ECLI:NL:RBARN:2012:BV7385

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/505193-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 552 Sv inzake medisch beroepsgeheim en uitlevering ter inbeslagneming van opnamemateriaal in strafzaak seksueel misbruik

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie (hierna: klaagster). Klaagster beroept zich op het medisch beroepsgeheim als verschoningsrecht ex artikel 218 Sv in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de vader van een driejarig jongetje, [naam1], die verdacht wordt van seksueel misbruik. De rechter-commissaris had op verzoek van het openbaar ministerie een bevel tot uitlevering ter inbeslagneming van opnamemateriaal (videobanden) gegeven, dat door klaagster was vervaardigd in het kader van de speltherapie van [naam1]. Klaagster heeft het bevel onder protest uitgevoerd, maar stelt dat het opnamemateriaal niet zonder toestemming van beide ouders mag worden ingezien, omdat dit in strijd is met de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO).

De raadkamer oordeelt dat er in dit geval zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die maken dat het belang van de geheimhouding moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. Het opnamemateriaal kan van cruciaal belang zijn voor het onderzoek naar de verdenking van seksueel misbruik. De raadkamer wijst op het maatschappelijk belang van een gedegen en objectief onderzoek en stelt vast dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn voor het verkrijgen van de benodigde informatie.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond en bepaalt dat het in beslag genomen opnamemateriaal gebruikt mag worden en dat van de inhoud daarvan kennis mag worden genomen. De beslissing is genomen in raadkamer en uitgesproken op 29 februari 2012.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige raadkamer
Rechtbanknummer : 11/890
Parketnummer : 05/505193-08
Datum zitting : 14 februari 2012
Datum uitspraak : 29 februari 2012
BESLISSING EX ARTIKEL 552A VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
van de rechtbank Arnhem, meervoudige raadkamer, naar aanleiding van het op 5 oktober 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen klaagschrift van:
naam : [klaagster]
(hierna: klaagster),
adres : [adres],
gericht tegen:
• het bevel van de rechter-commissaris te Arnhem tot uitlevering ter inbeslagneming van het opnamemateriaal (in de vorm van videobanden) dat door klaagster is vervaardigd in het kader van de speltherapie van [naam1], geboren op [geboortedatum], c.q.
• het gebruik van dat opnamemateriaal
en
• de kennisneming van gegevens opgenomen in dat opnamemateriaal.
1 – de procedure
Tijdens de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer van 14 februari 2012 zijn de officier van justitie en klaagster, vertegenwoordigd door mevrouw mr. drs. M.A. van Hamersveld, gehoord.
De heer [naam2] is, hoewel opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen.
2 – de feiten
De moeder van [naam1] heeft op 25 september 2007 aangifte gedaan van seksueel misbruik van [naam1] gepleegd door zijn vader [naam2]. Nadat de officier van justitie de zaak tegen [naam2] had geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, heeft de moeder van [naam1] bij het gerechtshof te Arnhem daarover beklag gedaan ex art. 12 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het gerechtshof te Arnhem heeft daarop de strafvervolging van [naam2] in de vorm van een gerechtelijk vooronderzoek (hierna: gvo) bevolen. Daarbij heeft het gerechtshof met betrekking tot het bewijs van het vermeende misbruik onder meer van betekenis geacht dat er opnamemateriaal van de speltherapie van [naam1] bij klaagster bestaat waarin [naam1] zou vertellen over het vermeende misbruik (hierna: het opnamemateriaal) .
Ter uitvoering van deze beschikking heeft de rechter-commissaris te Arnhem op 22 februari 2010 een gvo ingesteld tegen [naam2]. In het kader van dit gvo heeft de rechter-commissaris op 10 juni 2011 een bevel tot uitlevering ter inbeslagneming gedaan op grond van art. 105 Sv van het opnamemateriaal. Klaagster heeft aanvankelijk geen gevolg willen geven aan dit bevel tot uitlevering, zich daarbij beroepende op de medische geheimhoudingsplicht uit hoofde van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (hierna: WGBO) en het daarmee verband houdende verschoningsrecht. Bij brief van 5 september 2011 heeft de rechter-commissaris, ondanks de bezwaren van klaagster, vastgehouden aan het bevel tot uitlevering.
In verband met de toezegging van de rechter-commissaris dat het uitgeleverde opnamemateriaal verzegeld zal blijven tot de beslissing van de raadkamer op een eventuele klacht van klaagster, heeft klaagster (onder protest) voldaan aan het bevel tot uitlevering en bij klaagschrift van 3 oktober 2011 het onderhavige beklag aanhangig gemaakt.
Het verzegelde opnamemateriaal is door de rechter-commissaris in beslag genomen en bevindt zich thans in verzegelde toestand binnen het kabinet van de rechter-commissaris.
3- het beklag
Het standpunt van klaagster in het klaagschrift luidt, verkort weergegeven, als volgt.
Het bevel tot uitlevering van de rechter-commissaris is onrechtmatig, omdat geen rekening is gehouden met het medisch beroepsgeheim. Immers, op de relatie tussen (de ouders van) [naam1] en (de behandelaren verbonden aan) klaagster is de WGBO van toepassing. Op grond van die wet kan niet zonder de toestemming van de beide met het gezag over [naam1] belaste ouders inzage aan derden in het medisch dossier van [naam1] worden gegeven. Anders dan de moeder van [naam1] heeft zijn vader [naam2] geen toestemming gegeven voor de afgifte van het opnamemateriaal. Daarom doet klaagster thans een beroep op het verschoningsrecht krachtens artikel 218 Sv. Er doen zich geen zeer uitzonderlijke omstandigheden voor op grond waarvan het medisch beroepsgeheim zou moeten worden doorbroken, terwijl voor klaagster bovendien niet vaststaat dat er geen andere, minder ingrijpende mogelijkheden bestaan ter beantwoording van de vragen die spelen in het strafrechtelijk onderzoek tegen [naam2].
Klaagster acht het voorts van zwaarwichtig belang dat het vertrouwen van [naam1] in de hulpverlening kan worden geschaad door het gebruik van het opnamemateriaal voor de strafvervolging tegen zijn vader.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klaagster nader toegelicht dat ter bescherming van de aan haar verbonden behandelaren een beroep is gedaan op de WGBO en dat bij het beroep op het verschoningsrecht het belang van [naam1] voorop staat. In aanvulling op de al genoemde argumenten voor dit beroep op het verschoningsrecht heeft klaagster aangevoerd dat [naam1] hoogstwaarschijnlijk in de toekomst nog hulpverlening nodig heeft, dat gebruik van het opnamemateriaal in het strafrechtelijk onderzoek de (toekomstige) relatie van [naam1] met zijn vader kan beschadigen – omdat [naam1] onbewust meewerkt aan een mogelijke veroordeling van zijn vader – en dat er een alternatief voor gebruik van het opnamemateriaal bestaat. Immers, [naam1] zou alsnog kunnen worden gehoord door een gespecialiseerde deskundige. Dit laatste is volgens aan klaagster verbonden deskundigen minder schadelijk voor [naam1], aangezien [naam1] nu bijna 8 jaar oud is en hij bij een verhoor nu meer autonomie heeft over wat hij wil zeggen.
4 – het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is in een geval als dit, waarin (mogelijk) sprake is van seksueel misbruik van een kind, geen toestemming nodig van beide ouders tot inzage in (delen van) het medisch dossier. De hulpverlening door klaagster aan [naam1] is uit hoofde van goed hulpverlenerschap immers met toestemming van alleen de moeder aangevangen, zodat niet valt in te zien dat aan het geven van inzage in het opnamemateriaal de ontbrekende toestemming van de vader in de weg zou staan. Er bestaat geen alternatief voor het verkrijgen van de – ook volgens het gerechtshof – voor het strafrechtelijk onderzoek noodzakelijke informatie. Het thans horen van [naam1] is geen reëel alternatief, omdat onder meer door het verstrijken van de jaren de aldus te verkrijgen verklaring niet voldoende betrouwbaar kan worden geacht. Naar het oordeel van de officier van justitie is een zorgvuldige waarheidsvinding juist in het belang van [naam1] en zou het tegenwerken hiervan zijn vertrouwen in de hulpverlening ernstig kunnen schaden. Het bevel tot uitlevering van de rechter-commissaris is derhalve in lijn met het proportionaliteits- en het subsidiariteitsbeginsel. Er doen zich hier (zeer) uitzonderlijke omstandigheden voor die tot doorbreking van het verschoningsrecht nopen. Het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
De officier van justitie is van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
5 – de beoordeling van de standpunten
5a. Ontvankelijkheid
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is belanghebbende.
Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
5b. De grondslag van het beklag
Hoewel klaagster de juridische grondslag van haar beklag in het midden heeft gelaten, gaat de raadkamer er van uit dat het klaagschrift primair wil betogen dat er geen wettelijke grond bestond voor het bevel van de rechter-commissaris tot uitlevering ter inbeslagneming van het opnamemateriaal en dat het beslag daarom onrechtmatig is. Subsidiair richt de klacht zich dan tegen het gebruik en de kennisneming van het in beslag genomen opnamemateriaal en beoogt het klaagschrift daarmee dat de raadkamer gebruik en kennisneming ervan verbiedt.
5c. Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbeslagneming
De raadkamer stelt voorop met klaagster van oordeel te zijn dat op de aan klaagster verbonden medewerkers ten aanzien van het opnamemateriaal een medische geheimhoudingsplicht rust en dat haar op die grond in beginsel een van art. 218 Sv afgeleid verschoningsrecht toekomt dat zich mede uitstrekt tot dit opnamemateriaal.
De bevoegdheid van de rechter-commissaris tot het verstrekken van een bevel tot uitlevering ter inbeslagneming van het opnamemateriaal vindt haar grondslag in art. 105 Sv. Noch de tekst van de wet noch de daaraan ten grondslag liggende wetsgeschiedenis biedt steun aan de opvatting dat een bevel tot uitlevering als bedoeld in dit artikel niet aan een verschoningsgerechtigde mag worden gegeven ter zake van voorwerpen die gegevens inhouden waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd. Volgens de strekking van de wet kan derhalve ook aan personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv een bevel tot uitlevering worden gegeven zoals bedoeld in art. 105 Sv, maar zijn deze personen niet verplicht aan een dergelijk bevel te voldoen voor zover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn. Het in deze bepalingen neergelegde systeem van de wet biedt de verschoningsgerechtigde dus in geval van een bevel tot uitlevering de mogelijkheid een selectie te maken van de stukken ten aanzien waarvan hij van oordeel is dat zij onder zijn verschoningsrecht vallen en stukken waarvoor dat niet geldt. Voorts geldt ingevolge art. 98 Sv dat bij een verschoningsgerechtigde, tenzij met zijn toestemming, niet in beslag worden genomen brieven of andere geschriften tot welke zijn geheimhoudingsplicht zich uitstrekt.
De rechter-commissaris was derhalve bevoegd tot het verstrekken van het onderhavige bevel tot uitlevering. Klaagster heeft aan dit bevel tot uitlevering voldaan en het beeldmateriaal integraal uitgeleverd, zonder zelf een selectie te maken (hetgeen in deze zaak overigens moeilijk voorstelbaar is).
Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat het beslag niet onrechtmatig is.
Dat klaagster het opnamemateriaal heeft uitgeleverd onder protest – voor zover daarmee wordt bedoeld dat geen toestemming is gegeven voor inbeslagneming – doet aan dit oordeel niet af, nu de bescherming van art. 98 Sv zich niet uitstrekt tot beeldmateriaal, maar zich beperkt tot brieven en andere geschriften.
Een en ander betekent dat het beklag zich in casu enkel kan richten tegen gebruik en kennisneming van het in beslag genomen opnamemateriaal. Daarbij zij overigens opgemerkt dat de materiële vraag die voorligt – namelijk: ‘komt klaagster een beroep toe op haar verschoningsrecht?’ – dezelfde blijft. Op de beoordeling van deze vraag gaat de rechtbank hierna in.
5d. Beoordeling van het beroep op het verschoningsrecht
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Wanneer dergelijke omstandigheden zich voordoen, laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Hierbij zal moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.
Naar het oordeel van de raadkamer doen zich in dit geval zeer uitzonderlijke omstandigheden voor die maken dat het belang van de geheimhouding moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. De raadkamer heeft daarbij acht geslagen op het navolgende.
- In het voorliggende geval is het strafrechtelijk onderzoek gericht op een verdenking ter zake van een ernstig strafbaar feit, te weten seksueel misbruik gepleegd door een vader jegens zijn toen driejarige zoon.
- Het is van groot maatschappelijk belang dat ter staving dan wel ter ontkrachting van deze verdenking een gedegen, objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld waarbij kennis kan worden genomen van alle relevante feiten en omstandigheden.
- Het opnamemateriaal kan van bijzonder belang zijn voor het aan het licht brengen van de waarheid omtrent de gerezen verdenking. Op de desbetreffende videobanden is de speltherapie van [naam1] opgenomen, waarin hij zou vertellen over het vermeende misbruik. Kennisneming van het opnamemateriaal kan behulpzaam zijn bij de beoordeling door het openbaar ministerie van de vraag of er wel of geen voldoende bewijs is om tot vervolging van [naam2] over te gaan.
- Bovendien is niet aannemelijk dat beoordeling van deze vraag kan geschieden aan de hand van op andere, minder ingrijpende wijze verkregen informatie. Immers, de omgang tussen [naam1] en zijn vader ten aanzien waarvan thans de strafbaarheid nader dient te worden onderzocht, heeft plaatsgevonden in 2007. [naam1] was toentertijd drie jaar oud. Sindsdien is een (relatief) groot aantal jaren verstreken en is het leven van [naam1] aan allerlei veranderingen onderhevig geweest. Daarom zal naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer kunnen worden uitgegaan van de betrouwbaarheid en de authenticiteit van een in de nabije toekomst door [naam1] af te leggen verklaring. Een dergelijke verklaring vormt naar verwachting geen toereikend alternatief voor kennisneming van het (meer objectieve) opnamemateriaal.
- Tegenover enerzijds de door klaagster geuite vrees voor mogelijke aantasting van het vertrouwen van [naam1] in de hulpverlening, indien het opnamemateriaal voor doeleinden van strafvordering wordt gebruikt, staat anderzijds het belang van [naam1] bij strafrechtelijke bescherming tegen eventuele strafbare feiten als die waarop de verdenking ziet. Welk belang in de toekomst voor [naam1] het zwaarst zal wegen, valt op dit moment in redelijkheid niet te overzien. Wel gaat de raadkamer ervan uit dat er een algemeen maatschappelijk belang bestaat dat vereist dat zorgvuldig onderzoek dient plaats te vinden in geval van verdenking van strafbare feiten.
- Aan al het voorgaande doet het beroep van klaagster op het ontbreken van toestemming van de vader van [naam1] voor afgifte ter inzage van het opnamemateriaal niet af. Ten onrechte kent klaagster aan het ontbreken van de toestemming van de vader doorslaggevend belang toe, temeer daar klaagster heeft aangegeven dat met onderhavige klacht mede wordt beoogd om een tuchtklacht vanwege het verstrekken van het opnamemateriaal te voorkomen.
Gelet op het voorgaande acht de raadkamer het beroep van klaagster op haar verschoningsrecht ten aanzien van het uitgeleverde en in beslag genomen opnamemateriaal minder zwaarwegend dan het belang bij een zorgvuldige en zo objectief mogelijke waarheidsvinding.
Dit brengt met zich mee dat het beklag ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beslissing
Verklaart het beklag ongegrond.
Bepaalt dat het in beslag genomen opnamemateriaal gebruikt mag worden en dat van de inhoud daarvan kennis mag worden genomen.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. D.R. Sonneveldt,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier,
en uitgesproken in openbare raadkamer op 29 februari 2012.