ECLI:NL:RBARN:2012:BV8620

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3169
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering drank- en horecavergunning op basis van BIBOB-advies met betrekking tot strafbare feiten

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit De Magere Hein v.o.f. en twee natuurlijke personen, beroep ingesteld tegen de weigering van de gemeente Tiel om een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor hun café aan te vragen. De gemeente heeft deze aanvragen afgewezen op basis van een advies van het Bureau BIBOB, waarin werd geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht, waaronder eerdere veroordelingen van eisers en hun financiële relatie met een derde die ook strafbare feiten had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente zich terecht op het BIBOB-advies had gebaseerd en dat er voldoende grond was voor de conclusie dat de vergunningen geweigerd moesten worden. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Arnhem op 13 maart 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3169
uitspraak van de meervoudige kamer van in de zaak tussen
De Magere Hein v.o.f., eiseres 1, te [woonplaats], en
[naam 1], eiser, te [woonplaats], en
[naam 2], eiseres 2, te [woonplaats],
tezamen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. N.J.C. Spapen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel, verweerder 1, en
de burgemeester van de gemeente Tiel, verweerder 2,
tezamen te noemen: verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2011 hebben verweerders de aanvragen van eisers om een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning voor café De Magere Hein, gevestigd aan [adres] te [woonplaats], conform het advies van het Bureau BIBOB van 17 november 2010, aangevuld op 15 februari 2011, afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2011 (het bestreden besluit) hebben verweerders het daartegen door eisers gemaakte bezwaar, conform het advies van de bezwarencommissie van 21 juni 2011, ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerders hebben de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012. Mede namens eiseres 1 zijn eiser en eiseres 2 verschenen, bijgestaan door mr. Spapen, voornoemd, advocaat te Zaltbommel. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door drs. O. Braspenning, werkzaam bij de gemeente Tiel.
Overwegingen
1. Eiser en eiseres 2 zijn sinds 1 januari 2010 respectievelijk 26 februari 2010 samen de vennoten van eiseres 1.
2. Verweerders hebben zich bij de weigering van de door eisers gevraagde vergunningen gebaseerd op de adviezen van het Bureau BIBOB van 17 november 2010 en 15 februari 2011 waarin is geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur; hierna: Wet Bibob) alsmede om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet Bibob).
3. Eisers hebben zich gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna ingaan.
4. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet Bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet Bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob staat de betrokkene in relatie tot de strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. (…), of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijke samenwerkingsverband tot hem staat.
5. Vast staat dat zowel eiser als [naam 3], de vader van eiseres 2, in de periode van 1997 tot 2009 eenmaal respectievelijk meerdere keren onherroepelijk zijn veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. Ook staat vast dat [naam 3] ter financiering van eiseres 1 vermogen in de vorm van een (onderhandse) lening aan eisers heeft verschaft waarop tot op heden nog niet is afgelost. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen deze feiten en omstandigheden erop dat eiser en eiseres 2 op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onderdelen a en c, van de Wet Bibob in (directe) relatie staan tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede lid in samenhang gelezen met het eerste lid van dat artikel. Ook ten aanzien van het aspect van de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de adviezen van het Bureau BIBOB van 17 november 2010 en 15 februari 2011, welk bureau volgens vaste rechtspraak ter zake als een objectieve en deskundige instantie kan worden beschouwd en aan welke adviezen in beginsel doorslaggevende betekenis mag worden toegekend, ter zake en ook overigens op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen dan wel onjuist zijn. Verweerders hebben zich derhalve overeenkomstig hun beleid, zoals dit in de op 12 maart 2009 vastgestelde Beleidsregels Wet Bibob 2009 is neergelegd, in redelijkheid op deze adviezen kunnen baseren. Ten aanzien van de stelling van eisers dat [naam 3] alleen in de opstartfase vermogen in de vorm van een lening heeft verschaft, merkt de rechtbank op dat nu op de lening nog niet is afgelost er nog steeds een financiële relatie tussen eisers en de vader van eiseres 2 bestaat.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat er in dit geval ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (a-grond). Reeds op deze grondslag heeft verweerder het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 maart 2011 kunnen baseren. Dit betekent dat de rechtbank geen aanleiding meer ziet om de rechtmatigheid van het bestreden besluit, voor zover dat mede is gebaseerd op de zogenaamde b-grond, vanwege de daartegen gerichte beroepsgronden, te beoordelen. De rechtbank zal derhalve niet ingaan op de vraag of eisers in een zakelijk samenwerkingsverband tot de vader van eiseres 2 staan.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: