ECLI:NL:RBARN:2012:BV3737

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
749142 CV Expl. 11-4073
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van overuren en compensatie door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 6 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eisende partij], en zijn werkgever, aangeduid als [gedaagde partij]. De werknemer vorderde betaling van overuren die hij in 2010 had gemaakt, maar die niet waren gecompenseerd door zijn werkgever. In een eerder tussenvonnis was reeds vastgesteld dat er sprake was van overwerk, waardoor de kern van het geschil nu lag in de vraag of de werknemer daadwerkelijk het door hem gestelde aantal overuren had gemaakt en of deze waren gecompenseerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer 729 overuren had gemaakt die niet waren gecompenseerd. Dit oordeel was gebaseerd op schriftelijke verklaringen van de werknemer en zijn collega's, die bevestigden dat de gewerkte uren niet overeenkwamen met de door de werkgever overgelegde urenoverzichten. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd om de stellingen van de werknemer te weerleggen. De verklaringen van de getuigen werden als betrouwbaar beschouwd, ondanks de betwisting door de werkgever dat er sprake was van samenspanning.

De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon voor de overuren, inclusief wettelijke verhogingen en rente. Daarnaast werd de werkgever ook veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever om zorg te dragen voor een correcte administratie van gewerkte uren en compensatie van overuren. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer in zijn geheel toegewezen, met uitzondering van een vermindering van de eis die de werknemer had gedaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 749142 \ CV EXPL 11-4073 \ MB\516\me
uitspraak van 6 februari 2012
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr.drs. F.P.A.M. Uytdewillegen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. S.E. van den Berg
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.
1. De verdere procedure
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 oktober 2011 (hierna het “tussenvonnis”)
- akte houdende eisvermindering tevens opgave bewijsmiddelen
- antwoordconclusie tevens houdende tegenbewijsmiddelen.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis. Daarin is [eisende partij] in de gelegenheid gesteld om zijn eis te verminderen en bewijs te leveren van zijn stellingen dat hij het door hem gestelde overwerk heeft geleverd.
2.2. [eisende partij] heeft bij akte vermindering van eis zijn loonvordering met een bedrag van
€ 843,48 verminderd. [eisende partij] vordert thans onder meer de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van het loon verdiend tijdens de overuren met toeslagen conform artikel 8 van de Horeca CAO tot een bedrag van € 11.122,09 (€ 11.965,57 – € 843,48). Voor het overige handhaaft [eisende partij] zijn vorderingen.
2.3. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat er binnen [gedaagde partij] sprake is (geweest) van overwerk (r.o. 4.4). Daarnaast is vast komen te staan dat het door [gedaagde partij] overgelegde urenoverzicht geen juist beeld geeft van de daadwerkelijk per dag gemaakte uren (r.o. 4.8). Daarom ligt thans niet de vraag voor óf door [eisende partij] overgewerkt is verricht maar of dit overwerk in de mate heeft plaatsgevonden zoals [eisende partij] heeft gesteld en of dat is gecompenseerd zoals [gedaagde partij] stelt en [eisende partij] betwist.
2.4. [eisende partij] heeft gesteld dat hij 729 overuren heeft gemaakt die niet zijn gecompenseerd. [eisende partij] heeft bij akte nader schriftelijk bewijs overgelegd. Het betreft een verklaring van zijn destijds (direct) leidinggevende [persoon X] alsmede verklaringen van een drietal collega’s.
[persoon X] heeft, voor zover van belang, als volgt verklaard:
‘Destijds was ik chefkok van [voornaam] [eisende partij] wij begonnen meestal om 11.00 uur en waren om 23.00 uur klaar, met daarbij een half uur pauze dat was meestal om 17.00 uur. Dus we werkten zeker meer dan 7,6 uur.
(...)
En het motto in de keuken was dan ook “samen uit samen thuis”, dus wij hielpen elkaar altijd. Tot dat we helemaal klaar waren.
Ik werkte met een rooster met alleen een begintijd. Omdat je de eindtijd niet tevoren kunt bepalen, dat ligt natuurlijk ook aan hoe druk het is en hoe laat de gasten komen. Maar de exacte eindtijd noteerde ik in mijn spreadsheet op mijn laptop. Die draaide ik dan eind van de maand uit en stopte die dan in de map van personeel op mijn kantoor. [voornaam] [eisende partij] had dan ook volgens mijn lijst 729 uur overuren staan.
De urenlijst van [gedaagde partij] zijn niet de echt gewerkte uren, maar die lijst moest ik zo invullen van de boekhouding. Tevens wisten de boekhouding en [persoon Y] dat de keuken meer uren werkte dan 7,6 uur.
Zover ik weet is [voornaam] [eisende partij] dan ook niet gecompenseerd met de uren. Ten minste niet door mij, want door drukte en door dat we in de zomer met te weinig personeel stonden kon ik de uren niet compenseren.
(...)’
[persoon Z] collega van [eisende partij], heeft als volgt verklaard:
‘Ik heb samen met [voornaam] [eisende partij] gewerkt bij [gedaagde partij] te [vestigingsplaats]. Het merendeel in de keuken voor restaurant ‘Giga’s’ maar ook op wisselende dagen voor brasserie Max.
Onze aanvangstijden van werk waren meestal om 11.00 uur of 12.00 uur. De eindtijden waren wisselend, maar over het algemeen tussen 23:00 en 23:30 uur. Tijdens de weekenden met een hoge hotelbezetting werd het later; tussen 24:00 en 00:30 uur.
(…)
Er was maar één shift vanaf 11:00 uur tot sluitingstijd keuken, deze werd dan ook vervuld door de keukenbrigade. Met dit gegeven is aan te tonen dat er meer dan 700 overuren zijn gemaakt in 2010. Een werkdag bestond dus nooit uit 7,6 uur.
Deze overuren kwamen door diverse oorzaken. O.a. door de drukke zomer, tekort aan personeel, de komst van grote groepen.
(…)
De urenregistratie werd door onze chef [persoon X] bijgehouden op zijn computer. Ook hielden [voornaam eisende partij] en ik zelf onze begin en eindtijden, gewerkte uren schriftelijk bij. Deze werden ondertekend door [persoon X].
Er is zeer zeker geen compensatie geweest door middel van vrijstelling van werk, of van uitbetaling van overuren. Anders zou dit zeker aantoonbaar moeten zijn.
(…)’
Verder heeft [persoon V] chef de partie, bij [gedaagde partij] de volgende verklaring afgelegd.
‘(…)
In de brasserie begonnen we altijd om 12.00 uur, en in het restaurant om 11.00 uur, eindtijden lagen meestal tussen 23.00 uur en 24.00 uur. We genoten een pauze van een half uur gemiddeld. De exacte uren zijn altijd bijgehouden door [persoon X]. Er is nooit compensatie geweest voor de overuren die we allemaal draaiden(…)’
Ten slotte heeft [eisende partij] een verklaring overgelegd van [persoon W] sous chef.
Deze heeft als volgt verklaard:
1) ik heb gewerkt bij [gedaagde partij] in de periode van ongeveer 20 september 2010 tot en met 30 januari 2011. Ik was hier de sous chef
2) De pauze was gerelateerd tot aan de werkzaamheden en was ong ½ uur per dag
3) De begin en eindtijden werden bijgehouden door [persoon X].
4) Dit was in de periode dat ik er gewerkt hebt wel zo het geval
5) Mijn overuren zijn wel als dusdanig gecompenseerd omdat ik de eerste was in het bedrijf die aanspraak daarop maakt en zo kon ik de rest van de maand januari vrij nemen (…)’
2.5. De kantonrechter overweegt dat uit voornoemde verklaringen het volgende valt af te leiden. Binnen [gedaagde partij] werd gewerkt met één keukenteam met medewerkers die, indien ingeroosterd, gezamenlijk één ‘shift’ draaiden. [eisende partij] vormde hierop geen uitzondering. Het aanvangstijdstip van een shift was op zijn laatst 12.00 uur en deze eindigde op zijn vroegst om 23.00 uur. De pauze duurde ongeveer een half uur. Uit de verklaringen van [persoon Z] en [persoon V] blijkt dat de door hen gewerkte overuren niet zijn gecompenseerd door [persoon X]. De laatste heeft dat ook bevestigd. [persoon W] stelt als enige wel gecompenseerd te zijn, in januari 2011, niet door [persoon X] maar door [gedaagde partij].
2.6. [gedaagde partij] heeft voornoemde verklaringen betwist. [gedaagde partij] stelt in algemene zin dat de verklaringen niet onder ede zijn afgelegd en niet in aanwezigheid van [gedaagde partij]. Daarnaast zijn de verklaringen niet gedetailleerd genoeg ten aanzien van de door [eisende partij] gestelde overuren en onvoldoende betrouwbaar. Er lijkt sprake te zijn van samenspanning nu de verklaringen van de getuigen op elkaar lijken te zijn afgestemd. De schriftelijke verklaringen vormen dan ook onvoldoende bewijs voor de stelling dat [eisende partij] het door hem gestelde overwerk heeft verricht, aldus [gedaagde partij].
2.7. De kantonrechter stelt voorop dat het aan [eisende partij] is om te bepalen op welke wijze hij het aan hem opgedragen bewijs wil leveren. Hoewel het voor de hand had gelegen om de door hem opgevoerde getuigen onder ede te laten horen, betekent dit niet dat de kantonrechter daarom aan dit schriftelijk bewijs voorbij dient te gaan dan wel daaraan slechts beperkte betekenis kan toekennen. Immers de kantonrechter is vrij in de waardering van het bewijs. De stelling van [gedaagde partij] dat geen of beperkte betekenis toekomt aan de verklaringen omdat mogelijkerwijze sprake is van samenspanning, acht de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de verklaringen op elkaar afgestemd lijken te zijn, acht de kantonrechter daartoe te weinig. Bovendien volgt uit de verklaring van [persoon W] dat hij wel door [gedaagde partij] is gecompenseerd. Deze verklaring wijkt dus inhoudelijk af van de andere.
2.8. Meer in het bijzonder heeft [gedaagde partij] de verklaring van [persoon X] betwist.
Volgens [gedaagde partij] valt uit verklaring van [persoon X] niet op te maken wanneer en op welke momenten er werd overgewerkt en hoe [persoon X] omging met compensatie op rustige momenten. Voorts valt, aldus [gedaagde partij], niet in te zien waarom [persoon X] zijn eigen administratie er op na hield en deze gegevens nooit heeft doorgegeven aan het management van [gedaagde partij] of de accountant van [gedaagde partij].
2.9. De kantonrechter overweegt als volgt. Het mogelijk niet op de hoogte zijn door [gedaagde partij] van de ‘eigen administratie’ van [persoon X] laat het bestaan ervan onverlet. [gedaagde partij] wist bovendien wel degelijk dat de door [persoon X] aan [gedaagde partij] verstrekte administratie niet overeen kwam met de feitelijk op een dag gewerkte uren. Er werden immers gemiddelden genoteerd. [gedaagde partij] heeft ook aangegeven dat het de verantwoordelijkheid was van [persoon X] om uren te compenseren en dat [persoon X] niet verplicht was om deze compensatie-uren aan het management van [gedaagde partij] door te geven. Dat alles kan [persoon X] alleen dan deugdelijk doen als hij zelf een administratie bijhoudt. Dat uit de verklaring [persoon X] niet valt af te leiden wanneer er werd overgewerkt en gecompenseerd, maakt voorts niet dat aan deze verklaring geen waarde wordt gehecht. Uit die verklaring blijkt wel wat zijn werkwijze was. De door van [persoon X] opgestelde urenoverzichten waaruit de door [eisende partij] gestelde overuren blijken, zijn reeds eerder door [eisende partij] in de procedure ingebracht.
2.10. De stelling van [gedaagde partij] dat het onwaarschijnlijk is dat telkens de gehele keukenbrigade zou hebben overgewerkt zonder gelijktijdige compensatie, gaat niet op. Immers [persoon X] heeft onweersproken gesteld dat er onder zijn leiding het “samen uit, samen thuis” principe werd gehanteerd. Deze verklaring vindt bevestiging in die van [persoon Z] en [persoon V]. Bovendien gaat het in deze procedure alleen om de gestelde overuren van [eisende partij] en niet van het overige keukenpersoneel. Ook uit de omstandigheid dat in de zomer van 2010 weinig omzet is gedraaid en een restaurantgedeelte enkele weken gesloten is geweest, valt zonder nadere toelichting, die [gedaagde partij] niet heeft gegeven, niet zonder meer af te leiden dat [eisende partij] de gestelde overuren niet heeft gemaakt.
2.11. Overigens valt niet uit te sluiten dat [persoon X] [gedaagde partij], bewust of onbewust, in het ongewisse heeft gelaten over het aantal uitstaande nog te compenseren overuren van zijn medewerkers. Dit gezien het feit dat [persoon X] als eindverantwoordelijke in de keuken, door [gedaagde partij] op zijn cijfers zou worden afgerekend. Ook dit laat echter onverlet dat [gedaagde partij], als werkgever van [eisende partij], verantwoordelijk blijft voor compensatie van gemaakte maar niet uitbetaalde overuren van [eisende partij].
2.12. [eisende partij] heeft de volgens hem gemaakte – en niet gecompenseerde – overuren voorts aannemelijk gemaakt door erop te wijzen dat de door [gedaagde partij] voor de maand januari (in de regel een rustige maand) 2011 gecompenseerde overuren overeenkomen met de geclaimde overuren over 2010 indien deze worden teruggerekend naar een maand. Hij doet dat ook door te wijzen op de gebruikelijke begin en aanvangstijden en de tijdstippen waarop de dienst doorgaans eindigde. Ook dan is het door [eisende partij] gestelde aantal van 729 uren aan overwerk aannemelijk terwijl nergens uit blijkt dat van enige compensatie sprake is geweest. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [eisende partij] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs.
2.13 Dan komt terug het verweer van [gedaagde partij] dat [eisende partij] het ‘formele’ saldo-overzicht over het jaar 2010 voor akkoord heeft ondertekend. De kantonrechter heeft eerder overwogen (r.o. 4.6 tussenvonnis) overwogen dat betekenis toekomt aan het feit dat [eisende partij] dit saldo-overzicht heeft getekend maar dat daarbij de vraag is wat [eisende partij] dacht voor akkoord te ondertekenen; een totaal jaaroverzicht, zoals [gedaagde partij] stelt, of een overzicht dat uitsluitend betrekking had op de feestdagen. Gelet op het grote aantal niet gecompenseerde overuren zoals hiervoor vastgesteld, acht de kantonrechter bepaald onaannemelijk dat [eisende partij] met de ondertekening van het overzicht afstand heeft willen doen van zijn overuren. Immers gezien het grote aantal compensatie-uren en het kleine aantal verlofuren acht de kantonrechter het aannemelijk dat [eisende partij] in zoverre heeft gedwaald dan wel dat [gedaagde partij] zich er onvoldoende van vergewist heeft dat [eisende partij] zich realiseerde wat de betekenis was (of kon zijn) van wat hij ondertekende. Ook dit verweer faalt daarom.
2.14 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gewijzigde vordering ter zake van achterstallig loon voor toewijzing gereed ligt. Dat geldt ook voor de vordering ter zake van de wettelijke verhoging met dien verstande dat de kantonrechter in de gang van zaken, waarbij [gedaagde partij] kennelijk niet welbewust doch door toedoen van [persoon X] op het verkeerde been is gezet, aanleiding ziet de wettelijke verhoging te matigen tot 25%. De gevorderde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
2.15 Aannemelijk is voorts dat [eisende partij] buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken. Het bedrag van € 800,00 is in overeenstemming met de gebruikelijke tarieven en wordt daarom toegewezen.
2.16. [gedaagde partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.
Deze kosten worden aan de zijde van [eisende partij] bergroot op € 87,93 aan dagvaardingskosten 71,00 aan vast recht en drie punten per punt ad € 300,00 per punt volgens het liquidatietarief voor het salaris gemachtigde, totaal € 900.
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1 veroordeelt [gedaagde partij] tot de betaling van
(1) het loon, verdiend tijdens de overuren met toeslagen conform artikel 8 van de Horeca CAO zijnde het bedrag van € 11.122,09;
(2) de wettelijke verhoging (ingevolge artikel 7:625 BW) van 25% over het sub (1) toegewezen bedrag;
(3) de wettelijke rente over de som van de sub (1) en (2) genoemde bedragen vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag van volledige betaling;
(4) de buitengerechtelijke kosten van € 800,00 met de wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2011, tot de dag van betaling;
3.2 veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 87,93 aan dagvaardingskosten, € 71,00 aan vast recht en € 900 aan salaris voor gemachtigde;
3.3 verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.