ECLI:NL:RBARN:2012:BV8162

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
786779 Cv Expl. 11-11054
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van bankpas, pincode en rijbewijs leidt niet tot overeenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen Intrum Justitia Nederland B.V. en een gedaagde partij, die anoniem is gebleven. De zaak betreft de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen Vodafone en de gedaagde partij, nadat deze zijn bankpas, pincode en rijbewijs had afgegeven aan een derde, die vervolgens een telefoonabonnement heeft afgesloten. De rechtbank oordeelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat de gedaagde partij niet heeft getekend voor de overeenkomst en er onvoldoende bewijs is dat hij daadwerkelijk toestemming heeft gegeven voor het afsluiten van het abonnement. De enkele betaling van € 0,01 met de bankpas van de gedaagde partij is niet voldoende om een overeenkomst te onderbouwen.

Daarnaast heeft Intrum Justitia een onrechtmatige daad ingeroepen, maar ook deze grondslag wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelt dat het onverstandig is om persoonlijke gegevens en betaalmiddelen aan een ander te geven, maar dit maakt nog niet dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vodafone. De verantwoordelijkheid om te controleren of de identiteit van de persoon die de overeenkomst aangaat klopt, ligt bij Vodafone. De rechtbank concludeert dat Intrum Justitia haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en wijst de vordering af. Intrum Justitia wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde partij op nihil worden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 786779 \ CV EXPL 11-11054 \ BE\471\sjm
uitspraak van 27 februari 2012
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap Intrum Justitia Nederland B.V.
gevestigd te 's-Gravenhage
eisende partij
gemachtigde Rosmalen Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde partij ]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna Intrum Justitia en [gedaagde partij] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 oktober 2011 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met een productie.
2. De feiten
2.1. Vodafone Libertel B.V. (hierna: Vodafone) heeft op 4 november 2010 voor een periode van 24 maanden een overeenkomst gesloten voor een mobiele telefoonaansluiting met nummer 06-[nummer]. Hierbij is gratis een Blackberry 9800 Torch ter beschikking gesteld ter waarde van € 569,92. De overeenkomst staat op naam van [gedaagde partij]. Op het moment dat de overeenkomst is gesloten, is in de belwinkel per pin een bedrag van € 0,01 aan Vodafone betaald van de bankrekening van [gedaagde partij].
2.2. Op 18 november 2010 heeft [gedaagde partij] bij de politie aangifte gedaan van oplichting. In het proces-verbaal van aangifte is onder meer het volgende te lezen.
“(…) begin november 2010 [heb ik] mijn bankpas met pincode en mijn rijbewijs […] afgegeven aan ene [X]. Dit omdat hij een idee had om mij het geld terug te betalen wat hij van mij had geleend. Ik heb hem op een zondag of maandag mijn bankpas met pincode gegeven en mijn rijbewijs een week later. Ik heb mijn rijbewijs afgegeven aan [X] omdat hij mij zei dat het zonder legitimatiebewijs niet lukte om geld van de bank te krijgen. Hij wilde namelijk bij een bank in Duitsland pinnen met mijn bankpas en dan naar de bank toe gaan dat hij zijn geld niet had gekregen uit de automaat zodat de bank hem het gepinde geld nog een keer zou uitkeren.
(…)
Achteraf gezien heeft hij nooit gepind met mijn bankpas in Duitsland maar heeft [X] mijn bankpas en rijbewijs gebruikt om 5 telefoonabonnementen af te sluiten en heeft hij de daarbij mobiele telefoons in ontvangst genomen. Ik merkte dit doordat ik een brief kreeg van KPN waarin stond dat zij mij geen abonnement konden verstrekken vanwege het feit dat er diverse pogingen waren gedaan om op mijn naam een abonnement af te sluiten.
(…)
Ik heb [X] mijn bankpas, pincode en rijbewijs gegeven alleen om ervoor te zorgen dat hij geld van de bank in Duitsland kon krijgen. Ik heb hem nooit opdracht en/of toestemming gegeven om zich voor mij uit te geven en telefoonabonnementen af te sluiten op mijn naam.
(…).”
2.3. Vodafone heeft [gedaagde partij] facturen gezonden voor verschuldigde abonnementsgelden. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
3. De vordering en het verweer
3.1. Intrum Justitia vordert de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 937,70 (€ 603,78 hoofdsom, € 5,11 rente tot 6 juli 2011 en € 150,00 buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke vanaf 6 juli 2011 over € 603,78, alsmede veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2. Intrum Justitia legt aan haar vordering primair ten grondslag dat [gedaagde partij] en Vodafone een overeenkomst hebben gesloten om tegen betaling gebruik te mogen maken van door Vodafone verleende mobiele telefoniediensten. Uit hoofde van de overeenkomst rustte op [gedaagde partij] de verplichting om de maandelijkse abonnementskosten steeds tijdig en volledig te voldoen. [gedaagde partij] heeft dit nagelaten, zodat hij is tekortgeschoten in de op hem rustende betalingsverplichting. Wegens aanhoudend betalingsverzuim heeft Vodafone, na diverse aanmaningen en sommaties, de overeenkomst op 14 maart 2011 ontbonden. Vodafone heeft wegens deze ontbinding van de overeenkomst schade geleden. Zij heeft vergoeding van deze schade gevorderd van € 653,18. Vodafone stelt daarmee om haar moverende redenen 75% van het schadebedrag te vorderen dat zij aan [gedaagde partij] had gefactureerd. De btw over het schadebedrag is gecrediteerd. Intrum Justitia stelt dat [gedaagde partij] de schade op grond van de algemene voorwaarden dan wel de wet dient te vergoeden. De vordering is uit handen gegeven. Daarom wordt naast de gevorderde rente ook aanspraak op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten gemaakt.
Subsidiair legt Intrum Justitia aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] zich jegens Vodafone onrechtmatig heeft gedragen door zijn bankpas met pincode en zijn identiteitsbewijs aan een derde te verstrekken. Hierdoor heeft [gedaagde partij] willens en wetens ertoe bijgedragen dat Vodafone kon worden benadeeld en dat deze derde de Blackberry in zijn macht heeft gekregen. De door Vodafone geleden schade moet [gedaagde partij] dan ook vergoeden. Deze schade bedraagt in hoofdsom € 603,78, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Vodafone heeft de vordering gecedeerd aan Intrum Justitia. [gedaagde partij] is hiervan in kennis gesteld.
3.3. [gedaagde partij] voert verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Intrum Justitia stelt dat tussen Vodafone en [gedaagde partij] een overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde partij] weerspreekt dit gemotiveerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Intrum Justitia een overeenkomst op naam van [gedaagde partij] overgelegd en erop gewezen dat bij het aangaan van de overeenkomst met de bankpas van [gedaagde partij] in de belwinkel per pin een bedrag van € 0,01 aan Vodafone is betaald. De overgelegde overeenkomst is echter niet voorzien van de handtekening van [gedaagde partij]. Het enkele feit dat niet in discussie is dat Vodafone een bedrag van € 0,01 van de bankrekening van [gedaagde partij] heeft ontvangen en dat zij de identiteitskaart van [gedaagde partij] heeft gezien, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een met [gedaagde partij] tot stand gekomen overeenkomst. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat het uiterlijk van de degene die de overeenkomst is aangegaan correspondeert met de foto van [gedaagde partij] op de identiteitskaart. Nu Intrum Justitia ook voor het overige geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat [gedaagde partij] en Vodafone een overeenkomst zijn aangegaan, heeft te gelden – bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde partij] – dat Intrum Justitia haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering kan daarom niet worden toegewezen op grond van de primaire grondslag.
4.2. Aan haar vordering legt Intrum Justitia subsidiair een onrechtmatige daad ten grondslag. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Intrum Justitia de stelling dat sprake is van een onrechtmatige daad echter niet voldoende feitelijk ingekleed of onderbouwd. Het is natuurlijk niet toegestaan en ook zeer onverstandig om bankpas, pincode en rijbewijs aan een ander te geven, maar dat enkele feit maakt niet dat [gedaagde partij] jegens Vodafone onrechtmatig heeft gehandeld. Daarbij komt dat het op de weg lag van Vodafone om te controleren aan wie de gebruikte bankpas en het rijbewijs toebehoorden. Aan de hand van de foto op het rijbewijs van [gedaagde partij] had Vodafone kunnen zien of het uiterlijk van degene met wie zij een overeenkomst is aangegaan correspondeerde met die foto. Ook de op het rijbewijs en bankpas geplaatste handtekening dient ter controle van de identiteit van degene die (bijvoorbeeld) een overeenkomst (met Vodafone) wil sluiten. Daarom kan de vordering evenmin op de subsidiaire grondslag worden toegewezen. De vordering wordt dan ook afgewezen.
4.3. Intrum Justitia wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Deze kosten worden begroot op nihil, nu [gedaagde partij] in persoon procedeert.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt Intrum Justitia in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2012.