bekent voorts [slachtoffer2], al dan niet vergezeld door [slachtoffer1], in het kader van haar/hun escort werkzaamheden meerder keren naar een klant in Elten (Duitsland) te hebben gebracht. Verdachte bekent tenslotte wel eens seksueel getinte foto’s te hebben gemaakt van [slachtoffer2] en er bij te zijn geweest toen door haar een inbraak in haar woning in scène werd gezet. Een laptop en een dvd speler van [slachtoffer2] werden toen bij hem thuis neergezet .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer2] in voldoende mate steun vinden in de overige, hierboven genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om aan de verklaringen van [slachtoffer2] te twijfelen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 maart 2007 te Millingen aan de Rijn en/of te Nijmegen en/of elders, in elk geval (telkens) in Nederland en/of te Elten, in elk geval (telkens) in Duitsland,
een ander, te weten, M. [slachtoffer2]
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer2],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere omstandigheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, die [slachtoffer2] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
die [slachtoffer2] heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, met het oogmerk die [slachtoffer2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer2],
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie die [slachtoffer2] heeft bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft verdachte (één of meermalen)
-gedreigd openbaar te maken dat zij een valse aangifte had gedaan en/of andere bedreigingen geuit in de richting van die [slachtoffer2] en/of haar familie en/of
-tegen die [slachtoffer2] gezegd dat ze in de prostitutie moest gaan werken en/of
-een (seks)advertentie over die [slachtoffer2] op internet gezet (Speurders.nl) en/of (een) (naakt)foto('s) van die [slachtoffer2] gemaakt en/of deze (naakt)foto('s) bij de advertentie gezet en/of (naakt)foto's van die [slachtoffer2] verspreid en/of
-die [slachtoffer2] naar klanten gebracht en/of
-die [slachtoffer2] naar een (seks)club (Casa Rossa) in Duitsland gebracht en/of laten brengen en/of over de grens gebracht en/of laten brengen en/of medegenomen en/of laten medenemen, om als prostituee te gaan werken in voornoemde club en/of
-het door [slachtoffer2] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels)
aangewend) voor zijn eigen gebruik en/of
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer2] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn mededaders heeft kunnen bieden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie vaststaat, vastgesteld. Verdachte en [slachtoffer3] hebben in de periode 2001-2004 een relatie gehad .
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit voor wat betreft de verkrachting wettig en overtuigend bewezen. Door [slachtoffer3] werd aangifte gedaan. Daarnaast werden er door haar meerdere gedetailleerde verklaringen afgelegd waarin zij consistent is gebleken. De aangifte wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen en er zijn medische stukken waaruit letsel blijkt en waaruit blijkt dat er bij de dokter melding werd gemaakt van geweld. Uit een aanvullende medische verklaring, overgelegd als bijlage bij de vordering als benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer3] ook na 2002 melding maakt van vaginale klachten.
De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling omdat hiervoor geen wettig bewijs voor handen is.
Verdachte ontkent [slachtoffer3] ooit verkracht te hebben. Hij bekent haar wel eens te hebben geslagen maar dit was dan altijd in reactie op geweld dat door [slachtoffer3] tegen hem werd uitgeoefend. De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe gesteld dat het dossier onvoldoende (steun)bewijs bevat om te komen tot het wettig bewijsminimum zodat niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden. Voor wat betreft de mishandeling geldt dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden omdat het recht op strafvervolging is verjaard. Subsidiair stelt de raadsman dat er ook voor wat betreft dit feit onvoldoende (steun)bewijs voorhanden is om te komen tot het wettig bewijsminimum en dat op grond daarvan niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Hetgeen de rechtbank hiervoor (feit 2) in zijn algemeenheid heeft overwogen met betrekking tot zedenzaken, geldt onverminderd ook voor dit feit.
Aangeefster heeft uitvoerig beschreven hoe verdachte haar op verschillende momenten gedurende hun relatie heeft gedwongen hem seksueel te bevredigen, ondermeer door penetratie met zijn penis, vuist en met een elektrische tandenborstel.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte weliswaar gedetailleerd is, maar dat deze niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. Zo blijkt uit de medische verklaring niets van inwendige bloedingen of meldingen van aangeefster van seksueel geweld, terwijl zij hierover wel verklaard heeft. De verklaringen van de getuigen R.J.P. [getuige5], H.J. [getuige1] en M. [getuige6] kennen allen dezelfde bron namelijk aangeefster. De achterburen, die volgens aangeefster gezien zouden hebben dat verdachte en aangeefster seks zouden hebben gehad en daarbij klappen zou hebben gekgregen, verklaren hier nooit iets van gezien te hebben.
Nu de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen wordt niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum van art. 342 tweede lid Sv en is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verkrachting.
In navolging van de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat er zich in het dossier weliswaar meerdere bewijsmiddelen bevinden die de mishandeling van [slachtoffer3] ondersteunen, echter ten aanzien van de periode die niet is verjaard, zijnde van 3 februari 2005 tot 31 december 2005 zijn deze onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen , zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte en A.M. [slachtoffer4] hebben elkaar in 1998 leren kennen. [slachtoffer4] woonde toen in Harderwijk.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Volgens de officier van justitie is het voor een bewezenverklaring van het onderhavige feit niet nodig dat er daadwerkelijk in de prostitutie gewerkt is. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het niet nodig is dat [slachtoffer4] door toedoen van verdachte in de prostitutie beland is, maar dat het voldoende is dat verdachte handelingen heeft ondernomen, waardoor [slachtoffer4] in de prostitutie zou belanden. De officier van justitie acht daarom bewezen dat verdachte zich gedurende de gehele tenlastegelegde periode, en derhalve tot en met 31 mei 2000, aan dit feit heeft schuldig gemaakt.
Verdachte heeft in zijn algemeenheid ontkend dat hij –kort gezegd- vrouwen in de prostitutie heeft laten werken. Hij heeft het onderhavige feit ook ontkend. Hij heeft verklaard aangeefster te kennen, omdat hij auto’s aan haar heeft verkocht. Als hij een auto aan haar verkocht, betaalde zij de koopsom altijd in één keer per bankoverboeking. Verdachte heeft voorts verklaard nooit een relatie met aangeefster te hebben gehad.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe als eerste aangevoerd dat een deel van de tenlastegelegde periode buiten het bereik van artikel 250ter (oud) van het Wetboek van strafrecht valt, omdat de delictsomschrijving van dat artikel slechts ziet op seksuele uitbuiting en niet op andere vormen van uitbuiting. Aangeefster [slachtoffer4] is met de prostitutiewerkzaamheden gestopt in oktober 1999 en daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van die tenlastegelegde feitelijkheden die buiten deze periode vallen.
De raadsman heeft zich voor het overige deel van het onder 5 tenlastegelegde feit op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, omdat al het voorhanden zijnde bewijs terug zou zijn te voeren tot één en dezelfde bron. Voorts meent de raadsman dat het bewijs onvoldoende overtuigend is om tot een bewezen-verklaring te komen. De raadsman heeft daarbij gewezen op de ontkennende verklaring van verdachte en op de contacten die aangeefster [slachtoffer4] met getuige [getuige7] heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt. Zij overweegt daartoe dat aangeefster A.M. [slachtoffer4] tegenover de politie (p. 480) en de rechter-commissaris (verhoor d.d. 27 september 2011) heeft verklaard dat de prostitutiewerkzaamheden hebben geduurd tot eind oktober 1999. Daarna wilde verdachte dat zij geld van haar werkgever naar hem overmaakte. Als zij dat niet zou doen, zou verdachte een pistool op het hoofd van haar kind of haar familie zetten.
Nu de tenlastelegging is toegesneden op artikel 250ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht, waarin -kort gezegd- is strafbaar gesteld het tot prostitutie brengen en het in de prostitutie doen belanden van een persoon, is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde periode dient te eindigen op 31 oktober 1999 en dat de onder het laatste gedachtestreepje genoemde handelingen buiten die periode vallen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is verder van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, om tot bewezenverklaring van de in het zevende gedachtestreepje genoemde handelingen, zodat zij verdachte ook ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Inleiding
Aangeefster A.M. [slachtoffer4] heeft verklaard in 1998 een (seksuele) relatie met verdachte te hebben gekregen en eind 1998 een auto van verdachte te hebben gekocht. Ter terechtzitting van 7 maart 2012, heeft verdachte dit laatste bevestigd. Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij met verdachte een koopsom van fl. 6000,00 overeen was gekomen en dat zij dit bedrag in wekelijkse termijnen van fl. 675,00 zou voldoen.
In de zich in het dossier bevindende bankafschriften van de bankrekening van verdachte (p, 263 ev.) in de periode december 1998, staat geen overboeking van een koopsom van een auto vermeld. Wel is te zien dat in die periode drie keer een bedrag van fl. 50,00 aan verdachte is overgemaakt. De omschrijving bij deze boekingen zijn ‘wilt’, ‘van’ en ‘jou’. Ook staat de naam van aangeefster [slachtoffer4] bij twee van deze omschrijvingen vermeld. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2012 geen verklaring voor deze boekingen en omschrijvingen willen of kunnen geven.
A.M. [slachtoffer4] heeft gewerkt bij Expert te Harderwijk .
Ten aanzien van het tenlastegelegde
Aangeefster heeft verklaard dat zij na een paar betalingen niet meer aan de wekelijkse afbetalingsverplichting kon voldoen. Verdachte eiste zijn geld en zei tegen aangeefster dat zij dan maar in de prostitutie moest gaan werken. Hij zei dat zij een advertentie in de krant moest zetten, waarin zij zich aan moest bieden om seks met mannen te hebben voor geld. Verdachte stelde de tekst van de advertentie op , en zij plaatste de advertentie in het dagblad De Stadsomroeper. Dit dagblad verscheen iedere woensdag en de advertentie moest zij wekelijks op maandag voor 12.00 uur bij dat dagblad inleveren en betalen. Verdachte zei tegen aangeefster dat een deel van het wekelijks af te lossen geld ook diende als beschermingsgeld. Nadat de auto was afbetaald, zei verdachte tegen haar dat zij wekelijks beschermingsgeld moest blijven betalen. Aangeefster moest ook geld overmaken op de rekening van verdachte.
Verdachte bepaalde haar uurtarief en haar werktijden. Iedere woensdag kwam verdachte langs om het geld te innen. Nadat hij dit geld van aangeefster ontvangen had, ging hij in zijn auto voor haar woning zitten. Aangeefster moest van verdachte het balkonlicht aan doen als ze een klant had, en moest dit licht weer uitdoen als de klant vertrokken was. Aangeefster werkte iedere avond van 20.00 uur tot 01.00 uur. Als er zich na 01.00 uur nog een klant meldde, moest zij die nog nemen van verdachte. Verdachte kwam ooit samen met een Duitse vrouw, genaamd [naam], naar haar woning. Verdachte kwam toen geld ophalen. Aangeefster moest ook goederen van verdachte kopen, zoals zijn interieur. In juli 1999 heeft aangeefster een bedrag van fl. 1500,00 aan verdachte betaald om de prostitutiewerk-zaamheden te mogen beëindigen. Een maand later stond verdachte echter voor haar deur. Hij zei dat ze weer in de prostitutie moest gaan werken. Als ze dat niet deed, zou verdachte een pistool op haar hoofd zetten of zou hij haar zoon of familie iets aandoen. Verdachte kwam iedere week langs om geld te halen. Hij zei dan: “Weet je moeder wat voor werk je doet?”.
Verdachte belde haar op de raarste tijden op, zelfs midden in de nacht. Ook stopte hij een briefje in haar brievenbus toen zij niet thuis was, omdat hij wilde weten waar zij was. Verdachte vertelde haar dat hij iemand voor haar deur had staan om haar in de gaten te houden. Verdachte zei haar ook dat zij hem fl. 12.500,00 moest geven, omdat hij zijn kind anders niet mocht zien.
Getuige [getuige8] heeft verklaard verdachte in 1998 te hebben leren kennen. Verdachte heeft tegen haar gezegd dat hij prostituees had. Zij is ooit samen met verdachte naar een vrouw met een donkere huidskleur is geweest. Verdachte maakte toespelingen dat die vrouw in de prostitutie werkte.
Getuige H.J. [getuige7] heeft verklaard dat aangeefster van Indische afkomst is. Aangeefster had haar verteld dat ze van verdachte de hoer moest spelen. Getuige zag dat aangeefster korte rokjes en hoge hakken ging dragen. Aangeefster vertelde haar dat verdachte ook pornofoto’s van haar had gemaakt. Getuige heeft die foto’s gezien. Aangeefster vertelde haar ook verteld dat zij geld aan verdachte moest betalen en dat dit beschermingsgeld was.
Getuige J. [getuige9] heeft verklaard dat hij werkzaam is geweest in de winkel Expert te Harderwijk. In die tijd werkte aangeefster daar ook. Hij was toen door een medewerkster van de winkel benaderd, die hem vertelde dat zij een advertentie had gezien, waarin [slachtoffer4] zich aanbood als escortdame.
Getuige C. [getuige10], werkzaam bij dagblad De Stadsomroeper, heeft verklaard dat in de periode 1998-2000, een advertentie op maandag voor 12.00 uur aangeleverd moest worden om op woensdag geplaatst te worden.
Op bankafschriften van verdachte betreffende de periode juni en juli 1999 staan stortingen van aangeefster vermeld, met als omschrijvingen bankstel en klok. Daarnaast staan op het bankschrift uit de periode 06-1999 nog vijf stortingen vermeld die gedaan zijn door aangeefster en ook op het bankafschrift uit de periode 07-1999 staan nog andere stortingen door aangeefster genoemd.
Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2012 ook voor deze stortingen geen verklaring willen of kunnen geven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer4] in voldoende mate steun vindt in de overige, hierboven genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om aan de verklaring van [slachtoffer4] te twijfelen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 1999 tot en met 31 oktober 1999 te Harderwijk en/of te Millingen aan de Rijn, in elk geval (telkens) in Nederland
een ander, te weten A.M. [slachtoffer4]
door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht,
dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander daardoor in de prostitutie belandt
immers heeft hij verdachte, meermalen, althans eenmaal
-die [slachtoffer4] gedwongen, althans bewogen, zijn, verdachtes, auto te kopen en/of daartoe een aflossingsregeling met die [slachtoffer4] afgesproken van een (wekelijks) bedrag (van 675 en/of 875 gulden) en/of
-die [slachtoffer4] gedwongen, althans bewogen (grote) geldbedragen aan hem verdachte af te betalen - onder meer geld van de rekening van de zoon van die [slachtoffer4] en/of een doorlopend krediet op naam van die [slachtoffer4] - en/of
-tegen die [slachtoffer4] gezegd dat ze in de prostitutie moest gaan werken indien ze de aflossingsbedragen niet kon voldoen en/of gezegd dat ze een (seks)advertentie moest plaatsen en/of een (seks)advertentie voor die [slachtoffer4] opgesteld en/of
-tegen die [slachtoffer4] gezegd dat deze aflossingsbedragen ook dienden als beschermingsgelden en/of
-gecontroleerd hoeveel klanten die [slachtoffer4] had en/of hoeveel geld ze daarmee verdiende en/of de werktijden van die [slachtoffer4] als prostituee bepaald en/of
-het door [slachtoffer4] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik en/of die [slachtoffer4] gedwongen goederen van hem te kopen en/of auto's op haar naam te zetten en/of
-die [slachtoffer4] tegen haar wil seks met hem, verdachte, laten hebben en/of
-die [slachtoffer4] bedreigd met de woorden " ik zet jou en je kind een pistool op het hoofd en schiet je/jullie dood" en/of "ik doe je familie wat aan" en/of
-die [slachtoffer4] gedreigd haar familie te vertellen wat voor werk zij deed en/of
-die [slachtoffer4] constant gecontroleerd en/of tegen die [slachtoffer4] gezegd dat hij iemand voor haar deur had staan die haar in de gaten hield en/of die [slachtoffer4] 's nachts gebeld en/of briefjes door de brievenbus gedaan wanneer [slachtoffer4] niet thuis was en/of
-tegen die [slachtoffer4] gezegd dat hij een groot geldbedrag moest betalen omdat hij anders zijn kind niet meer mocht zien en/of
-die [slachtoffer4] gedwongen, althans bewogen geld te verduisteren bij haar toenmalige werkgever [naam werkgever], door tegen die [slachtoffer4] te zeggen dat ze geld naar zijn rekening over moest maken en/of die [slachtoffer4] te bedreigen dat als ze dit niet zou doen, hij een pistool op het hoofd van haar kind zetten en haar familie.
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer4] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn mededaders heeft kunnen bieden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaring van aangeefster [slachtoffer4] en de verklaring van [slachtoffer3], [slachtoffer1] en [naam].
Standpunt verdediging
Verdachte heeft het feit ontkend en de raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Hetgeen de rechtbank hiervoor (feit 2) in zijn algemeenheid heeft overwogen met betrekking tot zedenzaken, geldt onverminderd ook voor dit feit.
[slachtoffer4] heeft verklaard dat zij in 1998 een relatie kreeg met verdachte en dat verdachte haar meermalen heeft gedwongen hem te pijpen, dan wel seks met hem te hebben. Als het niet ging zoals hij wilde, dan deed hij zijn handen om haar keel en drukte hij door totdat zij geen lucht meer kreeg. Op zulke momenten zat verdachte dan bovenop [slachtoffer4] en klemde hij haar, met haar handen langs haar lichaam, vast tussen zijn benen, zodat zij haar handen niet of nauwelijks kon gebruiken.
Verdachte ontkent een (seksuele) relatie met [slachtoffer4] te hebben gehad. Voorts zijn er geen andere wettige bewijsmiddelen waaruit op enigerlei wijze blijkt van het gedwongen seksuele contact tussen [slachtoffer4] en verdachte. De verklaringen van [slachtoffer1], [slachtoffer3] en A.J.M. [slachtoffer5] over hun seksuele ervaringen met verdachte, acht de rechtbank evenmin voldoende om te komen tot een bewezenverklaring. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij van de verkrachting van [slachtoffer4] als ten laste gelegd onder 6.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
De feiten
Voor de vaststaande feiten ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde, wordt verwezen naar hetgeen als zodanig is vastgesteld in het kader van de feiten 1 en 3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de door haar genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5 blijkt dat verdachte grote hoeveelheden chartaal geld en goederen heeft vergaard waarvan hij wist dat het afkomstig was uit de mensenhandel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat, nu hij eerder reeds heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van mensenhandel, ook voor dit feit vrijspraak dient te volgen. Bovendien blijkt niet dat verdachte op enigerlei wijze na de periode [slachtoffer4] over grote (in het criminele circuit verkregen) geldbedragen heeft beschikt, aangezien verdachte in 2005 en 2006 een betalingsregeling had vanwege een huurachterstand, aldus de raadsman.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het voorgaande is gebleken dat de rechtbank tot een bewezen verklaring is gekomen voor wat betreft de ten laste gelegde uitbuiting van [slachtoffer1] in periode van
1 januari 2006 tot en met 5 november 2006 (feit 1), voor wat betreft de ten laste gelegde uitbuiting van [slachtoffer2] in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2006 (feit 3) en voor wat betreft de ten laste gelegde uitbuiting van [slachtoffer4] in de periode van 3 februari 1999 tot 31 oktober 1999 (feit 5). Nu de laatstgenoemde periode buiten de periode van de tenlastelegging valt ter zake van het (schuld)witwassen laat de rechtbank deze periode verder buiten beschouwing.
Met de bewezenverklaring van voornoemde uitbuiting van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] is eveneens bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van - in totaal - meer dan anderhalf jaar (een deel van) de opbrengsten uit de gedwongen prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft toegeëigend. Verdachte heeft deze opbrengsten aangewend voor (goederen voor) zichzelf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte derhalve handelingen verricht die er op waren gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Dit maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2006 schuldig heeft gemaakt aan witwassen van grote hoeveelheden chartaal geld waarvan hij wist dat die afkomstig waren uit een misdrijf. Voor zover de tenlastelegging ziet op tijdstippen buiten deze periode zal de rechtbank verdachte daarvan, bij gebrek aan wettig bewijs, vrijspreken.
Voor zover de raadsman van verdachte heeft beoogd te betogen dat verdachte niet over grote geldbedragen heeft beschikt, aangezien hij in 2005 en 2006 een huurachterstand had, wordt dit door de rechtbank niet gevolgd. Het enkele feit dat verdachte zijn huur kennelijk niet betaalde, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat bewezen kan worden geacht dat verdachte van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] contant geld heeft verkregen en voor eigen doeleinden (kennelijk andere dan zijn huur) heeft aangewend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2006 te Millingen aan de Rijn, althans (telkens) in Nederland (telkens) van een voorwerp, te weten grote hoeveelheden chartaal geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld, voorhanden had, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs had (moeten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf en/of
(telkens) een voorwerp, te weten grote hoeveelheden chartaal geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte wist, althans rederlijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemde grote hoeveelheden chartaal geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
immers heeft verdachte (met voornoemde wetenschap)
-(telkens) grote geldbedragen en/of goederen verworven en/of omgezet en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Parketnummer 05/701309-11 (ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde)
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte ontving in de periode van 27 januari 2005 tot 1 februari 2011 een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. Verdachte heeft in die periode inkomstenformulieren ingevuld en ondertekend. Op de inkomstenformulieren staat vermeld dat deze naar waarheid dienen te worden ingevuld.
In de periode van 16 december 2009 tot en met 24 augustus 2010 heeft verdachte inkomsten genoten uit pensioenfondsen. In de periode van 19 mei 2006 tot en met 6 augustus 2010 heeft verdachte op verschillende tijdstippen geldbedragen ontvangen van de belastingdienst. Voorts heeft verdachte in de periode van 2 december 2009 tot en met 20 januari 2010 meerdere keren geldbedragen ontvangen van mevrouw [slachtoffer5]. Verdachte heeft deze inkomsten niet gemeld op het maandelijkse inkomstenformulier van de gemeente Millingen aan de Rijn.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de feitelijkheden die beschreven zijn achter het laatste gedachtestreepje.
Verdachte heeft ontkend dat hij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met D. [slachtoffer1] en ook dat hij inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden heeft genoten.
Voor wat betreft de gelden die hij heeft ontvangen van pensioenfondsen en de belastingdienst heeft verdachte verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat deze diensten dit eigenhandig zouden doorgeven aan de uitkerende instantie. De bedragen die verdachte heeft ontvangen van [slachtoffer5], was verdachte voornemens terug te betalen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van de feitelijkheden zoals vermeld achter het laatste gedachtestreepje, zodat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van dit onderdeel.
De rechtbank verwerpt de stelling van verdachte met betrekking tot de door hem ontvangen gelden van de pensioenfondsen en de belastingdienst. Op de inkomstenformulieren die verdachte maandelijks invulde, staat als vraag 7 expliciet genoemd of verdachte nog overige inkomsten heeft ontvangen. Daarbij staat als voorbeeld tussen haakjes ‘pensioengelden’ vermeld. Verdachte heeft deze vraag telkens met nee beantwoord.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer van verdachte dat hij de gelden die hij van [slachtoffer5] had ontvangen, aan haar terug wilde betalen. Voor zover dit al het geval zou zijn, ontslaat de wens van toekomstige terugbetaling verdachte immers niet van zijn verplichting om de ontvangen gelden op het uitkeringsformulier te vermelden.
Met betrekking tot de stelling van verdachte dat hij geen gezamenlijk huishouden heeft gevoerd met D. [slachtoffer1], overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat zij vanaf september 2005 tot maart 2009 heeft samengewoond met verdachte, op het adres [adres] Dit wordt bevestigd door getuige [getuige4], die verklaard heeft dat [slachtoffer1] bij verdachte woonde.
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft samengewoond met [slachtoffer1]. Verdachte heeft, met uitzondering van de periode van
7 februari 2007 tot en met 11 mei 2007, niet opgegeven dat [slachtoffer1] met hem samenwoonde.
Ten aanzien van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden, overweegt de rechtbank dat [slachtoffer1] heeft verklaard dat zij vanaf de zomer van 2006 door verdachte gedwongen werd om in de prostitutie te werken. Dit duurde tot 5 november 2006, het moment waarop er een mail aan [slachtoffer1] of verdachte werd verzonden, waarin gedreigd werd de gemeente Millingen bekend te maken met de prostitutiewerkzaamheden. Verdachte zei naar aanleiding van deze mail dat [slachtoffer1] moest stoppen met de prostitutiewerkzaamheden. [slachtoffer1] moest het geld dat zij met die werkzaamheden verdiende, afstaan aan verdachte. Zij was ook wel eens samen met [slachtoffer2] geweest. [slachtoffer2] overhandigde dan het geld aan verdachte Getuige ([slachtoffer2]) [slachtoffer2] werd ook gedwongen door verdachte om als prostitué te werken. Zij moest het geld aan verdachte afgeven. Soms ging ze alleen naar een klant en soms samen met [slachtoffer1]. Verdachte heeft deze inkomsten niet gemeld op de inkomstenformulieren.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte inkomsten heeft genoten uit prostitutiewerkzaamheden, in de periode van 1 juni 2006 tot 5 november 2006, en voorts dat hij wist dat hij deze inkomsten op moest geven.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks 1 september 2005 tot en met 24 augustus 2010 te Millingen aan de Rijn, in elk geval (telkens) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
- te weten (telkens) een inkomstenformulier van de gemeente Millingen aan de Rijn ten behoeve van een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, waarop opgave moest worden gedaan van (onder meer) wijzigingen in zijn, verdachtes, woonsituatie en/of gezinssamenstelling en/of inkomsten uit arbeid en/of andere inkomsten en/of andere zaken die van belang zijn voor de verlening van bijstand of de voortzetting van verleende bijstand - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk op een of meer van voornoemde formulier(en) niet ingevuld en/of vermeld
dat hij, verdachte,
- in de periode van 1 september 2005 tot en met 6 februari 2007 en/of 12 mei 2007 tot en met 31 maart 2009, een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand, heeft gevoerd met mevrouw D. [slachtoffer1] en/of
- in de periode van 1 juni 2006 tot 5 november 2006 inkomsten heeft genoten uit prostitutiewerkzaamheden van een of meer vrouwen en/of
- in de periode 2 december 2009 tot en met 20 januari 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van mevrouw [slachtoffer5] en/of
- in de periode van 16 december 2009 tot en met 24 augustus 2010 inkomsten heeft genoten uit pensioenfondsen en/of
- in de periode van 19 mei 2006 tot en met 6 augustus 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van de Belastingdienst en/of
- in de periode van 27 januari 2005 tot en met 31 januari 2011 meerdere voertuigen op zijn, verdachtes, naam heeft gesteld en/of in bezit heeft gehad
en/of (telkens) die/dat formulier(en) ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks 1 september 2005 tot en met 24 augustus 2010 te Millingen aan de Rijn, in elk geval (telkens) in Nederland,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet Werk en Bijstand,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft hij verdachte (telkens) opzettelijk in strijd met eerder genoemde verplichting verzwegen dat hij verdachte,
- in de periode van 1 september 2005 tot en met 6 februari 2007 en/of 12 mei 2007 tot en met
31 maart 2009, een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand, heeft gevoerd met mevrouw D. [slachtoffer1] en/of
- in de periode van 1 juni 2006 tot 5 november 2006 inkomsten heeft genoten uit prostitutiewerkzaamheden van een of meer vrouwen en/of
- in de periode 2 december 2009 tot en met 20 januari 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van mevrouw [slachtoffer5] en/of
- in de periode van 16 december 2009 tot en met 24 augustus 2010 inkomsten heeft genoten uit pensioenfondsen en/of
- in de periode van 19 mei 2006 tot en met 6 augustus 2010 meerdere geldbedragen heeft ontvangen van de Belastingdienst en/of
- in de periode van 27 januari 2005 tot en met 31 januari 2011 meerdere voertuigen op zijn, verdachtes, naam heeft gesteld en/of in bezit heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Onder parketnummer 05/900995-11
Ten aanzien van de feiten als ten laste gelegd onder 1:
Mensenhandel, en
mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Mensenhandel.
Ten aanzien van feit 5:
Mensenhandel.
Ten aanzien van feit 7:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Onder parketnummer 05/701309-11
Ten aanzien van feit 1:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dit feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten, te weten de feiten 1 tot en met 7 onder parketnummer 05/900995-10 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 05/701309-11, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 jaren. In dit kader heeft zij de aard en de duur van de feiten meegewogen, het feit dat sprake is van samenloop, de gevolgen voor de vier slachtoffers, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de justitiële documentatie betreffende verdachte, de rapportages die in het kader van de strafprocedure ten aanzien van verdachte zijn opgemaakt door respectievelijk de reclassering, psycholoog, psychiater en milieuonderzoeker en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op het vonnis van de rechtbank Utrecht, zitting houdende te Almelo op 11 juli 2008 (LJN: BD6957) en – met verwijzing naar een vonnis van de Rechtbank Haarlem van 21 juli 2011 (LJN: BR2862) en het arrest van het Hof Amsterdam van 26 oktober 2011 (LJN: BU4222) – betoogd dat de hoogte van de geëiste en opgelegde straffen ter zake van mensenhandel de laatste jaren is veranderd, dat sinds 1 januari 2010 een ‘richtlijn voor strafvordering mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting’ geldt die meer in lijn ligt van de huidige straftoemeting dan (voornoemde) Sneep I-zaak van 11 juli 2008. Bovendien, zo heeft de officier van justitie opgemerkt, spelen in de onderhavige zaak naast drie feiten mensenhandel ook nog drie verkrachtingen, waarvoor conform de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren een gevangenisstraf van minimaal 24 maanden per feit geldt. Indien de rechtbank van oordeel is dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is voor wat betreft de ten laste gelegde fraude onder parketnummer 05/701309-11, hoeft dit naar de mening van de officier van justitie geen gevolgen te hebben voor de strafmaat nu het gaat om verwijten waar bij een politierechter over het algemeen werkstraffen, en in geval van recidive hooguit een relatief lage (al dan niet voorwaardelijke) gevangenisstraf, wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat, indien de rechtbank de verweren van de verdediging volgt, een gevangenisstraf korter dan de duur van de voorlopige hechtenis passend is. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van mensenhandel is in zijn optiek een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden per feit passend. De eis van de officier van justitie vindt de raadsman – gelet op voornoemd vonnis in de Sneep I-zaak, de omstandigheid dat de ten laste gelegde feiten gedateerd zijn en het bewijs naar zijn mening ‘mager’ is – te fors. De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank bij het bepalen van de strafzaak redelijkerwijs aansluiting moet zoeken bij de maatstaven in de Sneep I-zaak en niet bij de richtlijnen van het openbaar ministerie. Omdat het in de onderhavige zaak niet om excessief geweld gaat, een georganiseerd verband of medeplegen, zou dit vonnis – dat eveneens betrekking heeft op een hoofdverdachte – als bovengrens moeten gelden. Verder heeft de raadsman ten aanzien van de triple rapportage opgemerkt dat het feit dat geen conclusie kan worden gegeven over de aanwezigheid van een stoornis bij verdachte omdat verdachte te weinig inzicht heeft gegeven in zijn psychisch functioneren, volgens de psychiater nauw samenhangt met een gebrek aan mentaliserend vermogen. Naar de mening van de raadsman is dus sprake van onvermogen aan de zijde van verdachte en mag het uitblijven van een conclusie bij een eventuele strafoplegging niet aan verdachte worden tegengeworpen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• een pro justitia rapportage opgemaakt door H.T.J. Boerboom, psychiater, P.E. Geurkink, psycholoog en E. Verwoerd, forensisch milieuonderzoeker, betreffende verdachte van 2 maart 2012;
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 8 februari 2012;
• een pro justitia rapportage opgemaakt door psychiater M.D. van Ekeren , betreffende verdachte van 26 september 2011; en
• een reclasseringsrapport opgesteld door A.M. Verbruggen, betreffende verdachte van 29 juni 2011.
De rechtbank overweegt voortsals volgt.
Verdachte heeft meerdere vrouwen op uitermate beschamende en nietsontziende wijze uitgebuit door ze onder meer te dwingen tot prostitutie en heeft zichzelf met de opbrengsten daaruit bevoordeeld, waarmee hij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Uit de stukken blijkt dat verdachte de vrouwen vernederde en ook dreigementen heeft geuit om hen onder druk te zetten. Eén van de vrouwen, [slachtoffer1], is zelfs verschillende malen door verdachte mishandeld.
Verdachte heeft met zijn respectloze handelswijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de vrouwen. Hij heeft, in totaal, gedurende enkele jaren ernstig misbruik gemaakt van het uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiende overwicht en de omstandigheden waarin de vrouwen zich bevonden en dit alles voor slechts zijn eigen gewin. De gebeurtenissen hebben een grote psychische impact op de vrouwen gehad en rechtbank rekent verdachte deze feiten zeer zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte opzettelijk nagelaten de sociale dienst informatie te verstrekken en de sociale dienst ook bewust onjuiste informatie verstrekt over zaken waarvan hij wist dat die van belang zijn voor (de hoogte van) zijn uitkering. Ook dit acht de rechtbank kwalijk, nu het stelsel van sociale zekerheid in het leven is geroepen voor personen die daar noodzake-lijkerwijs gebruik van moeten maken en het verdachte kennelijk niet interesseert dat hij met zijn handelswijze de gemeenschap voor een aanzienlijk geldbedrag heeft benadeeld. Daarbij komt nog dat verdachte al eerder, hoewel enige tijd geleden namelijk eind 2002, veroordeeld is ter zake van bijstandsfraude.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf in aanmerking komt dan een forse gevangenisstraf. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist is, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie.
Een straf als voorgesteld door de raadsman - hetgeen feitelijk neerkomt op anderhalf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf - doet naar het oordeel van de rechtbank volstrekt geen recht aan de door verdachte gepleegde feiten. Temeer nu de raadsman bij het bepalen van de strafmaat slechts lijkt te hebben gekeken naar de bewezenverklaarde mensenhandel en in de visie van de rechtbank ten aanzien daarvan al een te lage maatstaf aanlegt, gelet op de afdoening van soortgelijke zaken zoals die na de zogenaamde Sneep-I zaak plaatsvindt. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de eendaadse samenloop van de onder parketnummer 05/701309-11 onder
1 en 2 bewezenverklaarde feiten en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen D.L.Y. [slachtoffer1], A. [slachtoffer3] en A.M. [slachtoffer4] hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft door middel van het indienen van een voegingsformulier, gedateerd 24 oktober 2011, een bedrag van € 82.612,50 gevorderd, waarvan € 24.000,- aan immateriële schade en € 58.612,50 aan materiële schade, te weten
€ 40.062,50 aan gederfde inkomsten, € 12.500,- aan ontnomen spaargeld, € 3.500,- ter zake van de verkochte brommobiel, € 1.050,- aan abonnementskosten, € 500,- voor de ontnomen laptop en € 1.000,- aan overige ontnomen goederen en geldbedragen.
Voorts heeft de benadeelde partij [slachtoffer3] door middel van het indienen van een voegingsformulier, gedateerd 28 maart 2011, een bedrag van € 41.844,- gevorderd, waarvan € 3.707,- in verband met armletsel, € 1.040,- in verband met kaakletsel en € 37.097,- ter zake van psychisch en inwendig letsel.
De benadeelde partij [slachtoffer4] heeft door middel van het indienen van een voegingsformulier, gedateerd 27 april 2011, een bedrag van € 136.901,- gevorderd. Dit bedrag valt uiteen in een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 121.901,- aan materiële schade, te weten € 3.744,- aan reiskosten, € 4.655,- aan gederfde inkomsten (uit gedwongen prostitutie), € 94.304,- ter zake van de vordering op [slachtoffer4] in verband met verduistering en
€ 8.845,- in verband met de reeds door [slachtoffer4] terugbetaalde bedragen ter zake van de verduistering.
Ter terechtzitting is door de raadslieden van respectievelijk [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer4] opgemerkt dat geen sprake kan zijn van verjaring van de vorderingen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat het heersende jurisprudentie is - waarbij is verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 1998 (LJN: ZC2748) - dat voor het vaststellen van het tijdstip waarop een vordering door een benadeelde partij moet worden ingediend, bepalend is het moment waarop de betreffende persoon daartoe psychisch in staat is. Voor [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer4] zou dit het moment zijn waarop de strafzaak tegen verdachte aanhangig is gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer1] gedeeltelijk dient te worden toegewezen, namelijk een bedrag van
€ 15.000,- aan immateriële kosten en een bedrag van € 44.800,- aan materiële kosten (waarvan € 28.700,- aan gederfde inkomsten, € 12.500,- aan ontnomen spaargeld,
€ 3.500,- in verband met de verkochte brommobiel en € 100,- aan eigen bijdrage van de toevoeging), en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze toegewezen dient te worden tot een bedrag van
€ 10.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De vordering van [slachtoffer4] dient naar de mening van de officier van justitie gedeeltelijk toe-ewezen te worden, te weten voor een bedrag van € 15.000,- aan immateriële kosten en een bedrag van € 112.943,- aan materiële kosten (waarvan € 3.744,- aan reiskosten, € 14.895,- aan gederfde inkomsten, € 94.304,- in verband de vordering van de verduisterde gelden en
€ 8.845,- aan betalingen aan de voormalige werkgever naar aanleiding van de verduistering).
De officier van justitie heeft de rechtbank voor de toe te wijzen bedragen verzocht een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer4] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu verdachte naar de mening van de raadsman moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde delicten die de grondslag vormen van deze vorderingen.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering wegens verjaring niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade vervalt binnen vijf jaren na de dag volgende op die waarop de benadeelde partij met de schade en de daarvoor verantwoorde-lijke persoon bekend is geworden. In dat kader heeft hij erop gewezen dat [slachtoffer3] en [slachtoffer4] in respectievelijk april 2011 en oktober 2011 hun vorderingen hebben ingediend, zonder de verjaring te stuiten op de wijze als bedoeld in artikel 3:316, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat zij een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren aangezien zij onvoldoende zijn onderbouwd. Naar de mening van de raadsman moet de verdediging in de gelegenheid worden gesteld de artsen/psychologen van [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer4] te horen over de vraag of een causaal verband bestaat tussen de verdenkingen en de gestelde schade. Temeer omdat de vrouwen, blijkens hun medische documentatie, reeds eerder met traumatische ervaringen te maken hebben gehad.
Naast het vorenstaande heeft de raadsman van verdachte bovendien nog opgemerkt dat hij de hoogte van de vorderingen ‘volledig ridicuul’ acht.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde verjaring
De rechtbank stelt voorop dat de stelling van de raadsman van verdachte, dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat sprake is van verjaring, niet door de rechtbank wordt gevolgd. De rechtbank overweegt dat namens de benadeelde partijen is gesteld, en door de verdediging niet uitdrukkelijk is weersproken, dat zij door het psychisch lijden - veroorzaakt door het handelen van verdachte - niet eerder in staat waren een vordering is te dienen. De rechtbank acht zulks gelet op de aard van de bewezen verklaarde delicten, te weten de uitbuiting van [slachtoffer3] en [slachtoffer4] en de uitbuiting en mishandeling van [slachtoffer1], en de verklaringen van de benadeelde partijen over de psychische impact daarvan, ook niet onaannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat indien is gebleken dat een benadeelde partij een vordering niet geldend heeft kunnen maken door omstandigheden die te wijten zijn aan de debiteur, in dit geval verdachte, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn in het kader van de verjaring vast te houden aan het in artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde tijdstip van aanvang van de verjaringstermijn.
Naar het oordeel van de rechtbank moet er vanuit worden gegaan dat de voor de verjaring gestelde termijn voor de benadeelde partijen is aangevangen op het moment dat zij aangifte tegen verdachte hebben gedaan, nu zij psychisch niet in staat konden worden geacht hun vorderingsrecht tegen verdachte eerder te doen gelden.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer1]
De rechtbank overweegt dat slechts de schade die rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaring in het kader van deze strafrechtelijke procedure in aanmerking komt voor vergoeding. Dit betekent dat de vordering van [slachtoffer1], voor zover deze ziet op haar spaargeld, brommobiel, laptop, andere goederen en bedragen (anders dan spaargeld of inkomsten uit de prostitutie), niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In zoverre treft het primaire verweer van de raadsman van verdachte dan ook doel.
De gederfde inkomsten schat de rechtbank op € 9.460,-, bestaande uit € 4.860,- voor escortwerkzaamheden ([slachtoffer1] heeft verklaard gedurende 12 weken 4-5 klanten per week te hebben gehad voor een bedrag van ongeveer € 90,- per klant), € 4.800,- aan werk-zaamheden in Casa Rossa ([slachtoffer1] heeft verklaard gedurende 12 weken 8 klanten per week te hebben gehad waarvoor ze per klant € 100,- kreeg, waarvan € 50,- voor de clubeigenaren) en € 200,- aan benzine- en advertentiekosten. Voor zover de vordering van [slachtoffer1] ziet op een hoger bedrag aan schade door gederfde inkomsten zal deze door de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank raamt de rechtbank het bedrag aan immateriële schade, nu de rechtbank er vanuit gaat dat het bewezen verklaarde onder 1 immateriële schade aan [slachtoffer1] heeft toegebracht (en er aldus in ieder geval in enige mate een causaal verband bestaat), op
€ 3.500,- en zal zij de vordering tot dit bedrag toewijzen. De vaststelling of de gederfde inkomsten en immateriële schade grotere bedragen betreffen dan de rechtbank thans aanneemt, vergt nader onderzoek hetgeen - zoals de raadsman van verdachte terecht heeft opgemerkt - een onevenredige belasting van de strafprocedure zou betekenen, zodat de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer3]
De rechtbank overweegt dat, nu geen sprake is van schade die rechtstreeks voortvloeit uit een bewezenverklaring in het kader van deze strafrechtelijke procedure, de vordering van [slachtoffer3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer4]
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vordering van [slachtoffer4], voor zover deze ziet op een vordering c.q. reeds betaalde bedragen in het kader van verduistering, niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu dit geen schade betreft die rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaring in het kader van deze strafrechtelijke procedure. In zoverre volgt de rechtbank dan ook het primaire verweer van de raadsman van verdachte.
De rechtbank schat het bedrag aan gemaakte reiskosten in redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 500,-. Het verlies aan inkomsten uit gedwongen prostitutie schat de rechtbank op € 6.428,- (er is verzocht om € 15.000,- voor 21 maanden en dit is, naar evenredigheid, herberekend tot de bewezen verklaarde periode van 9 maanden).Voor zover de vordering van [slachtoffer4] een hoger bedrag aan reiskosten en gederfde inkomsten betreft zal deze door de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast gaat de rechtbank er vanuit dat het bewezen verklaarde onder 5 immateriële schade aan [slachtoffer4] heeft toegebracht. De rechtbank raamt schade, net als in het geval van [slachtoffer1], op een bedrag € 3.500.-. De vaststelling of de gederfde inkomsten en immateriële schade grotere bedragen betreffen dan de rechtbank thans aanneemt, vergt nader onderzoek hetgeen - zoals de raadsman van verdachte terecht heeft opgemerkt - een onevenredige belasting van de strafprocedure zou betekenen, zodat de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Voor de aan [slachtoffer1] en [slachtoffer4] toegewezen bedragen zal de rechtbank tevens een schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 55, 57, 63, 225, 227b, 250ter (oud), 273a (oud), 273f, 300 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk voor zover het onder feit 1 ten laste gelegde onder parketnummer 05/900995-10 ziet op mishandeling(en) gepleegd in de periode van
1 januari 2001 tot 3 februari 2005 om redenen als vermeld onder punt 2a.
Verklaart het openbaar ministerie eveneens niet-ontvankelijk voor zover de onder feit 5 ten laste gelegde onder parketnummer 05/900995-10 ziet op feiten gepleegd in de periode van 1 januari 1998 tot 3 februari 2005 om redenen als vermeld onder punt 2a.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
8a. De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij D.L.Y. [slachtoffer1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] gedeeltelijk toe.
Veroordeelt de veroordeelde te betalen aan benadeelde partij [slachtoffer1] een bedrag van
€ 12.960,- (twaalfduizend negenhonderd en zestig euro).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door [slachtoffer1] als de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op € 100,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer1] te betalen € 12.960,- (twaalfduizend negenhonderd en zestig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 99 (negenennegentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij A. [slachtoffer3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij A.M. [slachtoffer4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer4] gedeeltelijk toe.
Veroordeelt de veroordeelde te betalen aan benadeelde partij [slachtoffer4] een bedrag van
€ 10.428,- (tienduizend vierhonderd en achtentwintig euro).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door [slachtoffer4] als de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer4] te betalen
€ 10.428,- (tienduizend vierhonderd en achtentwintig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 87 (zevenentachtig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. I.P.H.M. Severeijns, als voorzitter,
mr. R.M. Maanicus, rechter,
mr. H.G. Eskes, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2012.