Parketnummer : 05/051254-10
Datum zitting : 24 februari 2012
Datum uitspraak : 9 maart 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, doch verblijvende te:
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 maart 2010 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan hoofdagent G.B. [slachtoffer], politieambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
- terwijl die G.B. [slachtoffer] in een ruimte van minder dan 1 meter tussen een opvallende politieauto en de auto van verdachte (kenteken [nummer]) stond en/of
- terwijl verdachte en die G.B. [slachtoffer] oogcontact hadden en/of
- terwijl die G.B. [slachtoffer] de deurgreep van het portier aan de bestuurderszijde van die auto van verdachte vasthield en/of
- terwijl de voorwielen van die auto van verdachte naar rechts waren ingestuurd,
met zijn, verdachtes auto met hoge snelheid, althans met een zich snel verhogende snelheid achteruit (in de richting van die G.B. [slachtoffer]) is gereden, (waarbij de voorzijde van de auto van verdachte zich in de richting van die G.B. [slachtoffer] bewoog,) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 05 maart 2010 te Ede hoofdagent G.B. [slachtoffer], politieambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend
- terwijl die G.B. [slachtoffer] in een ruimte van minder dan 1 meter tussen een opvallende politieauto en de auto van verdachte (kenteken [nummer]) stond en/of
- terwijl verdachte en die G.B. [slachtoffer] oogcontact hadden en/of
- terwijl die G.B. [slachtoffer] de deurgreep van het portier aan de bestuurderszijde van die auto van verdachte vasthield en/of
- terwijl de voorwielen van die auto van verdachte naar rechts waren ingestuurd,
met zijn, verdachtes auto met hoge snelheid, althans met een zich snel verhogende snelheid achteruit (in de richting van die G.B. [slachtoffer]) te rijden (waarbij de voorzijde van de auto van verdachte zich in de richting van die G.B. [slachtoffer] bewoog,);
2.
hij op of omstreeks 05 maart 2010 te Ede als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [nummer])), daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Maanderbuurtweg en/of de Apollostraat en/of de Van der Hagenstraat en/of de Jan Tooroplaan en/of de Dr. Willem Dreeslaan en/of de Maanderdijk en/of de Maanderbroekweg, althans op een of meer voor het openbaar verkeer openstaande wegen,
- terwijl verdachte verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, althans na het nuttigen van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank en/of
- terwijl het op dat moment donker was en/of
- terwijl achter de auto van verdachte een opvallende politieauto reed met een brandend transparant, waarop in rode letters de woorden "STOP" en/of "STOP POLITIE" te lezen was,
in strijd met artikel 20 van het RVV 1990 binnen de bebouwde kom (de Dr. Willem Dreeslaan) met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de (aldaar geldende) maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden en/of
(vervolgens) op de kruising van de Jan Tooroplaan en de Dr. Willem Dreeslaan en/of op de kruising van de Dr. Willem Dreeslaan en de Willy Brandtlaan en/of op de kruising van de Dr. Willem Dreeslaan en de Rijksweg A12, (telkens) niet heeft voldaan aan zijn verplichting gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, namelijk niet stoppen bij een, in de rijrichting van verdachte geplaatste, driekleurige verkeerslicht, dat rood licht uitstraalde (artikel 68 van het RVV 1990)
en/of
(vervolgens) in strijd met artikel 32 van het RVV 1990 (op de Dr. Willem Dreeslaan) de verlichting van zijn motorvoertuig heeft gedoofd en aldus niet bij nacht het dimlicht van zijn motorvoertuig heeft gevoerd en/of is blijven voeren
en/of
(vervolgens) in strijd met artikel 11 van het RVV 1990 (op de Dr. Willem Dreeslaan) een in de rijrichting van verdachte, voor hem rijdend motorrijtuig aan de rechterzijde heeft ingehaald en/of
(vervolgens) op de Maanderdijk met hoge snelheid, althans met een, gezien het verloop van die weg te hoge snelheid, een of meerdere bochten is ingereden, waarbij het motorvoertuig herhaaldelijk op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, terecht kwam en aldus niet heeft voldaan aan de verplichting zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 van het RVV 1990)
en/of
(vervolgens) in strijd met artikel 21 van het RVV 1990, buiten de bebouwde kom (de Maanderdijk) met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de (aldaar geldende) maximumsnelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden
en/of
(vervolgens) ter hoogte van de Zuiderkade met nagenoeg onverminderde snelheid, althans met een voor de verkeerssituatie aldaar (veel) te hoge snelheid, zijn motorvoertuig naar links heeft gestuurd (kennelijk met de bedoeling om linksaf die Zuiderkade op/in te rijden), waarbij (vervolgens) het motorvoeruig in een slip is geraakt en/of waarna het motorvoertuig op (zeer) korte afstand (ongeveer 0,5 meter) van een naast die weg (Zuiderkade) geplaatste lantaarnpaal tot stilstand kwam
en/of
(vervolgens) terwijl een persoon (hoofdagent G.B. [slachtoffer], politieambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening) zich binnen de draaicirkel, althans in de directe nabijheid van zijn, verdachtes motorvoertuig bevond, met dat motorvoertuig (met
ingestuurde voorwielen) achteruit is gereden, waarbij de voorzijde van dat motorvoertuig zich in de richting van voornoemde persoon bewoog
en/of
(vervolgens) met dat motorvoertuig met piepende banden en/of met hoge snelheid en/of met slingerende bewegingen over de Maanderbroekweg heeft gereden, waarbij (na ongeveer 250 meter) dat motorvoertuig in een slip is geraakt, waarna dat motorvoertuig (diagonaal) op de rijbaan tot stilstand kwam (en/of (vervolgens) door verdachte werd achtergelaten),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 05 maart 2010 te Ede als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 24 februari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd G.B. [slachtoffer].
De officier van justitie mr. A. Reah, heeft gerekwireerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van 1 primair:
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 05 maart 2010 heeft verdachte te Ede een auto, met kenteken [nummer] bestuurd. Op enig moment, toen de auto van verdachte stilstond, stond links naast hem, op minder dan 1 meter afstand een opvallende politieauto. De verbalisant, G.B. [slachtoffer] en verdachte hebben op dat moment oogcontact. Toen G.B. [slachtoffer] de deurgreep van het portier van de auto van verdachte aan de bestuurderszijde vasthield, is verdachte met zijn auto met hoge snelheid achteruit in de richting van die G.B. [slachtoffer] gereden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, op grond van de bewijsmiddelen, het primaire feit wettig en overtuigend bewezen. Voor wat betreft de “opzet” is de officier van justitie van oordeel dat, gelet op het handelen van verdachte, sprake is van voorwaardelijk opzet.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is niet ter zitting verschenen. In zijn verhoor ten overstaan van de politie geeft verdachte in eerste instantie aan zich van het voorval niets te kunnen herinneren. Wanneer hij echter geconfronteerd wordt met de feiten, verklaart hij dat hij zich wel iets kan herinneren van het op dat moment hebben van oogcontact. Verdachte verklaart zeker niet de intentie te hebben gehad een politieman aan te rijden. Naar zijn idee heeft hij gekeken of het allemaal kon, of er genoeg ruimte was. Hij wilde vluchten voor de politie en was in paniek.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte betwist niet dat het voorval zoals in de vaststaande feiten omschreven heeft plaatsgevonden. Verdachte ontkent echter wel enige opzet te hebben gehad op de mogelijkheid de politieagent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorts was er volgens verdachte voldoende ruimte om, zonder gevaar voor de verbalisant, achteruit te rijden. De vraag die de rechtbank dus dient te beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van de verklaring van verbalisant [slachtoffer], inhoudende dat er tussen de beide auto’s minder dan 1 meter ruimte was en dat hij de deur van zijn dienstvoertuig niet open kon doen zonder het andere voertuig te raken, acht de rechtbank bewezen dat er minder dan 1 meter ruimte was tussen de politieauto en het voertuig van verdachte. Verbalisanten [slachtoffer] en [naam] hebben beide verklaard dat [slachtoffer] aan de kant moest springen om te voorkomen dat hij door het achtervolgde voertuig zou worden geraakt .
Resteert de vraag of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisant. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het is niet afhankelijk van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de wijze waarop verdachte heeft getracht aan de politie te ontkomen (het met hoge snelheid achteruit rijden, wetende dat pal naast zijn auto een verbalisant staat die bovendien de deurgreep van het portier aan bestuurderszijde van de auto van verdachte vasthield), met zich dat naar algemene ervaringsregels de kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat als aanmerkelijk moet worden beschouwd. Door desondanks achteruit te rijden teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisant zou toe te brengen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 05 maart 2010 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan hoofdagent G.B. [slachtoffer], politieambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
- terwijl die G.B. [slachtoffer] in een ruimte van minder dan 1 meter tussen een opvallende politieauto en de auto van verdachte (kenteken [nummer]) stond en/of
- terwijl verdachte en die G.B. [slachtoffer] oogcontact hadden en/of
- terwijl die G.B. [slachtoffer] de deurgreep van het portier aan de bestuurderszijde van die auto van verdachte vasthield
met zijn, verdachtes auto met hoge snelheid, achteruit (in de richting van die G.B. [slachtoffer]) is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt, voor dit feit, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- Een in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Politieregio Gelderland-Midden opgemaakt proces-verbaal, genummerd2010024513, gesloten op 09 juni 2010, onder meer inhoudende:
- Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2010 (pag. 10 e.v.);
- Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van verdachte d.d. 6 maart 2010 (pag. 56 e.v.).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 05 maart 2010 te Ede als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [nummer]), daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Maanderbuurtweg en de Apollostraat en de Van der Hagenstraat en de Jan Tooroplaan en de Dr. Willem Dreeslaan en de Maanderdijk en de Maanderbroekweg,
- terwijl verdachte verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, en
- terwijl het op dat moment donker was en
- terwijl achter de auto van verdachte een opvallende politieauto reed met een brandend transparant, waarop in rode letters de woorden "STOP" en/of "STOP POLITIE" te lezen was,
in strijd met artikel 20 van het RVV 1990 binnen de bebouwde kom (de Dr. Willem Dreeslaan) met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, heeft gereden en vervolgens op de kruising van de Jan Tooroplaan en de Dr. Willem Dreeslaan en/of op de kruising van de Dr. Willem Dreeslaan en de Willy Brandtlaan en op de kruising van de Dr. Willem Dreeslaan en de Rijksweg A12, telkens niet heeft voldaan aan zijn verplichting gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, namelijk niet stoppen bij een, in de rijrichting van verdachte geplaatste, driekleurige verkeerslicht, dat rood licht uitstraalde (artikel 68 van het RVV 1990)
en
vervolgens in strijd met artikel 32 van het RVV 1990 (op de Dr. Willem Dreeslaan) de verlichting van zijn motorvoertuig heeft gedoofd en aldus niet bij nacht het dimlicht van zijn motorvoertuig heeft gevoerd en/of is blijven voeren
en
vervolgens in strijd met artikel 11 van het RVV 1990 (op de Dr. Willem Dreeslaan) een in de rijrichting van verdachte, voor hem rijdend motorrijtuig aan de rechterzijde heeft ingehaald en
vervolgens op de Maanderdijk met hoge snelheid, meerdere bochten is ingereden, waarbij het motorvoertuig herhaaldelijk op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, terecht kwam en aldus niet heeft voldaan aan de verplichting zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 van het RVV 1990)
en
vervolgens in strijd met artikel 21 van het RVV 1990, buiten de bebouwde kom (de Maanderdijk) met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur, heeft gereden
en
vervolgens ter hoogte van de Zuiderkade met nagenoeg onverminderde snelheid, zijn motorvoertuig naar links heeft gestuurd (kennelijk met de bedoeling om linksaf die Zuiderkade op/in te rijden), waarbij vervolgens het motorvoeruig in een slip is geraakt en waarna het motorvoertuig op zeer korte afstand (ongeveer 0,5 meter) van een naast die weg (Zuiderkade) geplaatste lantaarnpaal tot stilstand kwam
en
vervolgens terwijl een persoon (hoofdagent G.B. [slachtoffer], politieambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening) zich in de directe nabijheid van zijn, verdachtes motorvoertuig bevond, met dat motorvoertuig achteruit is gereden,
en
vervolgens met dat motorvoertuig met hoge snelheid en met slingerende bewegingen over de Maanderbroekweg heeft gereden, waarbij (na ongeveer 250 meter) dat motorvoertuig in een slip is geraakt, waarna dat motorvoertuig diagonaal op de rijbaan tot stilstand kwam en vervolgens door verdachte werd achtergelaten,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt, voor dit feit, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- Een in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Politieregio Gelderland-Midden opgemaakt proces-verbaal, genummerd2010024513, gesloten op 09 juni 2010, onder meer inhoudende:
- Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 maart 2010 (pag. 33 e.v.).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 05 maart 2010 te Ede als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de feiten 1 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden onvoorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994. Ter zake feit 2 vordert de officier van justitie dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete ten bedrage van € 1.000,-- subsidiair 20 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Beoordeling van het standpunt van de officier van justitie
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 27 januari 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3:
Verdachte, die op het punt stond te worden aangehouden vanwege zijn verkeersgedrag, heeft zich kost wat kost willen onttrekken aan deze aanhouding en is zonder acht te slaan op de vlak bij zijn auto staande opsporingsambtenaar, met hoge snelheid achteruit gereden terwijl deze opsporingsambtenaar de deurgreep van het portier van zijn auto vasthield. Het is niet aan verdachte te danken dat de opsporingsambtenaar niet op ernstige wijze gewond is geraakt. Het is door de oplettendheid en snelheid van handelen van de opsporingsambtenaar geweest, door snel naar achteren en uit de rijrichting van de auto te springen, dat ernstig letsel is voorkomen.
Verdachte mag dan weliswaar stellen niet gezien te hebben dat de politie met sirene achter hem aanreed maar uit de verklaring van verdachte blijkt dat het zijn bedoeling was om uit handen van de politie te blijven. Het dan niet stoppen getuigt van het weinig respect hebben voor de politie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, een straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden is.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie eist een geldboete en voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf absoluut geen recht doet aan de ernst van het feit. Verdachte heeft op een compleet absurde en onverantwoorde wijze getracht uit handen van de politie te blijven, onder meer door tot drie keer toe negeren van een rood verkeerslicht. De achtervolging mag dan in de nachtelijke uren hebben plaatsgevonden, maar ook op dit tijdstip waren er andere weggebruikers, die gevaar liepen. Zo heeft verdachte op enig moment een voor hem rijdende auto rechts ingehaald. Dat er geen ernstige ongevallen hebben plaatsgevonden met gewonden of doden ten gevolg mag welhaast een wonder worden genoemd. Bovendien reed verdachte onder invloed van een mogelijk niet onaanzienlijke hoeveelheid alcohol. Wat precies zijn alcoholpercentage is geweest blijft in het ongewisse aangezien hij geweigerd heeft mee te werken aan een ademanalyse. Ook het weigeren van de blaasproef getuigt van weinig respect voor het gezag van de politie.
De rechtbank zal verdachte dan ook tot een aanzienlijk hogere straf veroordelen dan door de officier van justitie geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij G.B. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 300,--.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen. De vordering is in voldoende mate onderbouwd en het bedrag is redelijk. Voorts vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beoordeling door de rechtbank
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit onder 1 primair rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op na te melden bedrag.
De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 300,- aan immateriële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de stukken op dat bedrag is begroot. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de feiten en omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit onder 1 primair is gepleegd door verdachte.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 18, 27, 36f, 45, 57, 62, 91, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 5, 8, 163, 176, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder 1 en 3 tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 3 (drie) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 18 (achttien) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder 2 tot:
Hechtenis voor de duur van 2 (twee) maanden.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 4 (vier) maanden.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij G.B. [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan G.B. [slachtoffer], zulks door tussenkomst van M.Th.W. [naam], p/a Postbus 30071, 6803 AB Arnhem, te betalen € 300,-- (zegge driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 maart 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 300,-- subsidiair 6 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer G.B. [slachtoffer], zulks door tussenkomst van M.Th.W. [naam], p/a Postbus 30071, 6803 AB Arnhem, te betalen € 300,-- (zegge driehonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door mrs. A.M. van Gorp, als voorzitter, J.J.H. van Laethem en W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2012, zijnde mrs. Van Laethem en Duijst buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.