ECLI:NL:RBARN:2012:BV6987

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800827-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte in verkeerszaak na fatale aanrijding

In deze zaak, behandeld door de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem, stond de verdachte terecht voor een verkeersdelict dat resulteerde in de dood van een andere verkeersdeelnemer, D. [slachtoffer]. De tenlastelegging betrof roekeloos rijgedrag op 22 augustus 2010 in Lelystad, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Ford, betrokken was bij een aanrijding met de Subaru van het slachtoffer. De officier van justitie eiste een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de militaire kamer oordeelde dat niet bewezen kon worden dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijke schuld met zich meebracht.

Tijdens de zitting op 13 februari 2012 werd vastgesteld dat de verdachte op de rechterrijstrook reed en van plan was om via een doorsteek naar de linkerrijstrook te gaan. De militaire kamer concludeerde dat de snelheid van de Subaru, bestuurd door het slachtoffer, aanzienlijk hoger was dan toegestaan en dat getuigen bevestigden dat zij de Subaru niet hadden zien aankomen. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld en dat er geen bewijs was dat zijn rijgedrag gevaar of hinder op de weg had veroorzaakt.

Uiteindelijk sprak de militaire kamer de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde, omdat niet kon worden vastgesteld dat het ongeluk en de dood van het slachtoffer te wijten waren aan de schuld van de verdachte. De uitspraak werd gedaan op 27 februari 2012, waarbij de militaire kamer benadrukte dat de omstandigheden van de aanrijding en de snelheid van de Subaru cruciaal waren voor de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/800827-11
Datum zitting : 13 februari 2012
Datum uitspraak : 27 februari 2012
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
rang/rnr : Korporaal/ [nummer]
ingedeeld bij : [standplaats]
Raadsman : mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2010, in de gemeente Lelystad,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Larserdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes,
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaats gevonden
door toen aldaar roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk
onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam,
te rijden op de Larserdreef op de rechterrijstrook van de rijbaan gaande
(gezien verdachtes rijrichting) in noordwestelijke richting en/of
teneinde, via een doorsteek in de middenberm, middels het maken van een
zogenaamde U-bocht zijn weg te vervolgen over de Larserdreef in tegengestelde
richting
- in plaats van tijdig (ruim voor het bereiken van de doorsteek) voor te
sorteren op de linkerrijstrook en/of vervolgens op die linkerrijstrook
snelheid te verminderen (ruim voor de doorsteek) -
op die rijstrook al in behoorlijke mate snelheid heeft verminderd en/of
pas ter hoogte van of net voor die doorsteek de linkerrijstrook is opgereden,
waarbij hij onvoldoende rekening heeft gehouden met een zich op de
linkerrijstrook naast of vlak achter verdachtes auto rijdende personenauto,
welke werd bestuurd door D. [slachtoffer],
waardoor hij, verdachte, in botsing is gekomen en/of is aangereden tegen
laatstgenoemde personenauto, tengevolge waarvan voornoemde D. [slachtoffer]
werd gedood ;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 augustus 2010, in de gemeente Lelystad,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de
rechterrijstrook van de weg, de Larserdreef, in botsing is gekomen met en/of
is aangereden tegen een personenauto bestuurd door D. [slachtoffer],
toen hij, verdachte, aldaar gaande -gezien verdachtes rijrichting- in
noordwestelijke richting via een doorsteeek in de middenberm een zogenaamde
U-bocht wilde maken om zijn weg te vervolgen over de Larserdreef in
tegengestelde richting en hij, verdachte, daaraan voorafgaand
- in plaats van tijdig (ruim voor het bereiken van de doorsteek) voor te
sorteren en/of vervolgens op die linkerrijstrook snelheid te verminderen
(ruim voor de doorsteek) -
reeds op die rechterrijstrook al in behoorlijke mate snelheid heeft
verminderd en/of pas ter hoogte van de doorsteek de linkerrijstrook is
opgereden, waarbij hij, verdachte, onvoldoende rekening heeft gehouden met
voornoemde personenauto, bestuurd door D. [slachtoffer], welke op de
linkerrijstrook naast of vlak achter het door verdachte bestuurde voertuig reed,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 februari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage.
De officier van justitie, mr. H. Velders, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 180 uren en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vooruitlopend op zijn voorgenomen bocht naar links te vroeg, al op de rechterrijstrook, zijn snelheid heeft verminderd, te laat heeft voorgesorteerd en onvoldoende heeft opgelet. De officier van justitie voert daarbij aan dat uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat er geen belemmeringen voor verdachte waren die er toe zouden hebben kunnen geleid dat verdachte de auto (van het merk Subaru; verder: de Subaru) van D. [slachtoffer] (verder: het slachtoffer) niet heeft kunnen waarnemen. De officier van justitie is van mening dat het aan dit, als aanmerkelijk onoplettend aan te merken, gedrag van verdachte te wijten is dat diens auto de Subaru heeft geraakt op het moment dat deze hem inhaalde. Als gevolg hiervan is de Subaru tegen een boom gereden en het slachtoffer overleden. Het feit dat het slachtoffer met hoge snelheid heeft gereden heeft er slechts toe bijgedragen dat verdachte een kortere tijd had om de Subaru waar te nemen, maar dat doet er niet aan af dat het slachtoffer als gevolg van het onoplettend gedrag van verdachte is komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - samengevat - aangevoerd dat verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt nu verdachte geen verkeersfout heeft begaan dan wel dat het begaan van een enkele verkeersfout onvoldoende is om van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te spreken. Verdachte heeft steeds goed in zijn spiegels gekeken. Dat hij daarbij de Subaru niet heeft waargenomen is te wijten aan de hoge snelheid van de Subaru waardoor verdachte deze niet heeft kunnen en hoeven waarnemen. Dat wordt ondersteund door diverse getuigenverklaringen die verklaard hebben de Subaru ook niet te hebben zien aankomen. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte al van rijstrook aan het wisselen was op het moment van de aanrijding en het evengoed mogelijk kan zijn dat de auto van het latere slachtoffer naar rechts, naar de rechter rijstrook stuurde.
Beoordeling van de standpunten
Geen punt van geschil is dat verdachte op 22 augustus 2010 in de gemeente Lelystad met in zijn auto (van het merk Ford; verder: de Ford), over de rechterrijstrook van de Larserdreef reed en dat hij van plan was om via een doorsteek in de middenberm ter hoogte van het BP-benzinestation, de Larserdreef in tegengestelde richting te volgen. Terwijl verdachte op de rechterrijstrook van de Larserdreef reed had hij zijn richtingaanwijzer naar links aangezet om het voornemen om links voor te sorteren kenbaar te maken. D. [slachtoffer] ( hierna: het slachtoffer) reed op dat moment in de Subaru op de linkerrijstrook van de Larserdreef. Hij passeerde ter hoogte van het BP-station met hoge snelheid de Ford. Tijdens deze passage is de rechterzijde van de Subaru in aanraking gekomen met de linkervoorzijde van de Ford. De Subaru is hierdoor in een slip geraakt en uiteindelijk tegen een boom tot stilstand gekomen ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Verdachte is – zowel in de primaire als subsidiair variant - tenlastegelegd dat hij, in plaats van tijdig (ruim voor het bereiken van de doorsteek) voor te sorteren op de linkerrijstrook en vervolgens op de linkerrijstrook snelheid te verminderen al op de rechterrijstrook in behoorlijke mate snelheid heeft geminderd en pas ter hoogte van de doorsteek de linkerrijstrook is opgereden, waarbij hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de Subaru die zich naast of vlak achter hem op de linkerrijstrook bevond.
Omtrent deze verweten feitelijkheden overweegt de militaire kamer het navolgende.
Naar het oordeel van de militaire kamer is niet gebleken dat verdachte de linkerrijstrook daadwerkelijk is opgereden. De militaire kamer overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij op de linkerrijstrook wilde gaan rijden en direct daarna een harde doffe klap hoorde. Ter terechtzitting verklaarde verdachte hierover dat zijn linkervoorwiel zich tegen de middenstreep van de weg moet hebben bevonden maar dat wellicht een puntje van de voorkant van zijn auto de middenstreep heeft overschreden. De verklaringen van getuige [getuige1] en getuige [getuige2], die beiden achter verdachte reden, geven geen duidelijkheid of de Ford van verdachte zich ten tijde van de aanrijding reeds op de linkerrijstrook bevond. Getuige [getuige3] heeft verklaard dat, voor zover hij het heeft gezien, de Subaru op de linkerrijstrook reed maar dat het er op leek dat hij ter hoogte van de Ford naar rechts wilde sturen. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de Verkeers Ongevals Analyse blijkt dat de exacte plek op het wegdek waar de beide voertuigen elkaar hebben geraakt geen zekerheid bestaat.
Al met al kan niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn auto daadwerkelijk de linkerrijstrook op is gereden en zich ten tijde van de aanrijding reeds op de linkerrijstrook bevond.
Voorts is de militaire kamer van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte in strafrechtelijk verwijtbare zin “onvoldoende” rekening heeft gehouden met de door het slachtoffer bestuurde Subaru.
Zowel getuige [getuige3] als getuige [getuige2] verklaren de Subaru niet te hebben zien aankomen alvorens zij met hoge snelheid door de Subaru gepasseerd werden. [getuige2] schat de snelheid op rond de 120 à 140 kilometer per uur. [getuige1] verkaart dat hij en het slachtoffers in beider auto’s naast elkaar reden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur waarna het slachtoffer - kort voor het ongeluk - zijn hand naar [getuige1] opstak en versnelde. Door het NFI is aan de hand van bandensporen en de beschadigingen aan de auto, de geraakte boom en wegmeubilair een snelheidsbepaling uitgevoerd waarin de conclusie wordt getrokken dat “bij aanvang van de aangetroffen banden sporen” (dat wil zeggen reeds enige afstand na de botsing met de Ford) de snelheid van de Subaru tenminste 98 km/u en ten hoogste 117 km/u was, met – ten aanzien van deze grenswaarden - een betrouwbaarheid van 99%.
Uit de verklaringen van de getuigen volgt voorts dat de overige verkeersdeelnemers tot ongeveer 70 kilometer per uur reden. Er gold ter plaatse ook een snelheidsbeperking tot 70 kilometer per uur.
De militaire kamer acht gelet op het vorenstaande aannemelijk dat de Subaru veel harder reed dan de andere weggebruikers en dan toegestaan en niet onaannemelijk dat de Subaru kort voor de aanrijding met de Ford zelfs een snelheid had van boven de 110 kilometer per uur.
Gelet op deze snelheid en het verschil tussen die snelheid en de snelheid van de weggebruikers die onder de snelheidsmaximum bleven kan uit de enkele omstandigheid dat verdachte de Subaru niet heeft opgemerkt niet worden afgeleid dat hij “onvoldoende” rekening heeft gehouden met die Subaru. Het is immers niet onaannemelijk het niet opmerken van de Subaru door verdachte of – voor zover hij de Subaru wel gezien heeft – deze niet herkennen als een weggebruiker die zo snel in zijn nabijheid op de linkerrijstrook zou kunnen rijden dat hij daarbij bij het wisselen van rijstrook rekening mee zou moeten houden, juist te wijten is aan die veel te grote snelheid en niet aan onvoldoende oplettendheid van verdachte.
Ook overigens blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat verdachte onvoldoende rekening heeft gehouden met op de strook links van hem rijdende weggebruikers waaronder de Subaru, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het resterende verwijt, dat verdachte op de rechter rijstrook al “in behoorlijke mate” snelheid heeft verminderd is de militaire kamer van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de snelheid(svermindering) van verdachte op de rechter rijstrook dusdanig was dat dit gevaar of hinder op de weg zou veroorzaken, laat staan dat het als roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig zou kunnen worden aangemerkt. Geen van de getuigen heeft verklaard over een snelheidvermindering of opvallend lage snelheid van de Ford en de verklaring van verdachte zelf geeft daarover evenmin voldoende uitsluitsel. De militaire kamer merkt daarbij op dat het, in de bebouwde kom, enkele rijden onder de maximaal toegestane snelheid niet als roekeloosheid, onvoorzichtigheid of het veroorzaken van gevaar of hinder kan worden aangemerkt.
De militaire kamer is van oordeel dat het vorenstaande betekent dat niet bewezen kan worden dat het ongeluk en de dood van het slachtoffer te wijten is aan de - aanmerkelijke - schuld van verdachte en evenmin dat door zijn rijgedrag gevaar of hinder op de weg is ontstaan.
Verdachte wordt daarom zowel van het primair als subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
4. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 1, heeft begaan.
Spreekt verdachte vrij.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. J.M.J.M. Doon, rechter,
kapitein ter zee van administratie, mr. F.N.J. Jansen, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. van de Pol, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2012.