zaaknummer / rolnummer: 199351 / HA ZA 10-764
Vonnis van 25 januari 2012
de vennootschap naar buitenlands recht
FRITZEN FRACHT GMBH & CO. KG,
gevestigd te Emden, Duitsland
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHEEPSREPARATIEBEDRIJF MISTI B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.C.J. Peters te Arnhem.
Partijen zullen hierna Fritzen Fracht en Misti genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 maart 2011
- de akte uitlaten na tussenvonnis tevens wijziging van eis van Fritzen Fracht van 27 april 2011
- de antwoordakte na tussenvonnis d.d. 2 maart 2011 van Misti van 22 juni 2011
- de pleitnota van Fritzen Fracht
- de pleitnota van Misti
- de aantekeningen van de griffier van het pleidooi gehouden op 31 oktober 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 2 maart 2011 (hierna: het tussenvonnis) heeft overwogen en beslist.
in conventie
Eisvermeerdering
2.2. Fritzen Fracht heeft met haar akte na tussenvonnis haar eis vermeerderd tot een bedrag van € 467.080,98. Bij dagvaarding was een bedrag van € 433.500,00 gevorderd, dat was gebaseerd op een schatting van de schade door SEC. Het bedrag van € 467.080,98 betreft volgens Fritzen Fracht de uiteindelijk gebleken totale kosten.
2.3. Misti heeft zich niet verzet tegen deze eisvermeerdering. De rechtbank is van oordeel dat deze eisvermeerdering niet in strijd komt met een goede procesorde. Art. 130 lid 1 Rv. bepaalt immers - kort gezegd - dat, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. De vorderingen van Fritzen Fracht zullen dan ook op de gewijzigde eis worden beoordeeld.
Tekortkomingen Misti algemeen
2.4. In het tussenvonnis is Fritzen Fracht in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de gebreken aan het schip, waarvoor zij Misti aansprakelijk houdt, afzonderlijke gebreken zijn of dat deze het gevolg zijn van de gebrekkige laswerkzaamheden. Daarnaast is Fritzen Fracht in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag waaruit het bestaan van die gebreken precies blijkt en waarop de aansprakelijkheid van Misti wordt gebaseerd.
2.5. Fritzen Fracht heeft zich bij akte hierover uitgelaten. Ten aanzien van de vraag of de gebreken allemaal het gevolg zijn van de gebrekkige laswerkzaamheden of dat deze als afzonderlijke gebreken moeten worden gezien heeft Fritzen Fracht gesteld dat het verbuigen van de ruimwanden en de denneboom het gevolg is geweest van de gebrekkige laswerkzaamheden. Dat geldt volgens Fritzen Fracht ook voor de problemen met de luikhoofden en het kromtrekken van de Emsriff.
Nieuwe problemen
2.6. In haar akte noemt Fritzen Fracht nog een aantal andere problemen met de Emsriff. Het gaat dan om de afgekeurde montage van de laminering, het aanbrengen van te kleine inzetstukken en het onjuist aanbrengen van driepuntslassen. Deze worden hierna gezamenlijk aangeduid als de ‘nieuwe problemen’. Bij pleidooi heeft Fritzen Fracht verklaard dat de problemen met de montage van de laminering en het aanbrengen van te kleine inzetstukken pas bleken nadat de Emsriff naar SEC was gebracht. Het onjuist aanbrengen van de driepuntslassen valt volgens Fritzen Fracht onder de noemer ‘ondeugdelijk uitgevoerde laswerkzaamheden’.
2.7. Ten aanzien van deze nieuwe problemen heeft Misti zich op het standpunt gesteld dat Fritzen Fracht daarover te laat bij haar heeft geklaagd, gelet op het bepaalde in art. 6:89 BW.
2.8. Vast staat dat deze nieuwe problemen niet zijn genoemd in de brief van 14 oktober 2009. In die brief is wel een voorbehoud gemaakt dat als zich nog andere problemen zouden voordoen, deze nog aan Misti zouden worden gemeld. Die melding heeft echter niet plaatsgevonden, althans dat is gesteld noch gebleken. Dat leidt ertoe dat Fritzen Fracht niet voldaan heeft aan de klachtplicht van art. 6:89 BW, nu zij over deze punten pas bij akte van 27 april 2011 heeft geklaagd bij Misti. Deze nieuwe problemen waren bij Fritzen Fracht al ruim voor dagvaarding bekend.
2.9. Fritzen Fracht kan zich op die nieuwe problemen niet meer beroepen en deze zullen verder niet besproken worden. Ten aanzien van de driepuntslassen heeft Fritzen Fracht zich bij pleidooi nog op het standpunt gesteld dat deze vallen onder de ‘ondeugdelijke laswerkzaamheden’ zoals deze in het tussenvonnis zijn vermeld. Dat onderbouwt Fritzen Fracht echter niet. Nu de driepuntslassen pas voor het eerst aan de orde zijn gesteld bij pleidooi hebben Misti en de rechtbank niet begrepen dat deze ook geschaard waren onder de noemer ‘ondeugdelijk uitgevoerde laswerkzaamheden’. Ook over deze driepuntslassen als afzonderlijk gebrek is dan te laat geklaagd. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het bieden van een mogelijkheid aan Misti om de problemen met het schip nader te onderzoeken niet kan kwalificeren als klagen in de zin van art. 6:89 BW.
2.10. Gelet op het voorgaande behoeft niet nader te worden ingegaan op het betoog van Misti ten aanzien van de toepasselijkheid van de Metaalunievoorwaarden, omdat Misti dat betoog heeft gekoppeld aan de nieuwe problemen. Nu die nieuwe problemen niet inhoudelijk beoordeeld zullen worden, kan hetgeen Misti op dit punt verder aanvoert in het midden blijven.
2.11. Terug naar de gebrekkig uitgevoerde laswerkzaamheden, waardoor volgens Fritzen Fracht de ruimwanden en denneboom zijn verbogen, de luikhoofden niet meer sloten en de Emsriff is kromgetrokken. Dat de laswerkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd staat vast, nu dat is erkend door Misti. Beoordeeld dient te worden of en in hoeverre de door Fritzen Fracht gestelde gebreken bestaan en of zij het gevolg zijn van deze laswerkzaamheden en of de schade die Fritzen Fracht stelt daardoor te hebben geleden voor vergoeding in aanmerking komt.
Kromtrekken Emsriff
2.12. Dat de Emsriff is kromgetrokken is door Misti uitvoerig en gemotiveerd betwist. Fritzen Fracht beroept zich op dit punt op het rapport van Van Duijvendijk & Zn, waarin onder meer vermeld is:
When the bulkheads had been removed the midship Construction was more weaker and this had caused a more longitudinal bending of the vessel. Normally the vessel is in a light weight situation in a hogging condition because of the relatively larger weights of the fore and aft parts of the vessel. When removing the bulkheads this effect would be enlarged.
2.13. Misti bestrijdt dat deze opmerkingen van Van Duijvendijk & Zn inhouden dat het schip is kromgetrokken. Verder bestrijdt zij dat, als er sprake zou zijn van kromtrekken, dat het gevolg is geweest van de gebrekkige laswerkzaamheden. Misti voert aan dat bijna elk schip wel krom of vervormd is, zeker als het al dertig jaar oud is zoals de Emsriff. Een causaal verband tussen het beweerdelijke kromtrekken en de laswerkzaamheden ontbreekt dan ook volgens Misti. Zij verwijst daarvoor onder meer naar het rapport van Touw, waarin geen melding wordt gemaakt van enig kromtrekken van het schip als geheel.
2.14. Fritzen Fracht heeft dit verwijt, zelfs na pleidooi, onvoldoende onderbouwd. Bij akte na tussenvonnis heeft zij haar standpunt slechts herhaald en erop gewezen dat uit de overgelegde foto’s, die gemaakt zijn tijdens de werkzaamheden van Misti, blijkt dat Misti de ruimwanden niet of onvoldoende heeft gestut om vervorming tegen te gaan. Voor zover uit die foto’s echter al kan blijken dat onvoldoende gestut werd, heeft Fritzen Fracht daarmee nog niet onderbouwd dat dit niet alleen leidde tot het verbuigen van de ruimwanden maar ook tot het kromtrekken van het gehele schip. Gelet op de gemotiveerde betwisting door Misti, had dat echter wel op haar weg gelegen. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat de Emsriff is kromgetrokken en dat dat het gevolg is van de gebrekkige laswerkzaamheden. De vordering die hierop ziet zal worden afgewezen.
Deskundigenrapportages
2.15. De rechtbank zal bij haar beslissingen of de overige gebreken het gevolg zijn van de laswerkzaamheden aanknopen bij de informatie die is opgenomen in de door partijen overgelegde deskundigenrapporten, omdat het thans niet meer mogelijk is een deskundige te benoemen om de gebreken vast te stellen, nu herstel daarvan reeds heeft plaatsgevonden.
2.16. De verbuiging van de ruimwanden en de denneboom en het niet meer goed sluiten van de luikhoofden heeft Fritzen Fracht onderbouwd met het rapport van Van Duijvendijk & Zn en het rapport van SEC. Zij verwijst in haar stukken ook naar het rapport van Touw. Misti verwijst ter onderbouwing van haar verweer eveneens naar het rapport van Touw en naar dat van Ship & Shore Enterprises (‘Ship & Shore’). Fritzen Fracht verwijst ook nog naar Suvey Statement 17 van Germanischer Lloyd (‘GL’). Uit dit Statement blijkt alleen dat de laswerkzaamheden gebrekkig zijn. Dat in dit statement staat dat andere werkzaamheden nog uitgevoerd of gecontroleerd moeten worden kan niet dienen als onderbouwing van de door Fritzen Fracht gestelde tekortkoming.
2.17. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe zij om dient te gaan met de verschillende in het geding gebrachte deskundigenrapportages. Zij overweegt op dit punt het volgende.
2.18. Van Duijvendijk & Zn is ingeschakeld door de verzekeraar van Fritzen Fracht en heeft het schip zelf bekeken. Het rapport van Van Duijvendijk & Zn voegt weinig toe aan hetgeen door Misti reeds wordt erkend, met uitzondering van het door Fritzen Fracht gestelde kromtrekken van de Emsriff. Dat punt is echter hiervoor al beoordeeld. De door Van Duijvendijk & Zn geschatte kosten van reparatie van de gebreken worden door Fritzen Fracht verder niet als uitgangspunt genomen voor haar vorderingen. Daarvoor baseert Fritzen Fracht zich op het rapport van SEC.
2.19. De positie van SEC ten opzichte van Fritzen Fracht is een andere dan de positie van de experts Van Duijvendijk & Zn en Touw. SEC had immers de opdracht van Fritzen Fracht de schade te herstellen en de ‘class suspended’ status van het schip op te heffen en die ‘class’ te verlengen. Daarmee heeft SEC een direct eigen belang bij de vaststelling van de schade en de kosten van herstel, waarbij overigens de opdracht aan SEC ook nog een andere was dan de opdracht aan Misti. Misti had immers slechts de opdracht de ‘class suspended’ status van het schip op te heffen en niet om deze te verlengen, zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen. Daarbij komt nog dat GL zich ook niet heeft uitgelaten over de vraag of alle door SEC verrichtte werkzaamheden noodzakelijk waren voor het verkrijgen van de class. Verder staat vast dat een ‘nulmeting’ ontbreekt. Daarmee bedoelt de rechtbank dat niet is vastgesteld wat de algehele toestand van het schip was op het moment dat dit werd overgebracht naar SEC. Evenmin staat vast wat de toestand van het schip was op het moment dat het bij Misti werd gebracht. Niet kan worden vastgesteld of de werkzaamheden van SEC zagen op herstel of op meer dan dat en of die werkzaamheden noodzakelijk waren. SEC kan dus niet als onpartijdig worden gezien en haar rapport kan om de overige hiervoor genoemde redenen niet als richtsnoer worden genomen bij de beoordeling.
2.20. Het rapport van Ship & Shore is door deze deskundige opgemaakt zonder dat zij het schip heeft gezien en alleen daarom al kan dit rapport niet als uitgangspunt worden genomen bij de verdere beoordeling van de gebreken en de gevolgen daarvan.
2.21. Touw is niet door één van partijen ingeschakeld, maar door de verzekeraar van Misti. Touw heeft het schip zelf gezien, in tegenstelling tot de deskundige van Ship & Shore. Daarnaast was Touw snel na de klachten van Fritzen Fracht ter plaatse. Weliswaar kan gezegd worden dat Touw - als opdrachtnemer van de verzekeraar van Misti - een zeker belang heeft gehad bij het zo laag mogelijk vaststellen van de schade, maar dat belang kan kleiner worden geacht dan het (direct eigen) belang van SEC.
2.22. Beide partijen verwijzen ter onderbouwing van hun standpunten (ook) naar het rapport van Touw. De rechtbank zal dit rapport dan ook tot uitgangspunt nemen bij haar verdere beoordeling van de gebrekkige laswerkzaamheden en de gevolgen daarvan. Waar partijen ter onderbouwing van hun standpunt nog uitdrukkelijk hebben verwezen naar de rapportages van Van Duijvendijk & Zn en Ship & Shore, zal de rechtbank daar hieronder nog kort op ingaan. De rapportage van SEC blijft verder geheel buiten beschouwing.
2.23. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat Fritzen Fracht in haar stukken ook nog een rapport van Verschoor & Bras noemt dat op min of meer hetzelfde moment als dat van Touw is opgemaakt, maar dat zij dat rapport niet in het geding heeft gebracht. De rechtbank acht dat opmerkelijk. De rechtbank kan hetgeen Fritzen Fracht onder verwijzing naar dit rapport betoogt niet beoordelen en laat dit dan ook verder buiten beschouwing.
Lasnaden, ruimwanden, denneboom en luikhoofden
2.24. Zoals gezegd staat vast dat Misti is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen laswerk te verrichten op de overeengekomen wijze. De vraag is welke gevolgen dat heeft gehad.
Touw schrijft daarover in zijn rapport:
De beide luikhoofden, bakboord zowel als stuurboord, stonden duidelijk naar binnen verbogen, hetgeen duidelijk kon worden vastgesteld door in de lengterichting langs de luikhoofden te kijken. (…)
De vervorming van de ruimwanden is, naar de mening van ondergetekende, het gevolg van een onjuiste lasvolgorde en het aanbrengen van te zware (dikke) lassen. Hierdoor zijn, als gevolg van krimp dat optreedt tijdens het afhoeken van de lassen, ondanks het aanbrengen van tijdelijke dwarsverbanden, de ruimwanden naar elkaar toegetrokken en vervormd.
2.25. De rechtbank neemt deze conclusie over. Dat zich meer of andere problemen hebben voorgedaan kan niet worden vastgesteld. De kosten die Touw verbindt aan de reparatie bedragen € 35.000,00, waarin ook is begrepen het richten van de luikhoofden en ruimwanden. Volgens Misti zijn dat werkzaamheden die zij sowieso had moeten uitvoeren, omdat dit ook na de reguliere opgedragen werkzaamheden had moeten plaatsvinden. Zij heeft dat echter niet meer kunnen afronden en deze werkzaamheden niet verricht en niet berekend aan Fritzen Fracht. Die kosten zijn echter volgens Misti geen kosten van herstel. Fritzen Fracht had deze hoe dan ook moeten betalen, ook bij juiste uitvoering van de laswerkzaamheden. Hetgeen Misti betoogt over het richten van luikhoofden en wanden wordt niet ondersteund met het rapport van Touw en is door Fritzen Fracht gemotiveerd bestreden. Dit betoog wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Hetgeen daarover nog staat vermeld in het rapport van Ship & Shore is gemotiveerd betwist met het aanvullend rapport van Van Duijvendijk & Zn van 22 april 2011. Daarmee staat hetgeen Ship & Shore hierover rapporteert op zichzelf en wordt de betwisting van Fritzen Fracht ondersteund met het rapport van Touw en het tweede rapport Van Duijvendijk & Zn.
2.26. Uit de door Fritzen Fracht overgelegde stukken (producties 14 en 15) blijkt dat de schade op dit punt door haar wordt geschat op € 38.500,00. Dat bedrag ontloopt het bedrag dat door Touw is geschat niet veel. De rechtbank zal de schade op dit punt dan ook naar redelijkheid vaststellen op € 36.750,00, wat het gemiddelde is van deze beide bedragen. Fritzen Fracht heeft in haar akte van 27 april 2011 nog een bedrag genoemd van € 85.000,00, maar dat bedrag is niet onderbouwd en kan daarom niet worden meegewogen.
2.27. Met het bedrag van € 36.750,00 wordt de schade die Fritzen Fracht heeft geleden als gevolg van de gebrekkige laswerkzaamheden volledig vergoed.
Tijdverlet
2.28. Fritzen Fracht heeft verder nog gesteld dat zij schade heeft geleden doordat de Emsriff langere tijd in reparatie is geweest dan het geval zou zijn geweest indien Misti de werkzaamheden correct had uitgevoerd.
2.29. Vast staat dat de Emsriff op 1 of 2 april 2009 naar Misti is gebracht en dat Misti kort daarna is begonnen met de reparatie. Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen is niet komen vast te staan dat Misti zich had verbonden om de Emsriff binnen vier weken te herstellen.
2.30. In het tussenvonnis is voorts overwogen dat Fritzen Fracht in de gelegenheid zou worden gesteld om onder meer te onderbouwen waarop de aansprakelijkheid van Misti voor bepaalde gebreken berust. Dat gold ook voor het tijdverlet. Fritzen Fracht verwijst in haar akte van 27 april 2011 naar punt 23 van de dagvaarding en gaat derhalve uit van een tijdverlet van 5 maanden, namelijk de periode van september 2009 tot en met februari 2010. Op deze grondslag komt de vordering echter niet voor toewijzing in aanmerking. Fritzen Fracht heeft in diezelfde akte immers het standpunt ingenomen dat de schade die zij heeft geleden het gevolg is geweest van de gebrekkige laswerkzaamheden, terwijl zij in de dagvaarding nog het standpunt innam dat de overeenkomst met Misti tot doel had verlenging van het klasse-certificaat te verkrijgen. In het tussenvonnis is reeds overwogen dat dat niet is overeengekomen. De schade die Fritzen Fracht in de dagvaarding opvoert is gegrond op de te brede omvang van de opdracht en kan niet zonder meer ook als grondslag worden gebruikt bij de vordering van de schade die gegrond is op een beperktere omvang van de opdracht, althans niet zonder nadere toelichting. Die nadere toelichting ontbreekt. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat de genoemde 5 maanden tijdverlet slechts betrekking hadden op het herstel van de gevolgen van de aan Misti toe te rekenen gebrekkige werkzaamheden.
2.31. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
2.32. In het tussenvonnis is in r.ov. 4.20. reeds beslist op de vordering tot terugbetaling door Misti van volgens Fritzen Fracht ten onrechte in rekening gebrachte bedragen. Deze vordering zal worden afgewezen.
2.33. Misti heeft in de conclusie van antwoord in conventie nog gesteld dat Fritzen Fracht niet bevoegd is de schade te vorderen in deze procedure, gelet op de rechten van haar verzekeraar. Dit standpunt is echter, gelet op de betwisting daarvan, onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank dit passeert.
Buitengerechtelijke kosten
2.34. Nu een bedrag wordt toegewezen dat nauwelijks afwijkt van het bedrag dat door Touw is vastgesteld en dat door Misti direct is erkend en verder niet is gebleken dat Fritzen Fracht heeft getracht dit bedrag te incasseren zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Proces- en beslagkosten
2.35. Misti wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten dragen. De rechtbank ziet aanleiding bij de berekening van de proceskosten aan te knopen bij het toegewezen bedrag en niet bij de gevorderde hoofdsom, gelet op het substantiële verschil tussen beide bedragen.
2.36. Nu aan Fritzen Fracht een bedrag aan schadevergoeding wordt toegewezen is het door Fritzen Fracht gelegde beslag in beginsel terecht gelegd. In reconventie vordert Misti echter opheffing van de beslagen. Afhankelijk van de beoordeling van die vordering komen de beslagkosten al dan niet voor vergoeding in aanmerking. Indien deze voor vergoeding in aanmerking komen worden deze begroot op € 551,15 voor verschotten en € 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 579,00). Dit wordt hierna in reconventie nader beoordeeld.
2.37. De proceskosten aan de zijde van Fritzen Fracht worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- griffierecht 810,00
- salaris advocaat 2.605,50 (4,5 punten × factor 1,0 × tarief € 579,00)
Totaal € 3.503,43
in reconventie
2.38. In het tussenvonnis is reeds overwogen dat Fritzen Fracht alleen de facturen die betrekking hebben op week 32 tot en met week 40 nog aan Misti dient te betalen. Het gaat om een bedrag van € 123.165,00. Fritzen Fracht had de betaling van deze facturen opgeschort. Gebleken is thans dat die opschorting gerechtvaardigd was, ten aanzien van de gebrekkige laswerkzaamheden waarmee een schadebedrag van € 36.750,00 was gemoeid. Dat recht op opschorting eindigt met dit vonnis en dat brengt met zich dat een bedrag van € 123.165,00 betaald dient te worden door Fritzen Fracht.
2.39. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf de dag van dit vonnis, de betaling van de facturen terecht was opgeschort tot de schade was vastgesteld.
Buitengerechtelijke kosten
2.40. Misti vordert buitengerechtelijke kosten, die bestaan uit kosten voor communicatie met deskundigen, verzekeraars en griffierechten. De griffierechten vallen onder de proceskosten als bedoeld in art. 237 Rv. en kunnen niet als buitengerechtelijk gemaakte kosten gelden. De overige genoemde kosten kunnen niet gelden als buitengerechtelijke incassokosten nu deze niet zien op het incasseren van de vordering in reconventie, zoals deze zal worden toegewezen maar op het verweer tegen de vordering in conventie. Niet is gesteld of gebleken dat Misti buiten rechte kosten heeft gemaakt die zien op het incasseren van de vordering in conventie. Deze zullen worden afgewezen.
Kosten deskundige (Ship & Shore)
2.41. Nu de schade die in conventie wordt toegewezen aan Fritzen Fracht reeds is vastgesteld met het rapport van Touw en is gebleken dat het rapport van Ship & Shore daar niets aan heeft toegevoegd, is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het rapport van Ship & Shore geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. Overigens is niet Fritzen Fracht, maar Misti schadeplichtig, zodat hetgeen art. 6:96 lid 2 sub b BW bepaalt niet zonder meer van toepassing is op de kosten die Misti vordert.
Opheffing beslagen en vordering schadevergoeding
2.42. Ten aanzien van de vordering van Misti tot opheffing van de door Fritzen Fracht gelegde conservatoire beslagen wordt als volgt overwogen. Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Indien de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht. Uitgaande van de concrete omstandigheden van het geval kan aldus aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt (HR 11 april 2003, NJ 2003, 440).
2.43. Volgens Misti heeft het beslag voor een bedrag van ruim 1 miljoen euro doel getroffen. Dat is door Fritzen Fracht niet bestreden. Fritzen Fracht heeft wel aangevoerd dat het beslag onder de bank maar voor een bedrag van ruim € 4.000,00 doel heeft getroffen en dat verder slechts de inventaris en machines van Misti onder het beslag vallen, terwijl Misti deze zaken gewoon kon blijven gebruiken. Misti heeft in kort geding geen opheffing van het beslag gevorderd en heeft haar stelling dat zij door het beslag wordt belemmerd in de bedrijfsuitoefening niet geconcretiseerd. Hoewel in dit geval gezegd kan worden dat het beslag is gelegd voor een vele malen groter bedrag dan het bedrag dat is toegewezen, maakt dit het beslag nog niet onrechtmatig. Gesteld noch gebleken is immers dat Fritzen Fracht misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door beslag te leggen. Hoewel een groot deel van haar vordering niet wordt toegewezen kan niet gezegd worden dat Fritzen Fracht zonder goede grond meende een vordering te hebben op Misti of dat zij het beslag enkel heeft gelegd om Misti dwars te zitten. De vorderingen van Misti die op deze grondslag zijn gebaseerd worden dan ook afgewezen. De in conventie door Fritzen Fracht gevorderde beslagkosten worden toegewezen.
2.44. Misti heeft ten slotte nog betoogd dat zij voldoende zekerheid heeft ‘verschaft’ nu Fritzen Fracht zich ook beroept op opschorting en een groot factuurbedrag niet voldoet. Een terecht gedaan beroep op opschorting is evenwel niet gelijk te stellen aan het verstrekken van zekerheid. Zou dat al zo zijn dan biedt de opschorting in dit geval dan ook onvoldoende zekerheid om het beslag op te heffen gelet op het bepaalde in art. 705 Rv. en art. 6:51 lid 2 BW. Ook op deze grondslag wordt de vordering om het beslag op te heffen afgewezen.
2.45. Fritzen Fracht wordt in overwegende mate in het ongelijk gesteld en dient de proceskosten te dragen. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
- salaris advocaat 2.605,50 (4,5 punten × factor 1,0 × tarief € 579,00)
Totaal € 2.605,50
2.46. De vordering van Misti met betrekking tot de proceskostenveroordeling betreft ook executiekosten. Deze kunnen niet worden toegewezen, nu niet bekend is wat deze kosten zullen zijn. De door Misti gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, LJN: BL 1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden, evenals de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Misti tot betaling van een bedrag van € 36.750,00 aan Fritzen Fracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van gehele betaling,
3.2. veroordeelt Misti in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Fritzen Fracht begroot op € 3.503,43 en de kosten van het conservatoir beslag van € 1.130,15,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
3.5. veroordeelt Fritzen Fracht om aan Misti te betalen een bedrag van €123.165,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dit vonnis tot aan de dag van gehele betaling,
3.6. veroordeelt Fritzen Fracht in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Misti begroot op € 2.605,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 week na het wijzen van dit vonnis tot de dag van gehele betaling,
3.7. veroordeelt Fritzen Fracht in de nakosten, aan de zijde van Misti begroot op een bedrag van € 131,00, dan wel, indien de betekening van dit vonnis plaatsvindt, een bedrag van € 199,00,
3.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer, mr. D.T. Boks en mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.