ECLI:NL:RBARN:2012:BV9115

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1002
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Arnhem op 15 maart 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter. Verzoeker, die zich in een bestuursrechtelijke procedure bevond, diende op 25 januari 2012 een wrakingsverzoek in. Hij stelde dat de behandelend rechter vooringenomen was, omdat deze al vóór de inhoudelijke toelichting van het beroepschrift had aangegeven dat er geen sprake was van 'wegbestemmen'. Dit was voor verzoeker een cruciaal punt in zijn zaak, en hij had hier nog niet op kunnen reageren. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was, omdat de rechter zijn oordeel al had geveld voordat verzoeker zijn standpunt had kunnen toelichten.

De wrakingskamer benadrukte dat wraking van een rechter alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank stelde vast dat verzoeker concrete feiten had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid onderbouwden. De reactie van de rechter, waarin hij aangaf dat hij de term 'onzin' had gebruikt, droeg bij aan de objectieve vrees van verzoeker. De wrakingskamer concludeerde dat de overige gronden van verzoeker geen verdere bespreking behoefden, en dat het verzoek tot wraking daarom werd toegewezen.

De rechtbank wees ook verzoeken van verzoeker om de behandeling voort te laten zetten door een meervoudige kamer en om vergoeding van proceskosten af, omdat de relevante bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht dit niet toestaan. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
registratienummer: AWB 11/1002
Beschikking van 15 maart 2012
in de zaak van
[verzoeker],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
verzoeker tot wraking (hierna: verzoeker),
tegen
[rechter], in zijn hoedanigheid van rechter
1. De procedure
1.1. Ter zitting van 25 januari 2012 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.
Het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn weergegeven in het van die zitting opgemaakte proces-verbaal
1.2. Bij schrijven van 6 februari 2012 heeft [rechter] aangegeven niet in de wraking te berusten en zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 8 maart 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. Voorts zijn als belangstellenden verschenen mr. P.C.M. Heinen en drs. C.M. ter Braak.
1.4. Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.
2. Het verzoek
2.1 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat sprake is van vooringenomenheid en
partijdigheid van de zijde van [rechter], nu deze rechter:
- voordat het beroepschrift inhoudelijk door verzoeker is toegelicht, te kennen heeft gegeven dat er geen sprake is van ‘wegbestemmen’;
- anders dan door hem is voorgedaan, de definities van het bestemmingsplan niet beheerst;
- niet naar het inhoudelijke standpunt van verzoeker inzake het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) wilde luisteren omdat hij op grond van zijn ervaring als rechter bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bekend is met de SAOZ.
3. De beoordeling
3.1. Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn
indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.1. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verzoeker de stelling dat sprake is van ‘wegbestemmen’ als een belangrijk onderdeel van zijn beroepschrift ziet. Uit de schriftelijke reactie van [rechter] blijkt dat hij aan het begin van de behandeling in stevige bewoordingen heeft voorgehouden wat bij de rechterlijke beoordeling in het bijzonder van belang wordt geacht en wat niet. Tevens blijkt dat [rechter] vooraf de juridische standpunten van partijen scherp heeft willen krijgen door vragen te stellen. Hij geeft in zijn schriftelijke reactie aan dat het er “ op enig moment venijnig aan toe ging” en dat hij getracht heeft “verzoeker duidelijk te maken dat ‘wegbestemmen’ hier echt niet aan de orde is en heb ik daarbij, als ik me goed herinner, de –ongelukkige- term ‘onzin’ gebruikt”. Naar het oordeel van de wrakingskamer kon verzoeker hieruit afleiden dat [rechter] ter zitting reeds zijn oordeel had gegeven over het al dan niet sprake zijn van ‘wegbestemmen’, terwijl verzoeker zich hierover nog niet nader had kunnen uitlaten. Daarmee is de bij verzoeker bestaande vrees dat sprake was van vooringenomenheid bij de behandelend rechter, objectief gerechtvaardigd. Dat [rechter] andere bedoelingen heeft gehad met de wijze waarop hij getracht heeft duidelijkheid te verkrijgen over de juridische omvang van het geschil doet hier niet aan af. Daarbij overweegt de wrakingskamer dat uit de verklaringen van zowel verzoeker als [rechter] volgt dat de weergave in het proces-verbaal niet overeenstemt met hetgeen ter zitting is voorgevallen, zodat ook in dat proces-verbaal geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat ondanks de gebruikte bewoordingen, van een objectief gerechtvaardigde vrees geen sprake was.
3.2.2. Het verzoek zal daarom dan ook worden toegewezen. De overige gronden behoeven geen verdere bespreking.
3.2.3. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker voorts nog verzocht de behandeling voort te laten zetten door een meervoudige kamer en bij die behandeling opnameapparatuur toe te laten. De bepalingen omtrent wraking in de artikelen 8:15 tot en met 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorzien hierin echter niet. De verzoeken worden om die reden afgewezen.
3.2.4. Ten slotte heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige procedure. De hiervoor genoemde bepalingen van de Awb voorzien evenmin in deze mogelijkheid.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), M.C.G.J. van Well en G.A. van der Straaten in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Westerdijk en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.