ECLI:NL:RBARN:2012:BV6588

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/986006-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten

In de zaak voor de Rechtbank Arnhem, uitgesproken op 23 februari 2012, werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. De officier van justitie had geëist dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van de sigaretten. De getuige [getuige] had eerder verklaard dat hij niet wist dat er sigaretten in de kisten zaten, en zijn eerdere verklaring werd als onbetrouwbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de medeverdachte niet voldoende was om de wetenschap van de verdachte te bewijzen. De rechtbank overwoog dat, hoewel het een ernstig feit betrof, de verdachte slechts een beperkte rol had gespeeld en dat de feiten bijna vier jaar geleden hadden plaatsgevonden. De rechtbank besloot om de in beslag genomen sigaretten en kisten onttrokken aan het verkeer te verklaren, aangezien deze goederen verband hielden met het gepleegde feit, ondanks de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/986006-09
Data zittingen : 14 juli 2011 en 9 februari 2012
Datum uitspraak : 23 februari 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie bij het Functioneel Parket te Zwolle
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres] ,
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2008 tot en met 14 april 2008 te Huissen, gemeente Lingewaard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten een of meer hoeveelheden sigaretten, voorhanden heeft gehad, dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing was/waren betrokken;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 9 februari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
De officier van justitie, mr. E. Edens, heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis (met aftrek).
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de volgende goederen die onder verdachte in beslag zijn genomen worden onttrokken aan het verkeer:
- 10.689.160 sigaretten van de merken Carlton, Jin Ling, Mayfair, L&M;
- 58.000 sigaretten van de merken Carlton, Jin Ling, Mayfair, L&M (zijnde monsters);
- 66 houten kisten waarin de sigaretten zijn verpakt.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal bevindingen doorzoeking [adres1] en [adres2] te Huissen van de FIOD-ECD, de verklaring van [naam], de verklaring van [getuige], de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en het opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling ‘Onderzoek monsters van sigaretten-verpakking’.
Zo blijkt uit het proces-verbaal van de FIOD-ECD dat op 14 april 2008 ruim 10 miljoen sigaretten in beslag zijn genomen. [naam] heeft verklaard dat deze sigaretten geladen zijn bij een loods waarover verdachte als d[naam]naam] de beschikking had. Verdachte had een vordering op de Engelsman, nu hij de huur niet betaalde. Deze vordering maakt dat verdachte beschikkingsmacht had over de goederen.
Voorts is de verklaring van [getuige] van belang. [getuige] heeft twee verschillende verklaringen afgelegd. Eén verklaring bij de FIOD-ECD en één verklaring bij de rechter-commissaris. De officier van justitie acht de verklaring die [getuige] heeft afgelegd bij de FIOD-ECD betrouwbaarder. Hij acht het namelijk aannemelijk dat door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] druk is uitgeoefend op [getuige] waardoor [getuige] bij de rechter-commissaris anders heeft verklaard.
[getuige] heeft verklaard dat hij sigaretten heeft gezien bij het inladen in de loods waarover [naam] de beschikking had. Het inladen deed hij in opdracht van verdachte of [medeverdachte]. [getuige] heeft tegen de FIOD-ECD verklaard dat hij – iedere keer dat hij de goederen moest laden – wist dat het sigaretten betrof. Medeverdachte [medeverdachte] zou dit hem hebben verteld.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij vermoedde dat er sigaretten werden verpakt in de loods. Hij zou dit hebben besproken met verdachte. Deze verklaring heeft hij afgelegd nadat hij met een raadsman heeft gesproken.
Daarnaast heeft de officier van justitie nog verwezen naar het proces-verbaal van ambtshandeling ‘Onderzoek monsters van sigarettenverpakking’ waarin een aantal monsters van de sigaretten op echtheid zijn gecontroleerd. Tijdens de doorzoeking zijn een aantal pakjes en een ongeopende slof Mayfair sigaretten aangetroffen op het kantoor van medeverdachte [medeverdachte]. Deze goederen zijn vergeleken met de sigaretten die bij de transportonderneming in beslag zijn genomen. De Douane heeft geconcludeerd dat deze overeenkomen.
De officier van justitie is dan ook van mening dat verdachte nader onderzoek had moeten doen naar de aard van de goederen. Volgens de officier van justitie volgt dit uit de volgende bijzondere omstandigheden die het onaannemelijk maken dat sprake was van legale sigaretten:
- de sigaretten waren verpakt in kisten die ongeschikt waren voor het opgegeven doel,
- het een feit van algemene bekendheid is dat veraccijnsde sigaretten grote financiële waarde hebben en een beperkt volume,
- de loods niet was beveiligd en opslagruimte van [naam] is geen accijnsgoederenplaats is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zijn cliënt heeft enkel – samen met medeverdachte [medeverdachte] – in opdracht van een Engelsman het laden, lossen en opslag van goederen gefaciliteerd. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft allereerst bepleit dat sprake moet zijn van beschikkingsmacht om tot een bewezenverklaring van het “opzettelijk voorhanden hebben” te kunnen komen. Nu de sigaretten verborgen zaten in afgesloten houten kratten konden zijn cliënt en diens medeverdachte niet zomaar beschikken over deze kratten of de inhoud ervan zodat zij geen beschikkingsmacht hadden over deze goederen. De omstandigheid dat zijn cliënt en medeverdachte vrij toegang hadden tot de loods waar de kratten stonden, is volgens de raadsman niet van belang omdat ook andere huurders toegang tot die loods hadden.
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat zij geen wetenschap hadden over de inhoud van de kratten. Zij hebben niet ingestemd met de aanwezigheid van de sigaretten. Cliënt en medeverdachte [medeverdachte] behoeften geen nader onderzoek te doen nu de Engelse huurder (van een deel) van de loods een VAT nummer had bij de Engelse belastingdienst, de huurprijs niet anders was dan normaal, de palletkisten waren afgesloten en een standaard maatvoering hadden en iedereen in de loods kon.
Ten derde heeft de verdediging aangevoerd dat de belastende verklaringen afgelegd door [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. [getuige] is bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2011 gehoord als getuige en hij is in dat verhoor uitdrukkelijk teruggekomen op zijn eerder afgelegde verklaring bij de FIOD-ECD op 10 februari 2009. [getuige] wist niet dat er sigaretten in de kisten zaten. Hij heeft dit verklaard, omdat hij onder druk stond en de FIOD-ECD hem mee zou nemen als hij niet zou meewerken. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat de verstandelijke vermogens van [getuige] enigszins achterblijven en niet uit te sluiten is dat hij de inhoud van zijn verklaring van 10 februari 2009 niet goed of althans onvoldoende heeft begrepen.
De verklaring van [medeverdachte] moeten worden uitgesloten van het eventuele bewijs vanwege ernstige vormverzuimen tijdens de periode van de inverzekeringstelling. Medeverdachte heeft pas op 10 februari 2009 om 14.35 uur gelegenheid gehad om met een raadsman te overleggen. Deze verklaringen moeten dan ook worden uitgesloten van het bewijs.
Als laatste heeft de raadsman bepleit dat zijn cliënt geen wetenschap had van het feit dat de lading uit sigaretten bestond die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. Het dossier bevat volgens de raadsman geen enkel bewijs dat zijn cliënt wist met illegale sigaretten van doen te hebben.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte heeft erkend dat een loods gehuurd door het bedrijf [naam] BV, waarvan hij directeur is, was onderverhuurd aan een Engelsman. In die loods werden door de Engelsen goederen opgeslagen en hebben Engelsen die goederen omgepakt. Het laden en lossen van de (verpakte) goederen geschiedde in opdracht van verdachte of zijn medeverdachte door personeel van [naam] BV. Verdachte ontkent dat hij wist dat het om sigaretten ging en dat deze sigaretten onveraccijnsd waren.
Getuige [getuige] is op 10 januari 2009 gehoord door de FIOD-ECD. Hij heeft destijds verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verteld dat de Engelsman de loods nodig zou hebben om sigaretten te verpakken. Eveneens zou getuige [getuige] bij het laatste transport hebben gezien dat in de kisten sigaretten waren verpakt.
De rechtbank merkt op dat de getuige/verdachte [getuige] door de FIOD-ECD alleen is ondervraagd over wetenschap bij verdachte en bij hem over de aanwezigheid van sigaretten. Niet over de vraag of deze sigaretten onveraccijnsd waren.
Op 13 oktober 2011 is [getuige] door de rechter-commissaris als getuige gehoord. In dit verhoor is hij teruggekomen op zijn verklaring afgelegd op 10 januari 2009. Nadat de rechter-commissaris de getuige duidelijk had aangezegd dat hij de waarheid diende te verklaren, heeft hij verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet wisten dat in de kisten sigaretten zaten. Zelf zou hij pas hebben geweten dat de kisten sigaretten bevatten op het moment dat de kist was gevallen en hij de sigaretten had gezien. Als reden voor zijn eerdere verklaring heeft [getuige] aangegeven dat hij onder druk stond tijdens het verhoor door de FIOD-ECD. Hij werd op de zaak gehoord, de baas was er niet, er stonden op dat moment veel klanten op hem te wachten en de FIOD-ECD had hem gezegd dat ze hem mee zouden nemen als hij niet zou meewerken.
Bij het beoordelen of het tenlastegelegde feit bewezen kan worden, dient de rechtbank zich over de vraag te buigen of de FIOD-ECD verklaring van [getuige] kan worden gebruikt als bewijsmiddel. Het hiervoor weergegeven deel van zijn verklaring waarop hij terug komt, raakt de kern van het verwijt aan verdachte namelijk zijn wetenschap van de aanwezigheid van sigaretten in de loods van zijn bedrijf. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de beginselen van een behoorlijke procesorde onder meer meebrengen dat een getuige die bij de rechter-commissaris terug komt op zijn eerdere verklaring, ter terechtzitting moet worden gehoord, opdat de rechtbank zich een oordeel kan vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaring. De officier van justitie heeft deze getuige niet doen oproepen ter terechtzitting. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de FIOD-ECD verklaring van [getuige] niet kan worden gebruikt als bewijsmiddel.
Nu de rechtbank de FIOD-ECD verklaring van [getuige] niet kan gebruiken voor het bewijs, resteert omtrent de wetenschap over de aanwezigheid van sigaretten enkel de verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Nadat hij onder meer was geconfronteerd met de verklaring van [getuige], heeft [medeverdachte] verklaard dat hij vermoedde dat in de kisten sigaretten verpakt zaten. Echter, noch uit het dossier en noch uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte de vereiste wetenschap had dat deze kisten onveraccijnsde sigaretten bevatten. Daarom kan het feit niet wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde.
De rechtbank had ambtshalve kunnen beslissen tot aanhouding van de zaak teneinde de getuige [getuige] ter terechtzitting te horen. De rechtbank heeft hiervan afgezien. Met de officier van justitie is zij van oordeel dat het weliswaar een ernstig feit betreft, maar dat verdachte slechts een beperkte faciliterende rol heeft vervuld. Voorts zijn de feiten inmiddels bijna 4 jaar geleden gepleegd.
Nu de rechtbank tot een vrijspraak komt van het tenlastegelegde behoeven de overige verweren geen bespreking.
4. De beslissing inzake het beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen overweegt de rechtbank het volgende.
De aangetroffen sigaretten waren onveraccijnsd. De rechtbank stelt dan ook vast dat – niettegenstaande de vrijspraak van verdachte – een strafbaar feit is gepleegd. De inbeslaggenomen sigaretten en kisten worden onttrokken aan het verkeer nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan en die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
5. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwer¬pen, te weten:
- 10.689.160 sigaretten van de merken Carlton, Jin Ling, Mayfair, L&M;
- 58.000 sigaretten van de merken Carlton, Jin Ling, Mayfair, L&M (zijnde monsters);
- 66 houten kisten waarin de sigaretten zijn verpakt.
Aldus gewezen door:
mrs. J.J.H. van Laethem (als voorzitter), J.J. Catsburg en L.C.P. Goossens, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2012.